ECLI:NL:GHDHA:2024:253

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
20 februari 2024
Zaaknummer
200.311.978/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over functie-indeling en salaris werknemer in de steigerbouw

In deze zaak gaat het om een geschil tussen Brand Infrastructure Services B.V. en een werknemer, aangeduid als [verweerder], over de functie-indeling en het bijbehorende salaris van de werknemer. De werknemer stelt dat hij als voorman moet worden aangemerkt, terwijl Brand van mening is dat hij als monteur steigers I moet worden ingedeeld. Het Gerechtshof Den Haag heeft op 13 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof het tussenvonnis van de kantonrechter bekrachtigt. De werknemer is sinds 10 september 2001 in dienst bij Brand en heeft verschillende functies vervuld, waaronder die van bouwvakhelper en monteur/steigerbouwer. De kantonrechter had eerder geoordeeld dat de werknemer als voorman moet worden aangemerkt, wat door Brand werd bestreden in hoger beroep. Het hof oordeelt dat de werknemer in redelijkheid niet als monteur steigers I kan worden ingedeeld, maar als voorman, en bekrachtigt daarmee het eerdere oordeel van de kantonrechter. Het hof verwijst de zaak terug naar de kantonrechter voor verdere behandeling en legt Brand de proceskosten op.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.311.978/01
Zaaknummer rechtbank : 4422108 / CV EXPL 15-39244
Arrest van 13 februari 2024
in de zaak van
Brand Infrastructure Services B.V.,
gevestigd in Capelle aan den IJssel,
appellante,
advocaat: mr. C. Staudt-Bos, kantoorhoudend in Eindhoven,
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat: mr. R. Patandin, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna noemen Brand en [verweerder] .

1.De zaak in het kort

Partijen verschillen van mening over de vraag of [verweerder] moet worden aangemerkt als voorman en aanspraak heeft op het bijbehorende salaris. Brand is van mening dat [verweerder] dient te worden aangemerkt als monteur steigers I. Het hof komt tot het oordeel dat [verweerder] moet worden aangemerkt als voorman en bekrachtigt het (tussen-)vonnis van de kantonrechter.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 10 juni 2022, waarmee Brand in hoger beroep is gekomen van het tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2022 (hierna: het tussenvonnis);
  • het arrest van dit hof van 6 september 2022, waarin een mondelinge behandeling na aanbrengen is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven van Brand, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van [verweerder] ;
  • de bijlagen 39 tot en met 43 die [verweerder] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
  • de bijlagen 50 en 51 die Brand ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 1 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden, gelijktijdig met de mondelinge behandeling in de zaak die bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.311.984/01. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

De kantonrechter heeft in het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 3 maart 2017 onder 2.1 tot en met 2.9 de feiten vastgesteld die hij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Samengevat en waar nodig aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan, komen de feiten neer op het volgende.
3.1
Brand biedt specialistische diensten voor de energie-, infrastructurele en industriële sector aan. Een deel van de werkzaamheden heeft betrekking op de tak gericht op de exploitatie en winning van olie en gas op zee (offshore). Ten behoeve van de offshore heeft Brand een speciale steigermontage-afdeling.
3.2
Sinds 10 september 2001 is [verweerder] in dienst van (de rechtsvoorgangster van) Brand werkzaam, aanvankelijk in de functie van bouwvakhelper en vervolgens in de functie van monteur/steigerbouwer binnen de hiervoor genoemde steigermontage-afdeling. Op de arbeidsovereenkomst is de (algemeen verbindend verklaarde) cao voor de Bouwnijverheid (hierna: de Bouw-cao) van toepassing evenals de cao Bedrijfstakeigen Regelingen voor de Bouwnijverheid. De Bouw-cao is een minimum-cao. Voor offshore-medewerkers, en dus ook voor [verweerder] , geldt bij Brand een aanvullende beloningsregeling (de offshorebeloningsregeling).
3.3
In de (verlengde) Bouw-cao die gold van 1 januari 2002 tot en met 31 maart 2004 is, voor zover thans van belang, het volgende vermeld:
“Artikel 17 - Functie-indeling/loonafspraken
1. Iedere vakvolwassen werknemer moet worden ingedeeld in de
functiegroep, waartoe de door hem vervulde functie - blijkens de als bijlage 1
van deze CAO opgenomen functielijst - behoort. (...)
