Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- een brief van de zijde van de man houdende wijziging en aanvulling van zijn verzoeken (met bijlagen) van 9 augustus 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een brief van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 9 augustus 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een e-mail van de zijde van de vrouw (met bijlagen), van 12 augustus 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de man van 14 augustus 2024;
- een brief van de zijde van de man (met bijlagen), van 20 augustus 2024, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw (met bijlagen) van 20 augustus 2024, ingekomen op 21 augustus 2024.
3.De feiten
4.De omvang van het geschil
De rechtbank:
5.De motivering van de beslissing
€ 1.806.379,-. Met betrekking tot deze vordering heeft de vrouw zelf gesteld dat deze rentedragend is en dat haar ouders over dat bedrag een rente dienen te betalen van 6%. Voorts volgt uit de aangifte dat de vrouw begin 2021 ook nog over onroerend goed beschikte, en wel voor een bedrag van € 114.500,-. Daarnaast beschikte zij ook over bank- en spaartegoeden, aandelen et cetera, en kapitaalverzekeringen. Het hof stelt vast dat uit de belastingaangifte van de vrouw volgt dat zij reeds in 2021 over een vermogen beschikte van bijna € 2,3 miljoen. De vrouw heeft echter geen inzage verstrekt over de omvang van het vermogen dat zij heeft ten tijde van de mondelinge behandeling. Haar aangifte met betrekking tot het jaar 2023 ontbrak. En in deze aangifte dient in ieder geval haar box 3 vermogen te worden aangegeven. Tevens heeft het hof met de vrouw besproken haar aangifte inkomstenbelasting 2022. Het hof stelt vast dat uit de belastingaangifte van 2022 van de vrouw blijkt dat de vrouw € 899.530,- aan vorderingen had. Het betreft een schuldbekentenis van haar ouders waarover een rente verschuldigd is van 6%. Voorts volgt uit de aangifte 2022 dat de vrouw aan onroerend goed bezit voor een bedrag van € 1.336.500,- en daarnaast nog bank- en spaartegoeden, aandelen en kapitaalverzekeringen. De bezittingen van de vrouw in box 3 hadden begin 2022 een totale waarde van ruim € 2,3 miljoen met daar tegenover staand een schuld van € 864.320,-.
- [dienstverlener 2] [polisnummer 2] € 117.019,83
- [polisnummer 3] € 56.653,58
- [dienstverlener 1] [polisnummer 1] € 307.540,-
- het vergoedingsrecht van de vrouw van € 36.039,-;
- het vergoedingsrecht van de man van € 148.000,-;
- het vergoedingsrecht van de vrouw van € 18.320,-;
- het vergoedingsrecht van de man van € 54.868,65.
6.De beslissing
onder de verplichting om het vergoedingsrecht van € 54.359,- aan de vrouw te voldoen, alsmede de helft van de waarde van de polis, na aftrek van voormeld bedrag van € 54.359,- (het aan de vrouw toekomende vergoedingsrecht), € 148.000,- (het aan de man toekomende vergoedingsrecht), alsmede de door de man verrichte maandelijkse premiebetalingen (het aan de man toekomende vergoedingsrecht)”, en opnieuw rechtdoende: