ECLI:NL:GHDHA:2024:2483

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
23 december 2024
Zaaknummer
22-002928-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord op ex-partner met een mes

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is veroordeeld voor poging tot moord op haar ex-partner, waarbij zij hem met een mes heeft verwond. De feiten zijn als volgt: op 21 januari 2023 heeft de verdachte, na een verleden van mishandeling door de aangever, samen met haar zoon de woning van de aangever betreden. De verdachte had voorafgaand aan deze confrontatie plannen gemaakt om de aangever van het leven te beroven. Tijdens een woordenwisseling tussen de aangever en haar zoon, heeft de verdachte het mes getrokken en de aangever verwond. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld, aangezien zij zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op haar besluit om de aangever te doden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord, wat een van de ernstigste misdrijven is. Het hof heeft de straf bepaald op een gevangenisstraf van acht jaren, waarbij de omstandigheden van de zaak en de impact op de slachtoffers zijn meegewogen. Daarnaast is er een schadevergoeding van €2.000,00 toegewezen aan de benadeelde partij voor immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002928-23
Parketnummer: 09-021258-23
Datum uitspraak: 10 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 september 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte]

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum]
adres: [woonadres], [woonplaats],
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte en namens de benadeelde partij naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren met aftrek van voorarrest. De vordering benadeelde partij is daarnaast gedeeltelijk toegewezen.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 21 januari 2023 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade van het leven te beroven met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 januari 2023 te Wassenaar tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met dien verstande dat de vordering benadeelde partij volledig wordt toegewezen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op
of omstreeks21 januari 2023 te Wassenaar
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk en
al dan nietmet voorbedachten rade van het leven te beroven met een mes in het bovenlichaam van die [slachtoffer] heeft gestoken
en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde poging tot moord.
Standpunt verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, om redenen zoals vermeld in de pleitnota. Kort gezegd erkent de verdachte dat zij in de gang van de aangever een mes in haar handen heeft gehad, maar stelt zij dat zij de aangever daar niet mee heeft verwond en dat zij ook niet voornemens was hem om het leven te brengen.
Het hof overweegt als volgt, waarbij eerst zal worden ingegaan op het voornemen van de verdachte en vervolgens op de toedracht van het incident, op grond waarvan zal worden ingegaan op de ten aanzien van het bewijs te beantwoorden vragen.
1.
Het voornemen van de verdachte
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt het hof het navolgende vast.
De verdachte heeft in het verleden een relatie gehad met de aangever, waaruit in 2001 een zoon is geboren met de naam [zoon 1]. De verdachte heeft tevens een andere (oudere) zoon, genaamd [zoon 2], die een autistisme spectrum stoornis heeft en dagelijks zorg behoeft. [zoon 2] woonde ten tijde van het tenlastegelegde bij de verdachte en werd door haar verzorgd. Volgens de verdachte heeft de aangever haar in het verleden meermalen mishandeld en heeft hij haar en [zoon 1] in het verleden seksueel misbruikt. De aangever is in de periode voorafgaande aan het ten laste gelegde incident enige tijd gedetineerd geweest.
Op 20 januari 2023 om 23.36 uur heeft de verdachte gebeld met een goede vriend van haar, genaamd [vriend] (hierna: [vriend]). In dat gesprek heeft zij aan hem gevraagd of hij wilde zorgen voor haar kind, haar hondjes en haar huis. Gevraagd naar de reden waarom, heeft de verdachte tegen hem gezegd dat haar ex vrij was. Daarop heeft [vriend] geantwoord dat hij het wel zou oplossen, hij was toch net vrij. Daarop heeft de verdachte de verbinding verbroken. [vriend] heeft daarop [zoon 1] gebeld en gesmeekt er niet heen te gaan. Ook tegen [zoon 1] heeft [vriend] gezegd dat hij het wel zou oplossen. [zoon 1] zei dat hij het moest doen en hing op. In zijn verhoor op 22 januari 2023 heeft [vriend] hierover verklaard dat hij tegen de verdachte en [zoon 1] had gezegd dat hij het wel zou oplossen omdat hij het niet erg vond om te zitten en zij meer te verliezen hebben. Hij heeft ook verklaard dat hij het wel begreep dat de verdachte het gedaan heeft en dat hij hoopte dat degene over wie het ging dood was. [vriend] heeft verklaard te weten dat diegene in het verleden de verdachte 80 duizend keer total loss had geslagen en aan [zoon 1] had gezeten.