2. Partijen kunnen de omschrijving in deze functielijst verduidelijken,
alsmede deze lijst aanvullen of wijzigen.
3. Wanneer een werknemer een functie vervult, welke niet in de
functielijst voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de
indeling van deze werknemer.
In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig
ingedeeld in de functiegroep, waarin naar het oordeel van de werkgever
vergelijkbare functies zijn opgenomen.
(…)
Bijlage 1
Functielijst
De functielijst is in 1981 tot stand gekomen. De indeling van functies in de
groepen A tot en met E is gebaseerd op functie-eisen met betrekking tot
opleiding, ervaring, veiligheid en gezondheid, belastende fysieke
arbeidsomstandigheden, leiding geven en de mate waarin zelfstandig
beslissingen genomen moeten worden.
Bij het aangaan van een dienstverband dienen werkgever en werknemer
gezamenlijk na te gaan wat de aard van de te verrichten werkzaamheden zal zijn.
Aan de hand van deze analyse wordt de werknemer ingedeeld in de juiste
functie, en de daarbij behorende functiegroep vastgesteld.
Wanneer een werknemer een functie vervult, welke niet in de functielijst
voorkomt, kan partijen worden verzocht uitspraak te doen inzake de indeling van
deze werknemer.
In afwachting van deze uitspraak wordt de werknemer voorlopig ingedeeld in de
functiegroep, waarin naar het oordeel van de werkgever vergelijkbare functies
zijn opgenomen (artikel 17 lid 3).
(…)
102. Monteur steigers I.
Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en
bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen
zelfstandig maken van alle voorkomende steiger- en ondersteuningsconstructies
op iedere voorkomende hoogte, alsmede het leidinggeven aan ten hoogste 3
monteurs steigers II (zie bijlage la).
(…)
Bijlage la Functie- en loonstructuur Steigerbouw
Onderstaande functieomschrijvingen voor werknemers werkzaam in de
steigerbouw zijn tot stand gekomen in 2000. De beloning voor functiegroep A
tot en met D is conform tabel I van de Bouw-CAO (zie bijlage 8A, 8B, 8C en 8D). Voor de voorman in functiegroep E geldt loongroep D van tabel II (zie bijlage 8A, 8B, 8C en 8D).
(…)
GROEP D
4. Monteur steigers I:
Met inachtneming van de geldende veiligheidsvoorschriften en
bedrijfsinstructies, het aan de hand van tekeningen of volgens aanwijzingen
zelfstandig maken van alle voorkomende steiger- en ondersteuningsconstructies
op iedere voorkomende hoogte, alsmede het leidinggeven aan ten hoogste 3
monteurs steigers II. Het leiding geven dient een structureel karakter te hebben.
Om deze functie te mogen vervullen moet de werknemer in het bezit zijn van het
Certificaat B steigerbouw.
De monteur steigers I is in nauwe samenwerking met de voorman
verantwoordelijk voor en bevoegd tot:
-het in ontvangst nemen van de mondelinge en schriftelijke instructies
van de voorman;
-bespreken van het werk met de ter beschikking gestelde eigen en
ingeleende medewerkers, inclusief de veiligheidsaspecten daarbij;
-het verzorgen van de benodigde materialen en werkinstructies;
-het melden van afwijkingen en tekortkomingen aan de voorman en de
uitvoering van passende corrigerende maatregelen, met inbegrip van het, in
voorkomend geval, informeren van de veiligheidskundige;
-het, in overleg met de voorman, treffen van preventieve maatregelen
teneinde afwijkingen of tekortkomingen in de toekomst te voorkomen;
-het, in overleg met de voorman uitvoeren van ontvangst- en
eindcontroles met registratie van resultaten;
-uitvoeren van de eindinspecties, met registratie van de resultaten en
aftekenen door klant;
-het melden van klachten van klanten aan de voorman, alsmede het
verzorgen van een snelle correctie van eventuele tekortkomingen;
-het voeren van de uren- en steigerregistratie;
-actief meewerken aan het uitvoeren van werkoverleg;
-het ter beschikking stellen van de nodige persoonlijke
beschermingsmiddelen.
