ECLI:NL:GHDHA:2024:2478

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 december 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
22-000030-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het doen van valse aangifte, laster en verduistering door medewerkster zorginrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, een medewerkster van een zorginrichting, is veroordeeld voor het doen van valse aangifte, laster en verduistering. De verdachte had anonieme brieven geschreven waarin zij zichzelf beschuldigde van bedreiging en laster, en daarnaast valse beschuldigingen over moorden in de zorginrichting verspreid. Deze handelingen hebben geleid tot een sfeer van wantrouwen en onrust binnen de zorginstelling. Tevens heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een fotocamera die toebehoorde aan een collega. Het hof heeft geconstateerd dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak met meer dan vijf jaar is overschreden, wat heeft geleid tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij van € 7.130,62, met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. De verdachte is vrijgesproken van een deel van de tenlastelegging, maar de bewezenverklaring van de valse aangifte en laster is gehandhaafd. Het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000030-24
Parketnummer: 09-857141-16
Datum uitspraak: 24 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 3 primair tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde veroordeeld zonder oplegging van straf of maatregel.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 maart 2015 tot en met 16 oktober 2015 te Gouda en/of Alphen aan den Rijn en/of Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland, aangifte heeft gedaan dat een strafba(a)r(e) feit(en) is/zijn gepleegd, door
- ( op 27 maart 2015) ten overstaan van [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, eenheid Den Haag, aangifte te doen van bedreiging en/of stalking en/of smaad cq laster, namelijk van het feit dat zij meerdere smadelijke brieven had ontvangen (zie dossier p. 181) en/of
- ( op 29 mei en/of 1 juni 2015) aan de politie te melden dat zij een nieuwe (smadelijke) brief had ontvangen en/of deze in te leveren bij die [verbalisant 1] (zie dossier p. 213) en/of
– (op 9 juni 2015) meerdere aan haar gerichte (smadelijke) brieven in te leveren bij die [verbalisant 1] (zie dossier p. 231) en/of
- ( op 15 en/of 16 oktober 2015) te melden bij [verbalisant 1] dat ze wéér (smadelijke) brieven had ontvangen en/of deze in te leveren bij genoemde [verbalisant 1] (zie dossier p. 281), wetende dat dat strafbare feit/die strafbare feiten niet is/zijn gepleegd;
2.
zij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 mei 2015 tot en met 29 mei 2015 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, en/of Alphen aan den Rijn, althans in Nederland, opzettelijk de eer en/of goede naam van de directie van [verpleeghuis] en/of een of meer van haar medewerkers (onder wie [medewerker verpleeghuis]) heeft aangerand door tenlastelegging van (een) bepaald feit(en), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een brief aan (een of meerdere) omwonenden (onder meer) wonende op de [straatnaam], te sturen, waarin onder meer vermeld staat dat er moorden zijn gepleegd in [verpleeghuis] en dat de directie daar niets aan doet, en/of dat bewoners niet goed worden verzorgd, althans woorden van gelijke aard en/of strekking, terwijl verdachte wist dat dit/deze ten laste gelegde feit(en) in strijd met de waarheid was;
3.
zij op een tijdstip gelegen tussen 15 september 2015 en 17 september 2015 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fotocamera (Nikon D3100), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
subsidiair
zij op één of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 september 2015 tot en met 23 februari 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en/of te Alphen aan de Rijn, althans in Nederland, opzettelijk een fotocamera (Nikon D3100), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en welk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder ,wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de niet opgelegde straf of maatregel als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht en heeft voorts gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 3 primair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 27 maart 2015 tot en met 16 oktober 2015 te Gouda en
/ofAlphen aan den Rijn
en/of Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, althans in Nederland,aangifte heeft gedaan dat
eenstrafba
(a)r
(e
)feit
(en
) is/zijn gepleegd, door
-
(op 27 maart 2015
)ten overstaan van [verbalisant 1] en
/of[verbalisant 2], beiden hoofdagent van
politie, eenheidpolitie-eenheidDen Haag, aangifte te doen van bedreiging en
/of stalking en/ofsmaad c
.q
.laster, namelijk van het feit dat zij meerdere smadelijke brieven had ontvangen (zie dossier p. 181) en
/of
-
(op 29 mei
en/of 1 juni2015
)aan de politie te melden dat zij een nieuwe (smadelijke) brief had ontvangen
en/of deze in te leveren bij die [verbalisant 1](zie dossier p. 213) en
/of
- (op 9 juni 2015) meerdere aan haar gerichte (smadelijke) brieven in te leveren bij die [verbalisant 1] (zie dossier p. 231) en/of
-
(op
15 en/of16 oktober 2015
)te melden bij [verbalisant 1] dat ze wéér (smadelijke) brieven had ontvangen
en/of deze in te leveren bij genoemde [verbalisant 1](zie dossier p. 281),
wetende dat
dat strafbare feit/die strafbare feiten niet
is/zijn gepleegd;
2.