Na het telefoongesprek met [vriend] heeft de verdachte op 20 januari vanaf ongeveer kwart voor twaalf ’s avonds via Whatsapp contact opgenomen met ‘[vriendin]’. Dit betreft [vriendin] (hierna: [vriendin]), een goede vriendin van de verdachte. In een spraakbericht naar [vriendin] zegt de verdachte het volgende:
"[zoon 1] die komt net met een heel verhaal ehhh.. Over zijn oom, blablabla. En daarna kwam ie met 'mijn vader is vrij'. En ik weet waar z'n vader is. En als hij vrij is
dan heb ik hem beloofd dat ik hem van deze wereld af help. (…) ik heb al vervoer geregeld. En de rest heb ik ook geregeld. (…) Ik had Maupie (fonetisch) gevraagd om voor m'n hond en m'n kind te zorgen, het nummer van mijn moeder en ehh.. De rest zien we dan wel."
[vriendin] heeft daarop in tekstberichten gereageerd als volgt:
“Ohhh nee. Heb jou nodig he. Neeeeee. (…) Kan niet zonder jou he. [bijnaam zoon 2](het hof begrijpt: [zoon 2])
ook niet. (…) Mop kom naar huis je bent bezig met je droom uit te laten komen met die honden dingens. [bijnaam zoon 2] kan niet zonder jou. (…) [bijnaam zoon 1](het hof begrijpt: [zoon 1])
is ook goed bezig. (…) Laat het dan doen. (…) Maak jullie handen niet vuil.”
Op deze laatste opmerking heeft de verdachte gereageerd met het tekstbericht:
‘Ik heb [[bijnaam zoon 1] beloofd’.
De verdachte is die nacht samen met [zoon 1] naar de woning van de aangever gegaan. Ze hebben daar omstreeks 00:30 uur aangebeld.
Tussenconclusie:
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat de verdachte naar de woning van de aangever is gegaan met het voornemen om hem van het leven te beroven. Zij zou hem immers naar eigen zeggen “
van de wereld af helpen”. Zij had dit [zoon 1] beloofd.
Dat de verdachte vooraf heeft geregeld dat er iemand op haar autistische oudste zoon, honden en huis zou passen, ondersteunt dit. Het duidt erop dat de verdachte er rekening mee hield dat zij in de gevangenis terecht zou kunnen komen als gevolg van hetgeen zij voornemens was te doen. Bij deze duiding betrekt het hof dat ook [vriendin] en [vriend], beiden goede vrienden van de verdachte, dit blijkens het vorenstaande op die betreffende avond onafhankelijk van elkaar op dezelfde wijze hebben geduid en om die reden vergeefs hebben geprobeerd haar van dit voornemen te doen afzien, terwijl ook de reactie van de verdachte daarop geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat dit een onjuiste interpretatie was.
De verklaringen van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, kort gezegd inhoudende dat zij wilde dat het slachtoffer zichzelf van het leven zou beroven, dat zij alleen naar de aangever wilde gaan om hem aan te spreken over het (beweerdelijke) seksueel misbruik en dat het vragen om op te passen op haar oudste zoon, haar honden en haar huis alleen betrekking had op de korte tijd dat zij die nacht de aangever zou bezoeken, acht het hof in deze context onaannemelijk. Ook de navolgende vaststellingen met betrekking tot de confrontatie met de aangever leiden niet tot een ander oordeel.
2.
De confrontatie met de aangever
Met betrekking tot de confrontatie met de aangever stelt het hof het volgende vast.
Nadat de aangever, slechts gekleed in boxershort, de voordeur van zijn woning had geopend, ontstond in de deuropening een woordenwisseling tussen [zoon 1] en de aangever, waarbij [zoon 1] tegen de aangever heeft gezegd dat hij aan hem had gezeten en de aangever dit heeft ontkend. Op enig moment heeft [zoon 1] de aangever achterwaarts de gang van zijn woning ingeduwd, totdat deze met zijn rug tegen de spiegel stond aan het einde van deze gang. De verdachte is eveneens de woning in gegaan. In de gang heeft een schermutseling plaatsgevonden. Daarbij hebben [zoon 1] en de aangever elkaar over en weer geslagen. De aangever heeft op enig moment met zijn linkerhand de capuchon van [zoon 1] over diens hoofd gedaan en naar beneden geduwd, zodat ook het bovenlichaam van [zoon 1] naar beneden werd geduwd. De aangever heeft [zoon 1] in deze (voorovergebogen) positie in bedwang gehouden. Toen de aangever opkeek zag hij dat de verdachte vlak achter [zoon 1] stond, op ongeveer een meter afstand van de aangever, en dat zij een groot puntig mes in haar rechterhand vasthield. Ook getuige [getuige], de vriendin van de aangever, heeft, toen zij in de woning de trap af liep, de verdachte met een groot mes in haar hand in de gang zien staan. De verdachte heeft zich daarop tot [getuige] gewend en gezegd: “Blijf weg” en “Ik pak jou ook”. Op dat moment was bij de aangever bloed te zien als hij zijn arm omhoog deed. Inmiddels waren ook een buurvrouw en een buurman komen kijken. De buurvrouw heeft geroepen dat de politie was gebeld. De verdachte heeft met hulp van de buurman [zoon 1] naar achteren getrokken en heeft samen met [zoon 1] en met medeneming van het mes de woning van de aangever verlaten. Vervolgens is gebleken dat de aangever in zijn linker zijde, circa 10 centimeter onder zijn oksel, een snij- dan wel steekwond had, passend bij een snij-/steekverwonding veroorzaakt door een eenzijdig snijdend scherprandig voorwerp, zoals bijvoorbeeld een eenzijdig snijdend mes.