Groep E
5. Voorman:
De voorman is verantwoordelijk voor en bevoegd tot het op de toegewezen
werklocaties ondersteunen van de projectleider in alle voorkomende zaken.
Indien er geen projectleider is aangesteld, dan verricht hij zelfstandig de taken.
Hij rapporteert aan de projectleider of rechtstreeks aan de operations manager.
De werknemer dient 10 jaar werkervaring te hebben opgedaan alvorens hij/zij de
functie van voorman mag vervullen.
De voorman is in overleg met de projectleider of zelfstandig verantwoordelijk
voor en bevoegd tot:
-het in ontvangst nemen van de projectgevers van toegewezen
steigerwerken, planningen en mondelinge instructies en het controleren van
deze gegevens op volledigheid en ondubbelzinnigheid,
-het zekerstellen dat ter beschikking gestelde, eigen en ingeleende
medewerkers adequaat zijn opgeleid voor hun taak, inclusief de
veiligheidsaspecten daarbij;
-het verzorgen van passende werkinstructies op de werkplek;
-het registreren van afwijkingen en tekortkomingen en de uitvoering van
passende corrigerende maatregelen, met inbegrip van het, in voorkomend geval,
informeren van de veiligheidskundige;
-het treffen van preventieve maatregelen teneinde afwijkingen en
tekortkomingen in de toekomst te voorkomen;
-het uitvoeren van ontvangst- en eindcontroles met registratie van
resultaten;
-het opleveren van het steigerwerk aan de klant na uitvoering van de
eindinspecties, met registratie van de resultaten en aftekenen door de klant;
-het registreren van klachten van klanten, alsmede het verzorgen van
een snelle correctie van eventuele tekortkomingen;
-uitvoeren van werkoverleg conform de gestelde eisen en frequentie;
-het beheer van de orderadministratie op de werklocatie;
-het voeren van de uren- en steigerregistratie;
-het ter beschikking stellen van de benodigde persoonlijke beschermingsmiddelen”
In de Bouw-cao die gold van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2007 zijn bovenstaande bepalingen ongewijzigd opgenomen als artikel 25a respectievelijk bijlage 2a-1. De functielijst is ook in de latere Bouw-cao’s steeds ongewijzigd opgenomen.
3.4
Per 1 januari 2006 heeft (de rechtsvoorgangster van) Brand met instemming van de Ondernemingsraad (OR) de beloningssystematiek voor de offshore-medewerkers gewijzigd.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
[verweerder] heeft Brand gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, Brand wordt veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van diverse bedragen aan (achterstallig) loon en persoonlijke toeslag, te vermeerderen met de wettelijke verhoging op basis van artikel 7:625 BW en de wettelijke rente, vergoeding van pensioenschade, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente, vergoeding van expertisekosten en vergoeding van buitengerechtelijke kosten, een en ander met veroordeling van Brand in de kosten van de procedure.
4.2
[verweerder] heeft daartoe aangevoerd dat zowel de OR als [verweerder] er geen bezwaar tegen hadden dat Brand met ingang van 1 januari 2006 de beloningssystematiek wilde wijzigen. Voorwaarde was wel dat onder anderen [verweerder] er in zijn beloning niet op achteruit zou gaan. Achteraf is echter gebleken dat het loon van [verweerder] in strijd met de gemaakte afspraken is verlaagd ten opzichte van het loon dat gold voor 1 januari 2006. Daarom maakt [verweerder] aanspraak op betaling van onder meer achterstallig loon, persoonlijke toeslag en vergoeding van pensioenschade.
4.3
Brand heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering.
4.4
De kantonrechter heeft in het tussenvonnis, voor zover thans van belang, onder meer overwogen dat [verweerder] wordt aangemerkt als ‘voorman’. Op verzoek van Brand heeft de kantonrechter in zijn vonnis van 11 maart 2022 tussentijds hoger beroep opengesteld tegen het tussenvonnis.

