ECLI:NL:GHDHA:2024:2532

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2024
Publicatiedatum
10 januari 2025
Zaaknummer
200.325.995/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van onderbewindstelling wegens gebrek aan rechtsgrond en zelfbeschikking

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023, waarbij bewind was ingesteld over de goederen van de rechthebbende. De rechthebbende, geboren in 1987, was het niet eens met de onderbewindstelling die was ingesteld wegens verkwisting en problematische schulden. In hoger beroep heeft de rechthebbende aangevoerd dat er geen rechtsgrond was voor de onderbewindstelling, aangezien zij nooit zelf het verzoek tot onderbewindstelling heeft ingediend en ook niet heeft ingestemd met een verzoek door een derde. De moeder van de rechthebbende steunde deze stelling en gaf aan dat het de bedoeling was dat zij zelf onder bewind zou worden gesteld.

De bewindvoerder heeft in zijn verweer gesteld dat de rechthebbende wel degelijk schulden heeft en niet voldoende bijdraagt aan de huishouding, maar het hof oordeelde dat de bewindvoering een ingrijpende maatregel is die het recht op zelfbeschikking van de rechthebbende beperkt. Het hof heeft vastgesteld dat de rechthebbende slechts één schuld had bij haar zorgverzekeraar en dat zij in staat was haar financiële zaken zelfstandig te regelen. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtsgrond voor de onderbewindstelling ontbreekt en heeft de bestreden beschikking vernietigd, evenals het verzoek tot onderbewindstelling. De bewindvoerder moet rekening en verantwoording afleggen aan de rechthebbende, en de beschikking is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.325.995/01
zaaknummer rechtbank : 10218081 GZ VERZ 22-7492
beschikking van de meervoudige kamer van 18 december 2024
inzake
[rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: rechthebbende,
advocaat voorheen mr. A.P. van Elswijk te Rotterdam, nu mr. G.J.C.R. Romet te Rotterdam
Als belanghebbenden in deze zaak zijn aangemerkt:
- [de bewindvoerder] , h.o.d.n. Stabilum financiële zorgverlening,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de bewindvoerder;
- [de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.P. van Elswijk te Rotterdam;
- [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader;
- [de zus] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de zus;
- [de broer] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
hierna te noemen: de broer;
- [de halfbroer] ,
wonende op een geheim adres,
hierna te noemen: de halfbroer.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Rechthebbende is op 11 april 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 2 november 2023 een verweerschrift ingediend.
2.3
De bewindvoerder heeft op 2 oktober 2023 een reactie op het beroepschrift ingediend en op 5 januari 2024 een reactie op het verweerschrift van de moeder.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 december 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- rechthebbende, bijgestaan door haar advocaat;
- de bewindvoerder, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger bewindvoerder] .

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] .
3.2
Rechthebbende woont bij de moeder.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter over de goederen die rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden voor de duur van vijf jaar met een evaluatie van de maatregel na drie jaar. Daarbij is de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
4.2
Rechthebbende is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, (het hof begrijpt) opnieuw rechtdoende, het inleidende verzoek tot onderbewindstelling alsnog af te wijzen.
4.3
De moeder verzoekt het hof de grief van rechthebbende gegrond te verklaren en het bewind op te heffen.