zij
op een of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 1 mei 2015 tot en met 29 mei 2015 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk, en
/ofAlphen aan den Rijn
, althans in Nederland,opzettelijk de eer en
/ofgoede naam van de directie van
[verpleeghuis]en
/of een of meervan haar medewerkers (onder wie [medewerker verpleeghuis]) heeft aangerand door tenlastelegging van
(een)bepaald
efeit
(en
), met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, door een brief aan
(een of meerdere)omwonenden
(onder meer) wonendeop de [straatnaam]
,te sturen, waarin onder meer vermeld staat dat er moorden zijn gepleegd in [verpleeghuis]
,endat de directie daar niets aan doet
,en
/ofdat bewoners niet goed worden verzorgd, althans woorden van gelijke aard
en/of strekking, terwijl verdachte wist dat
dit/deze ten laste gelegde feit
(en
)in strijd met de waarheid
waswaren;
3. Subsidiair
zij
op één of meerdere tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 15 september 2015 tot en met 23 februari 2016 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en
/of teAlphen aan de Rijn
, althans in Nederland,opzettelijk een fotocamera (Nikon D3100)
, in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, enwelk goed verdachte anders dan door misdrijf onder zich had, te weten als vinder,
zichwederrechtelijk
zichheeft toegeëigend.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Feiten 1 en 2
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 overweegt het hof het volgende.
Blijkens het dossier, alsmede de verklaring van de verdachte ter terechtzitting van het gerechtshof, hebben medewerkers, bewoners, directieleden en omwonenden van de zorginstelling [verpleeghuis] te Bodegraven met enige regelmaat (anonieme) brieven ontvangen.
De verdachte is vanaf maart 2010 werkzaam bij [verpleeghuis] en zou al enkele weken na aanvang de beledigende anonieme brieven hebben ontvangen.
In 2011 heeft een recherchebureau op verzoek van de directeur van [verpleeghuis] een onderzoek gedaan naar de herkomst en schrijver van deze brieven.
Hoewel de brieven van de periode waarop dat onderzoek zag niet (allemaal) in het dossier zijn terug te vinden, kan uit de conclusies van het betreffende onderzoeksrapport worden afgeleid dat het toen kennelijk handgeschreven brieven betrof en dat het recherchebureau op basis van dat onderzoek, waaronder handschriftvergelijkend onderzoek, geen dader heeft kunnen aanwijzen.
Nadat de verdachte op 19 december 2012 voor de eerste maal aangifte deed van het ontvangen van bedreigende en ‘lasterlijke’ anonieme brieven heeft de politie een strafrechtelijk onderzoek gestart.
Hoewel het politieonderzoek zich uitstrekt over de periode vanaf die eerste aangifte tot de aanhouding van de verdachte in april 2016, zien de tenlastegelegde feiten slechts op de periode van maart 2015 tot en met februari 2016.
In het opsporingsonderzoek heeft de politie -naast het enige tijd observeren van de parkeerplaats- vooral forensisch onderzoek verricht en laten verrichten op brieven en enveloppen die gedurende het onderzoek in beslaggenomen waren. Het forensisch onderzoek omvatte
-onder meer- dactyloscopisch, chemisch en biologisch onderzoek.
De inbeslaggenomen en onderzochte brieven bleken allemaal geprint. Het NFI heeft onderzocht of vastgesteld kon worden van welk soort papier gebruik is gemaakt, welke printer(s) werd(en) gebruikt en heeft eveneens de verschillende enveloppen onderzocht en met elkaar vergeleken. De bij de doorzoeking van de woning van de verdachte aangetroffen printer en brieven, alsmede een door de verdachte zelf geprint (en overhandigd) mailbericht, de brieven aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], zijn bij die vergelijking betrokken.