5.Beoordeling in hoger beroep

5.1
Brand is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het tussenvonnis. Zij heeft een grief tegen het vonnis aangevoerd die - kort gezegd - inhoudt dat de kantonrechter ten onrechte [verweerder] als voorman heeft aangemerkt. Brand vordert dat het hof het tussenvonnis vernietigt, opnieuw rechtdoende beslist dat [verweerder] geen voorman is, althans niet als voorman kan worden aangemerkt, en de zaak terug verwijst naar de kantonrechter ter verdere behandeling, met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het hoger beroep. [verweerder] bestrijdt de grief.
5.2
Brand heeft ter toelichting op haar grief het volgende gesteld.
Stelplicht
5.3
Allereerst heeft [verweerder] volgens Brand niet aan zijn stelplicht voldaan. Volgens Brand heeft [verweerder] onvoldoende gesteld dat hij (i) met ingang van 1 januari 2008 (ii) als voorman dient te worden aangemerkt.
5.4
Daarover wordt het volgende overwogen. Zoals [verweerder] in de memorie van antwoord heeft aangevoerd, blijkt uit de processtukken van [verweerder] en de toelichting ter zitting dat hij zich op het onderbouwde standpunt stelt dat hij (meewerkend) voorman is. Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft [verweerder] nader toegelicht dat hij niet al vanaf 1 januari 2008 maar pas vanaf 1 oktober 2010 als voorman dient te worden aangemerkt. Brand heeft vervolgens gesteld dat daaruit volgt dat tussen partijen vaststaat dat niet 1 januari 2008 maar 1 oktober 2010 als – eventuele – ingangsdatum van de functiewijziging van [verweerder] dient te gelden, en [verweerder] heeft dat niet gemotiveerd weersproken. In zoverre is de grief terecht voorgesteld.
5.5
Brand heeft haar klacht, dat [verweerder] onvoldoende heeft gesteld dat hij - ongeacht de ingangsdatum - als voorman moet worden aangemerkt, niet nader toegelicht. In zoverre heeft de grief, mede gelet op wat hierna wordt overwogen, geen succes.
Bewijslast
5.6
Brand heeft - terecht - gesteld dat op [verweerder] de bewijslast rust van zijn stelling dat hij met ingang van 1 januari 2010 als voorman dient te worden aangemerkt. Volgens Brand heeft [verweerder] het bewijs van zijn stelling niet geleverd. Aan bewijslevering wordt echter niet toegekomen omdat de feiten die [verweerder] stelt niet of onvoldoende gemotiveerd zijn betwist door Brand. Tussen partijen staat immers niet ter discussie welke werkzaamheden [verweerder] feitelijk op en na 1 januari 2010 heeft verricht. Het hof moet de vraag beantwoorden of daaraan de conclusie dient te worden verbonden dat [verweerder] werkzaam is als voorman en als zodanig dient te worden beloond.
[verweerder] vervult de functie van voorman
5.7
Verder heeft Brand ter toelichting op zijn grief gesteld dat de functie van voorman niet bestaat in de offshore en dat die functie in de offshore ook niet kan bestaan gelet op de aard van de werkzaamheden. Brand betwist dat [verweerder] de werkzaamheden van voorman verricht. Tijdens de mondelinge behandeling in eerste aanleg heeft de heer J. Postma, voormalig HR-medewerker bij Brand, volgens Brand alleen gezegd dat er een overlap bestaat tussen de werkzaamheden van een meewerkend voorman en een voorman.