Verdere conclusies:
De toedracht
Uit het vorenstaande maakt het hof op dat het de verdachte moet zijn geweest die de aangever tijdens de schermutseling in de gang heeft verwond met het mes, dat zij in haar hand hield. Het hof betrekt daarbij tevens dat niemand anders dan de verdachte ten tijde van de confrontatie met een mes is gezien, dat [zoon 1] heeft verklaard zelf geen mes te hebben gezien en dat de aangever heeft verklaard dat als [zoon 1] degene zou zijn geweest die had gestoken, hij dan in zijn buik zou zijn geraakt omdat hij [zoon 1] naar beneden hield. Tegen de achtergrond van de vastgestelde feiten acht het hof niet aannemelijk dat de aangever reeds voorafgaande aan de schermutseling in de gang gewond is geraakt of dat de aangever zichzelf op enig moment deze verwonding heeft toegebracht.
Gezien de positie van de verdachte ten opzichte van de aangever ten tijde van de schermutseling in de gang, zij bevond zich op dat moment vlak achter de voorover gebukt staande [zoon 1] op ongeveer een meter afstand van de aangever, moet de verdachte de aangever hebben verwond door een reikende beweging met het mes te maken in de richting van de linker zijde van de aangever. Dat de verdachte vanuit die positie vanwege het brede postuur van [zoon 1] en de smalle gang niet heeft kunnen uithalen naar de aangever, zoals de verdediging heeft aangevoerd, is niet aannemelijk geworden. In dit verband overweegt het hof dat de verdachte ook over haar voorover gebukte zoon heeft kunnen reiken met het mes. Dat de aangever deze handeling niet heeft gezien, dwingt evenmin tot een ander oordeel, aangezien de aangever verwikkeld was in een gevecht met [zoon 1] en de verdachte met het mes pas zag toen hij vervolgens opkeek.
Het opzet
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm van een dergelijke handeling, bezien in de hiervoor vastgestelde context en bij gebreke van indicaties voor het tegendeel, acht het hof bewezen dat de verdachte deze handeling met opzet heeft verricht, ter uitvoering van haar voornemen om de aangever van het leven te beroven. Een andere reden voor deze handeling is aangevoerd noch aannemelijk geworden en evenmin zijn omstandigheden aangevoerd of aannemelijk geworden die erop wijzen dat de verdachte de aangever per ongeluk heeft verwond. Dit laatste heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep zelfs ontkend. Dat het bij één poging is gebleven doet aan het voorgaande evenmin af, aangezien aannemelijk is dat de verschijning van de vriendin van de verdachte, de binnenkomst van buren en de uitroep dat de politie was gebeld de verdere uitvoering van het voornemen van de verdachte hebben verhinderd.
Het voorwaardelijke verzoek
Of het reiken met het mes in de richting van de zijde van de aangever uiteindelijk een al dan niet oppervlakkige snijwond dan wel steekwond heeft opgeleverd, is voor het voorgaande niet van belang en kan daarom in het midden worden gelaten. De aard van de uiteindelijke verwonding kan mede afhankelijk zijn van bewegingen van de aangever, die op dat moment in een gevecht met [zoon 1] verwikkeld was. Het opzet op het doden van de aangever wordt in dit geval niet afgeleid uit de aard van de verwonding, maar uit de uiterlijke verschijningsvorm van de handeling die deze verwonding moet hebben veroorzaakt, bezien in de gegeven context van het voornemen van de verdachte om de aangever om het leven te brengen. Het hof ziet dan ook aanleiding noch noodzaak om ter zake een deskundige te benoemen, zoals door de verdediging voorwaardelijk is verzocht in het geval het hof zou uitgaan van een steekwond.