5.De motivering van de beslissing

Standpunten van partijen
5.1
Rechthebbende is van mening dat er geen wettelijke grond is voor het uitspreken van de maatregel van onderbewindstelling. Uit de bestreden beschikking blijkt dat rechthebbende zelf het verzoek zou hebben ingediend tot onderbewindstelling. Dit heeft zij echter niet gedaan. Evenmin heeft zij ermee ingestemd dat een derde namens haar dit verzoek zou doen. Rechthebbende acht zich uitstekend in staat zelfstandig haar financiële zaken te regelen, maakt zich niet schuldig aan verkwisting en heeft geen problematische schulden.
5.2
De moeder is het eens met hetgeen haar dochter – rechthebbende – in haar beroepschrift naar voren brengt. Vanaf het begin is het de bedoeling geweest dat niet rechthebbende, maar de moeder onder bewind zou worden gesteld. Zowel de moeder als rechthebbende hebben een uitkering op grond van de Participatiewet. Rechthebbende draagt bij in de vaste lasten van de (gezamenlijke) huishouding. Zij heeft altijd haar eigen financiën beheerd en heeft momenteel geen schulden. Rechthebbende gaat op korte termijn een andere woonruimte betrekken en heeft dan geen financiële banden meer met de moeder. Ook in die nieuwe situatie is rechthebbende uitstekend in staat om haar eigen financiële zaken te regelen.
5.3
Volgens de bewindvoerder is rechthebbende samen met de moeder uitgenodigd bij de gemeente [gemeente] voor een aanmelding bewind. Een collega van de bewindvoerder, die bij dit gesprek aanwezig was, heeft bevestigd dat rechthebbende niet aanwezig was en dat de moeder de dochter zou vragen om te tekenen. Uiteindelijk kreeg de bewindvoerder via het betrokken Zorgbureau [naam] de benodigde informatie van de moeder en rechthebbende en handtekeningen. Volgens de bewindvoerder hadden zij geen reden om te twijfelen aan de authenticiteit van de handtekeningen.
Ten aanzien van de grondslag voor het bewind, stelt de bewindvoerder dat rechthebbende wel degelijk schulden heeft en dat zij niet (voldoende) bijdraagt aan het huishouden, waardoor ook de moeder in financiële problemen raakte. Hetgeen de moeder in haar verweerschrift stelt, staat dan ook lijnrecht tegenover eerdere verklaringen van de moeder bij de gemeente.
Ter zitting heeft de bewindvoerder verklaard dat zij van mening is dat er niet langer een grondslag bestaat voor het bewind.
Juridisch kader
5.4
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechter een bewind instellen over één of meer van de goederen, die een meerderjarige als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren, indien de meerderjarige tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, als gevolg van:
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden.
Overwegingen van het hof
5.5
Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling is besproken, is het hof van oordeel dat de rechtsgrond voor een beschermingsbewind ontbreekt.
Beschermingsbewind is een verstrekkende maatregel die het recht op zelfbeschikking van een individu beperkt. Beschermingsmaatregelen moeten de rechten, wil en voorkeuren van de desbetreffende persoon respecteren en voldoen aan de vereisten van proportionaliteit (alleen inbreuk voor zover nodig) en subsidiariteit (voorrang voor een minder zware maatregel). Hieraan is naar het oordeel van het hof in het geval van rechthebbende niet voldaan. Het bewind is ingesteld wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden van rechthebbende. Het hof is hiervan niet gebleken. Gebleken is dat rechthebbende slechts één schuld heeft, te weten bij haar zorgverzekeraar. Hiervoor is reeds voorafgaand aan het bewind een betalingsregeling getroffen waaraan rechthebbende steeds heeft voldaan. De hoogte van de schuld bedraagt op dit moment € 1.900,-. Dit is door de bewindvoerder bevestigd. Daarnaast draagt rechthebbende van haar leefgeld bij in de kosten van de huishouding. In het aan het hof voorliggende summiere dossier zit het inleidend verzoek tot onderbewindstelling waarop een handtekening van rechthebbende ontbreekt. Rechthebbende heeft ter zitting verklaard dat zij zich nimmer heeft aangemeld en ook niet op de hoogte was van het verzoek tot onderbewindstelling. De moeder en de zus (werkzaam bij het zorgkantoor [naam] en tevens begeleidster van de moeder) hebben zich wel met een hulpvraag gewend tot de gemeente met de bedoeling dat de maatregel van onderbewindstelling voor de moeder zou worden ingesteld. Vervolgens is zonder medeweten van rechthebbende door de bewindvoerder een verzoek ingediend bij de kantonrechter voor zowel de moeder als rechthebbende. De kantonrechter heeft dit verzoek vervolgens, zonder mondelinge behandeling of het horen van rechthebbende, toegewezen. Door de lange wachttijd voor een behandeling van de zaak in hoger beroep staan de goederen van rechthebbende nu al twee jaar onder bewind en leeft zij van € 50,- per week. Naar het oordeel van het hof heeft rechthebbende aangetoond dat niet is gebleken dat zij niet in staat was en is om haar vermogensrechtelijke belangen zelfstandig te behartigen. De maatregel van onderbewindstelling is dan ook zonder noodzaak opgelegd. Het hof zal de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek tot onderbewindstelling alsnog afwijzen.
5.6
Op grond van artikel 1:384 BW juncto 1:448 lid 4 BW neemt, indien een beschikking, waarbij bewind is uitgesproken, in hoger beroep of cassatie wordt vernietigd en het verzoek tot onderbewindstelling alsnog wordt afgewezen, de taak van de bewindvoerder daags na deze uitspraak een einde. De inmiddels door de bewindvoerder of met zijn toestemming verrichte handelingen blijven voor de rechthebbende verbindend.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2023;
wijst alsnog af het inleidende verzoek tot instelling van het bewind over de goederen van [rechthebbende] , geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats] ;
bepaalt dat de bewindvoerder rekening en verantwoording aflegt aan rechthebbende zoals bepaald in artikel 1:445 lid 1 BW, met inachtneming van het in artikel 1:446 en volgende BW bepaalde omtrent afdracht van de onder bewind staande goederen en beloning van de bewindvoerder;
draagt de griffier op om op de voet van artikel 1: 391 BW een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de rechtbank Rotterdam in verband met aantekening in het Centraal Curatele- en bewindregister;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.J. van Elden, H.J.M. Smid-Verhage en J. van der Hoeven, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 18 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.