5.7
De groepen steigerbouwers zijn volgens Brand in de offshore te klein voor een voorman, die gemiddeld aan meer dan vijf werknemers leiding geeft. Het is niet rendabel en gebruikelijk dat een voorman een platform bezoekt. Voor de feitelijke uitvoering en oplevering is ook geen voorman nodig. Alleen als incidenteel sprake is van een groot project, waarbij wel meer dan vijf monteurs worden ingezet, krijgt de meewerkend voorman een hogere offshore-toeslag en de voorliedentoeslag als bedoeld in de Bouw-cao. De werkzaamheden van [verweerder] passen meer bij de functieomschrijving van monteur steigers I dan die van voorman. Een voorman werkt nooit mee, maar [verweerder] werkt zelf mee en geeft niet structureel leiding aan meer dan vijf werknemers of meer dan drie monteurs steigers II. [verweerder] is samen met de werkvoorbereider verantwoordelijk. [verweerder] heeft daarnaast niet alle taken en verantwoordelijkheden van een voorman. Zo controleert [verweerder] niet de werkinstructies op volledigheid en ondubbelzinnigheid en heeft hij niet de verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat de teamleden adequaat zijn opgeleid voor hun taak. De materialen worden in de offshore door de werkvoorbereider verzorgd, dat is anders dan in de onshore. Wel controleert de monteur steigers I of daadwerkelijk alle benodigde materialen aanwezig zijn. [verweerder] is weliswaar aanspreekpunt voor klachten van de opdrachtgever maar de werkvoorbereider of de projectleider doen de registratie en de afhandeling daarvan. Er wordt beperkt werkoverleg gevoerd. De orderadministratie wordt in de offshore niet op de werklocatie bijgehouden, dat doet de werkvoorbereider. [verweerder] is als meewerkend voorman daarom feitelijk werkzaam als monteur steigers I, en functioneert daarnaast alleen als het aanspreekpunt van het team voor de klant, aldus steeds Brand.
5.8
[verweerder] heeft de stellingen van Brand gemotiveerd betwist. De functie van voorman in de offshore werkzaamheden komt volgens [verweerder] wel voor bij Brand. Zo werkt de heer [naam], een directe collega van [verweerder] , als voorman en wordt hij ook betaald als voorman conform de Bouw-cao. Volgens [verweerder] zijn partijen het overigens eens over de werkzaamheden die [verweerder] feitelijk verricht. Brand heeft de stelling van [verweerder] dat hij werkzaamheden als voorman verricht niet betwist en zelfs erkend. Brand heeft alleen - ten onrechte - gesteld dat voorwaarde in de Bouw-cao is dat een voorman niet zelf meewerkt. De beschrijvingen van de functies van voorman en monteur steigers I zijn voor een groot deel gelijk. Het al dan niet zelf meewerken acht [verweerder] geen relevant verschil omdat de cao die voorwaarde niet stelt.
5.9
[verweerder] heeft zijn werkzaamheden als volgt beschreven: [verweerder] ontvangt van de (onshore verblijvende) projectleider/werkvoorbereider het werkpakket. Hij dient dit te controleren en geeft zijn commentaar terug indien het aangepast dient te worden. Als er geen werkpakket is, dient [verweerder] zelf ter plaatse de werkzaamheden vast te stellen. Hij stelt vast welke competenties de beschikbare monteurs hebben en verdeelt aan de hand daarvan de werkzaamheden over het team. Ook stelt [verweerder] vast welk en hoeveel materiaal er benodigd is voor het werk en bestelt de materialen. [verweerder] bespreekt het werk met de klant. Hij stelt vervolgens zelfstandig een werkvergunning op, waaruit blijkt wanneer welke werkzaamheden verricht gaan worden. Dit document is maatgevend voor de uitvoering en oplevering van het werk, en is dus zeer belangrijk. [verweerder] dient alle veiligheidsmiddelen te controleren. Ook is [verweerder] verantwoordelijk voor de correcte vastlegging van de veiligheidsmaatregelen en de wijze waarop het werk wordt uitgevoerd in een ‘toolbox document’, en dient hij dit met de monteurs te bespreken. Vervolgens ziet hij erop toe dat, behalve hijzelf, de monteurs van Brand en de klant het document ondertekenen. Bij de uitvoering van de werkzaamheden dient [verweerder] erop toe te zien dat alles volgens de wensen van de klant, de planning en veiligheidsnormen verloopt. Voortdurend houdt [verweerder] toezicht op de uitvoering van het werk en stuurt hij indien nodig bij. Als de steiger gemonteerd is, dient [verweerder] het werk over te dragen aan de klant en gereed te melden. Bij klachten is [verweerder] het eerste aanspreekpunt. Als het werk naar aanleiding van een klacht aangepast dient te worden regelt [verweerder] de aanpassing (hij beslist welke monteurs hij daarvoor inzet, wat zij gaan doen, en past de administratie aan). Bij de uitvoering van zijn werkzaamheden heeft [verweerder] een grote mate van zelfstandigheid en eigen verantwoordelijkheid. Hij heeft alleen twee tot drie keer per week telefonisch contact met een (onshore verblijvende) werkvoorbereider. [verweerder] is de hoogst verantwoordelijke op de werklocatie. Deze zelfstandigheid is het belangrijkste onderscheidende criterium ten opzichte van de functie van monteur steigers I. In de functieomschrijving is niet als voorwaarde opgenomen dat de voorman leiding geeft aan minstens vijf werknemers. Feitelijk geeft [verweerder] wel leiding aan vijf of meer werknemers, aldus steeds [verweerder] .