In het NFI-rapport van 11 september 2015 heeft het NFI
hypothesen geformuleerd met betrekking tot de printer waarmee een deel van de documenten in kwestie (genaamd: ‘A-1’ t/m ‘A-9’) zijn afgedrukt en met betrekking tot de bron waarvan deze documenten afkomstig zijn. Het NFI heeft geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek waarschijnlijker zijn wanneer alle documenten zijn afgedrukt met dezelfde thuis-/kantoorprinter dan wanneer alle documenten zijn afgedrukt met willekeurig verschillende thuis-/kantoorprinters. Voorts heeft het NFI geconcludeerd dat de bevindingen van het onderzoek veel waarschijnlijker zijn wanneer alle documenten afkomstig zijn van dezelfde bron (onder bron moet worden verstaan: een persoon of groep van personen die gezamenlijk opereren) dan wanneer alle documenten afkomstig zijn van willekeurig verschillende bronnen. De verdachte heeft bij de politie verklaard dat zij de mailwisseling (‘A-1’), het door de verdachte overhandigde mailbericht, de brieven aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2], zelf thuis met haar eigen printer had geprint. Gezien de overeenkomsten tussen de documenten ‘A-1’ t/m ‘A-9’ concludeert het hof dat al deze documenten van de verdachte afkomstig kunnen zijn.
Daarbij komt dat de bevindingen in het NFI-rapport van 13 mei 2016 veel steun bieden voor het vermoeden dat de inkjetprinter [merk printer] die in de woning van de verdachte is aangetroffen, is gebruikt voor het afdrukken van de hiervoor genoemde documenten (‘A-1’ t/m ‘A-9’), alsmede voor het afdrukken van de brieven aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2].
In de woning van de verdachte zijn ook nog twee enveloppen aangetroffen met daarin de hiervoor bedoelde brieven die aan [betrokkene 1] en [betrokkene 2] waren gericht. Deze enveloppen bevonden zich tussen de bladzijden van een schrijfblok dat op een kluis in een kast van de woonkamer lag. De verdachte zou de enveloppen naar eigen zeggen op 13 februari 2016 hebben onderschept bij [verpleeghuis], maar op de camerabeelden van die dag is geen onderscheppingshandeling te zien, hetgeen wordt ondersteund door uitvoerige bestudering van de camerabeelden door de politie. Dat de verdachte daadwerkelijk de enveloppen bij [verpleeghuis] zou hebben onderschept, acht het hof dan ook niet geloofwaardig.
Op basis van het voorgaande is het hof van oordeel dat de verdachte de smadelijke en lasterlijke brieven zelf heeft opgesteld, geprint en verspreid, en zich dus schuldig heeft gemaakt aan het doen van valse aangifte en laster.
Overweging ten aanzien van het door de verdediging gevoerde verweer met betrekking tot de NFI-rapporten
Door de raadsvrouw is gesteld dat de resultaten van het NFI-onderzoek niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt omdat door de mededeling van het Openbaar Ministerie aan het NFI dat [verdachte] mogelijk als schrijfster van de brieven betrokken zou zijn, sprake zou zijn van ontoelaatbare beïnvloeding van het onderzoek.
Het hof ziet niet in hoe een mededeling als waarop de raadsvrouw doelt, de technische vaststelling van de aan- of afwezigheid van een gelijkenis kan beïnvloeden. Bovendien vond vergelijkend onderzoek plaats tussen brieven die door anderen waren ontvangen en de bij de doorzoeking van de woning aangetroffen printer, printerpapier en enveloppen, zodat enige betrokkenheid (bij het onderzoek) van de verdachte al een gegeven was.
Het hof verwerpt daarmee het verweer.
Feit 3
Net als de rechtbank overweegt het hof dat de tenlastegelegde camera omstreeks 15 september 2015 is weggenomen en dat deze camera vervolgens op 23 februari 2016 in de woning van de verdachte is aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat zij de camera op de parkeerplaats bij [verpleeghuis] heeft gevonden, dat zij deze mee naar huis heeft genomen en dat zij hiermee vervolgens niets meer heeft gedaan, ondanks dat zij er op enig moment achter is gekomen dat de camera van collega [slachtoffer] was.