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachte raad' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit om de aangever te doden, en dat zij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat zij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
Het hof concludeert op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden dat de verdachte voorafgaand aan haar handelen voldoende tijd heeft gehad zich te beraden op haar besluit, zodat zij gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daar rekenschap van heeft kunnen geven. Zij heeft blijkens de chatgesprekken immers minimaal 45 minuten voordat zij bij het huis van de aangever was al het plan opgevat hem om het leven te brengen. Zij heeft daar vervolgens concrete voorbereidingen voor getroffen door vervoer en zorg voor haar kind, honden en woning te regelen. Daaruit blijkt dat zij zich bewust is geweest van de gevolgen van haar voorgenomen handelen en dat zij zelfs maatregelen heeft getroffen om die gevolgen in goede banen te leiden. Meerdere vrienden hebben vervolgens getracht haar ervan te weerhouden naar de woning van de aangever te gaan. Hoewel meerdere mensen op haar hebben ingepraat en haar hebben voorgehouden wat de mogelijke consequenties van haar handelen zouden kunnen zijn, heeft zij haar voorgenomen plannen doorgezet, is zij naar de woning van de aangever gegaan en heeft zij met een mes getracht uitvoering te geven aan haar voornemen de aangever te doden. Aldus staat voor het hof vast dat het handelen van de verdachte niet het gevolg is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar een doordacht plan was.
Het hof acht voorts geen contra-indicaties aannemelijk geworden die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Het hof is alles afwegende dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en acht de primair ten laste gelegde poging tot moord wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot moord op haar ex-partner. Zij heeft geprobeerd om hem in zijn eigen woning met behulp van een mes van het leven te beroven. De verdachte heeft daarmee gepoogd een van de meest ernstige strafbare feiten te plegen die ons Wetboek van Strafrecht kent. Dat dit niet is gelukt en dat het letsel relatief beperkt is gebleven, is niet aan de verdachte te danken, maar aan het ingrijpen van omstanders. Pogingen als deze brengen in het algemeen veel angst teweeg bij de slachtoffers daarvan, temeer indien het feit, zoals in dit geval, in de eigen woning wordt gepleegd, waar men zich veilig zou moeten kunnen voelen. Ook voor de partner van het slachtoffer, die erbij aanwezig was, moet het een angstaanjagende ervaring zijn geweest. Daarnaast heeft het slachtoffer als gevolg van het handelen van de verdachte letsel opgelopen. Het hof weegt deze omstandigheden in strafverzwarende zin mee.
De verdachte heeft dit feit gepleegd in reactie op hetgeen het slachtoffer volgens de verdachte in het verleden haar en haar zoon heeft aangedaan. Wat daar ook van zij – het hof gaat niet zomaar uit van de juistheid van die beschuldigingen nu die niet in rechte zijn vastgesteld -, de verdachte heeft daarmee op gruwelijke wijze opgetreden als eigen rechter, wetgever en executeur en heeft ook op deze wijze de rechtsorde in Nederland, waaraan zij volledig voorbij is gegaan, geschokt.
Het hof heeft acht geslagen op de reclasseringsadviezen over de verdachte van 1 maart 2023 en 31 augustus 2023, en de justitiële documentatie van 12 november 2024 van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting toegelicht dat een vrijheidsbenemende straf grote gevolgen heeft voor haar zonen, in het bijzonder voor haar oudste zoon. Hij heeft vanwege zijn autisme 24 uur per dag zorg nodig, die tot dusver werd gegeven door de verdachte en nu zij gedetineerd is door haar andere zoon, die daardoor in zijn bewegingsvrijheid wordt beperkt. Het hof stelt voorop zich te realiseren dat de gevolgen van een gevangenisstraf voor de beide zonen van de verdachte groot zullen zijn en voor haar autistische zoon al helemaal. Deze gevolgen heeft de verdachte echter, zoals aangegeven, uitdrukkelijk afgewogen voordat zij naar de woning van de aangever ging, zodat het hof hiermee geen rekening zal houden bij het bepalen van de straf. Bovendien weegt dit niet op tegen de ernst van het feit.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis, gelet op de duur van de op te leggen gevangenisstraf, afwijzen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 4.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 4.000,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de gehele vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
De benadeelde partij heeft als gevolg van het bewezenverklaarde lichamelijk letsel opgelopen. Hierdoor heeft de benadeelde partij, gelet op het bepaalde in artikel 6:106 onder b van het Burgerlijk Wetboek, recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat. Hoewel het lichamelijk letsel relatief beperkt is gebleven, is de impact van hetgeen is voorgevallen groot. De benadeelde partij is midden in de nacht met een mes aangevallen in zijn eigen woning. Daarbij komt dat hij is aangevallen door zijn ex-partner, tezamen met zijn eigen zoon, hetgeen hem blijkens de toelichting bij zijn verzoek tot schadevergoeding zwaar valt.
Het hof is derhalve van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 2000,00 te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 januari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het door de benadeelde partij gevraagde contact- en locatieverbod ziet het hof, net als de rechtbank, gelet op de lange duur van de gevangenisstraf geen aanleiding.
Voor het overige zal de vordering worden afgewezen.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 2.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 2.000,00 (tweeduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer]s, ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 2.000,00 (tweeduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 30 (dertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 21 januari 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.J. van de Kar als voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. J.A.M. Jansen, leden, in bijzijn van de griffier mr. I.M.A. Schipper.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 december 2024.