5.1
In een geval als het onderhavige is (een besluit tot) functie-indeling slechts mogelijk aan de hand van een weging van een veelheid van factoren, die zich zonder een zekere beleidsvrijheid niet goed laat denken. Daarmee zou niet stroken dat de rechter het indelingsbesluit van de werkgever ten volle zou kunnen toetsen. Aangenomen moet daarom worden dat de rechter slechts heeft te beoordelen of de werkgever in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen. De voorvraag of de werkgever binnen de grenzen van het toepasselijke functiewaarderingssysteem is gebleven, dient de rechter wel in volle omvang te beoordelen (vgl. HR 2 mei 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF3800).
5.11
Het hof is van oordeel dat Brand de functie van [verweerder] in redelijkheid niet als monteur steigers I heeft kunnen indelen. Het hof acht indeling in de functie van voorman conform functiegroep E passend en acht daartoe de volgende feiten en omstandigheden van belang.
5.12
Tussen partijen is niet in geschil dat [verweerder] sinds 1 oktober 2010 als meewerkend voorman functioneert. De functie van meewerkend voorman komt echter niet voor in de hiervoor in 3.3 gedeeltelijk geciteerde functielijst behorende bij de Bouw-cao. Partijen verschillen van mening of [verweerder] dient te worden aangemerkt als ‘voorman’ (functiegroep E) of ‘monteur steigers I’ (functiegroep D). Vast staat dat de beschrijvingen van deze functies voor een groot deel met elkaar overeenkomen en dat partijen geen gebruik hebben gemaakt van de in artikel 17 lid 3 van de cao opgenomen mogelijkheid om aan cao-partijen te verzoeken om uitspraak te doen over de indeling van de functie van [verweerder] .
5.13
Het hof concludeert dat [verweerder] structureel het overgrote deel van de taken die genoemd worden in de functieomschrijving van de voorman uitvoert. Maar de meeste van deze taken worden ook genoemd in de functieomschrijving van de monteur steigers I. De verschillen tussen beide functieomschrijvingen zijn vooral dat de monteur steigers I structureel leiding geeft aan
ten hoogstedrie monteurs steigers II, en zijn taken veelal
in nauwe samenwerking of in overleg met de voormandient uit te voeren. De voorman is veelal
in overleg met de projectleider of zelfstandigbevoegd tot het verrichten van zijn taken, en dient
tien jaar werkervaringte hebben alvorens hij/zij de functie van voorman mag vervullen.
5.14
[verweerder] heeft onweersproken aangevoerd dat hij steeds de hoogst verantwoordelijke medewerker op de werklocatie is en dus niet kan samenwerken of overleggen met een voorman; die rol vervult hij immers steeds zelf. Het hof overweegt dat (zoals [verweerder] ook stelt) de zelfstandigheid in de beschrijving van de functie van voorman het belangrijkste onderscheidende criterium is ten opzichte van de functie van monteur steigers I. Brand heeft ook onweersproken gelaten dat het voorkomt dat [verweerder] leiding geeft aan meer dan drie (of vijf) medewerkers, waarvoor zij [verweerder] ook beloont. Per 1 oktober 2010 beschikte [verweerder] ten slotte over (bijna) tien jaar werkervaring bij (de rechtsvoorgangster van) Brand. Het hof neemt gezien het vorenstaande als vaststaand aan dat [verweerder] gezien de feitelijke omstandigheden waaronder hij zijn werkzaamheden moet uitvoeren in hoge mate zelfstandig functioneert. Vooral hierom is indeling van de functie van [verweerder] als voorman passend en heeft Brand geen goede reden om [verweerder] in te delen als monteur steigers I.
