ECLI:NL:GHDHA:2024:2498
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in hoger beroep en beoordeling van gevangenhouding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de verdachte, die in 1996 te Rotterdam is geboren en thans gedetineerd is. De rechtbank Rotterdam had op 14 november 2024 de gevangenhouding van de verdachte bevolen voor de duur van 90 dagen. De verdachte heeft op 15 november 2024 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling van het hoger beroep zijn de verdachte, zijn advocaat mr. N.F. Hoogervorst en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn raadsvrouw niet in de raadkamer van de rechtbank zijn verschenen, maar dat de raadsvrouw een pleitnota heeft toegestuurd. Het hof oordeelt dat er in dit geval wel belang is bij het hoger beroep, omdat de rechtbank de pleitnota ten onrechte bij haar beslissing heeft betrokken. De verdachte is ontvankelijk in het appel.
De advocaat van de verdachte heeft betoogd dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot gevangenhouding heeft toegewezen, omdat er geen ernstige bezwaren zouden zijn en er geen wettelijke grond voor voorlopige hechtenis zou zijn. Het hof oordeelt echter dat de ernstige bezwaren wel degelijk aanwezig zijn, onderbouwd door de aangifte, camerabeelden en een tas met geld die in de Mercedes van de verdachte is aangetroffen. Het hof verenigt zich met de gronden van de bestreden beschikking en wijst het hoger beroep af. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier en is ter kennis gebracht van de verdachte.