Het hof merkt op dat het voor de hand had gelegen om de camera bij de balie van [verpleeghuis] af te geven als ‘gevonden voorwerp’, en dat daarvoor ook geen enkel beletsel was, en is derhalve van oordeel dat de verdachte zich met haar handelen als heer en meester over de camera heeft gedragen. De verdachte heeft zich de camera op enig moment wederrechtelijk toegeëigend en heeft zich hiermee dus schuldig gemaakt aan verduistering.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
aangifte doen dat een strafbaar feit gepleegd is, wetende dat het niet gepleegd is, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

laster.

Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

verduistering.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doen van een valse aangifte en aan laster.
Door het sturen van anonieme brieven met liederlijke, bedreigende en giftige taal heeft de verdachte niet alleen gezorgd of bijgedragen aan een sfeer van wantrouwen en onrust onder de medewerkers en de directie van [verpleeghuis], maar ook onder de (kwetsbare) bewoners, terwijl deze afhankelijk zijn van de zorg in de instelling. Ook de naam van [verpleeghuis] als zorginstantie is hiermee ernstig benadeeld.
Deze feiten hebben geresulteerd in een uiterst omvangrijk politieonderzoek. Zo zijn er onder meer camera’s geplaatst in [verpleeghuis], zijn er documentonderzoeken verricht, hebben er DNA-onderzoeken en een doorzoeking in de woning van de verdachte plaatsgevonden en is er een telefoontap geplaatst. Dit heeft een enorm beslag gelegd op de politiecapaciteit.
Tot slot heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan de verduistering van een camera van een toenmalige collega. Hiermee heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom en heeft zij het onderlinge vertrouwen tussen collega’s (nog meer) geschaad.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 27 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
Redelijke termijn
Op 28 april 2016 is de verdachte in verzekering gesteld en op 19 december 2023 is door de rechtbank vonnis gewezen. Hiermee is de redelijke termijn ten aanzien van de berechting in eerste aanleg met bijna vijf jaar en acht maanden overschreden. Het hof verdisconteert deze overschrijding in de strafmaat.
Persoonlijke omstandigheden
Het hof heeft tevens acht geslagen op een de verdachte betreffend (ongedateerd) reclasseringsadvies. Hieruit volgt dat de reclassering een straf zonder bijzondere voorwaarden adviseert, gelet op de omstandigheid dat de verdachte volhardt in haar ontkenning.
Op te leggen straf
De verdediging heeft als het hof tot een bewezenverklaring komt schuldigverklaring zonder straf (9a van het Wetboek van Strafrecht) bepleit. Het hof is echter – gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten – van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in beginsel op zijn plaats is. Toch oordeelt het hof dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt, gelet op de aanzienlijke schending van de redelijke termijn en in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële schade als gevolg van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 25.962,99.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 25.962,99.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 8.612,22, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 7.130,62 materiële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde.
Het betreft schade bestaande uit het plaatsen van de camera (€ 372,62), de begeleiding aan leidinggevenden (€ 1.773,40) en het medisch onderzoek door [instantie] (€ 4.984,60).
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 maart 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof overweegt dat de vordering met betrekking tot de begeleiding van de verdachte (bijlage 1 van de vordering van de benadeelde partij) uitsluitend ziet op dienstverlening die is verricht vóór de periode waarop het bewezenverklaarde ziet. Met betrekking tot de gevorderde vergoeding ter compensatie van de door de directeur van [verpleeghuis] geïnvesteerde tijd, alsmede met betrekking tot de gevorderde proceskosten is het hof van oordeel dat de benadeelde partij niet of onvoldoende heeft aangetoond dat de gestelde materiële schade het rechtstreekse gevolg is van hetgeen is tenlastegelegd. Het hof zal derhalve de benadeelde partij voor dat gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 7.130,62 aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 en 2 bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 188, 261, 262 en 321 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.130,62 (zevenduizend honderddertig euro en tweeënzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het onder 1 en 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 7.130,62 (zevenduizend honderddertig euro en tweeënzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 70 (zeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 27 maart 2015.
Dit arrest is gewezen door mr. J.P.L.M. Remmerswaal, voorzitter, en mr. J.W. van den Hurk en mr. A. de Lange, leden, in bijzijn van de griffier mr. J.H.M. Peusken.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 december 2024.