5.15
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft Brand nog benadrukt dat [verweerder] niet zelfstandig kan beslissen als de klant vraagt om het verrichten van aanvullende werkzaamheden. [verweerder] dient dan te overleggen met de werkvoorbereider. [verweerder] heeft bevestigd dat dit juist is. Dat [verweerder] in voorkomende gevallen met de werkvoorbereider (of projectleider), die onshore verblijft, dient te overleggen, is echter niet in strijd met de functieomschrijving van de voorman. De voorman is immers veelal
in overleg met de projectleider of zelfstandigbevoegd tot het verrichten van zijn taken.
5.16
Ook is daarmee niet in strijd dat [verweerder] zelf meewerkt. De voorman heeft immers voortdurend de taken en verantwoordelijkheden die worden opgesomd in de functieomschrijving. Dit laat onverlet dat het mogelijk is dat de voorman geregeld ook zelf meewerkt. De functieomschrijving sluit dat niet uit, en afhankelijk van de aard van de werkzaamheden is het bovendien in de bouw (de sector waar deze cao voor geldt) niet ongebruikelijk dat een voorman zelf meewerkt.
5.17
Voor zover partijen zich voor het onderscheid in bevoegdheden tussen de voorman en de monteur steigers I hebben beroepen op de Richtlijn Steigers, en wat daarin is opgenomen over de monteur steigers I die tevens steigerinspecteur is, gaat het hof hieraan voorbij omdat in deze zaak slechts getoetst dient te worden aan de functieomschrijvingen die deel uitmaken van de Bouw-cao.
5.18
Brand heeft geen feiten gesteld en te bewijzen aangeboden die, bij bewezenverklaring, tot een andere beoordeling kunnen leiden dan hierboven gegeven. Aan haar bewijsaanbod in de memorie van grieven komt daarom geen betekenis toe voor de beslissing van de zaak, zodat dat aanbod, als niet ter zake dienend, wordt gepasseerd.
Conclusie en proceskosten
5.19
Het hof is van oordeel dat de functie van [verweerder] dient te worden ingedeeld als voorman conform functiegroep E. De conclusie is dat het hoger beroep van Brand niet slaagt. Weliswaar is in hoger beroep komen vast te staan dat niet 1 januari 2008 maar 1 oktober 2010 als ingangsdatum van de functiewijziging van [verweerder] dient te gelden, maar dit leidt niet tot een ander dictum. Daarom zal het hof het tussenvonnis bekrachtigen. Het hof zal Brand als de in het ongelijk te stellen partij veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep. Omdat de mondelinge behandeling in deze zaak gelijktijdig is gehouden met de mondelinge behandeling in de zaak die bij het hof bekend is onder zaaknummer 200.311.978/01 zal bij het bepalen van het bedrag aan salaris van de advocaat van [verweerder] voor het bijwonen van de mondelinge behandeling rekening worden gehouden met een halve punt. De zaak zal worden verwezen naar de kantonrechter om verder te worden behandeld met inachtneming van hetgeen het hof in r.o. 5.1 tot en met 5.19 heeft overwogen.

6.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 28 januari 2022 voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
- verwijst de zaak in de stand waarin deze zich bevindt naar de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam teneinde deze verder te behandelen met inachtneming van hetgeen het hof in r.o. 5.1 tot en met 5.19 heeft overwogen;
- veroordeelt Brand in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [verweerder] op € 783,-- aan griffierecht en op € 1.821,-- aan salaris advocaat (1,5 punten, tarief II), en voor wat betreft de nakosten op € 178,-- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 278,-- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken kostenveroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door F.J. Verbeek, mr. M. Verkerk en prof.mr. W.H.A.C.M. Bouwens en in het openbaar uitgesproken op 13 februari 2024 in aanwezigheid van de griffier.