ECLI:NL:GHDHA:2024:2463

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
20 december 2024
Zaaknummer
200.330.879/01 en 200.330.881/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling huwelijkse voorwaarden en partneralimentatie bij echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en de verdeling van de echtelijke woning en de vergoedingsrechten vast te stellen. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikking, alsook om de vrouw te veroordelen tot medewerking aan de verkoop van de echtelijke woning.

Het hof heeft vastgesteld dat partijen op [datum] 2012 zijn gehuwd en dat het huwelijk op 13 september 2023 is ontbonden. De rechtbank had eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw door de man. In de bestreden beschikking zijn onder andere de echtscheiding uitgesproken en is de man veroordeeld tot betaling van partneralimentatie van € 935,- per maand.

Het hof heeft de grieven van de vrouw en de man per onderwerp besproken, waaronder de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, de echtelijke woning, en de hypotheeklasten. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw onvoldoende bewijs heeft geleverd voor haar vordering op basis van de huwelijkse voorwaarden en dat de man recht heeft op een vergoedingsrecht voor de hypotheekaflossingen die de vrouw heeft gedaan. De vrouw heeft haar verzoek tot toedeling van de echtelijke woning ingetrokken, en het hof heeft de man gemachtigd om de verkoop van de woning te realiseren indien de vrouw niet meewerkt. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.330.879/01 en 200.330.881/01
rekestnummers rechtbank : FA RK 22-1027 en FA RK 22-3377
zaaknummers rechtbank : C/10/633552 en C/10/638319
beschikking van de meervoudige kamer van 27 november 2024
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.B. van den Ouden te Oude-Tonge, gemeente Goeree-Overflakkee,
tegen
[de man] ,
wonende op een geheim adres,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S.C. Braun te Den Haag.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 30 mei 2023, uitgesproken onder voormelde zaaknummers (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 26 juli 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 23 november 2023 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
2.3
De vrouw heeft op 19 februari 2024 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep ingediend.
2.4
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 december 2023 met bijlagen, ingekomen op 20 december 2023;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 26 februari 2024 met bijlage, ingekomen op 27 februari 2024;
  • een journaalbericht van de zijde van de man van 24 september 2024 met bijlagen;
  • een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 30 september 2024 met bijlagen.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vrouw via beeld- en geluidsverbinding, bijgestaan door haar advocaat aanwezig ter zitting;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn met elkaar gehuwd te [plaats] op [datum] 2012. Het huwelijk tussen partijen is op 13 september 2023 ontbonden door inschrijving van de (bij bestreden beschikking uitgesproken) echtscheiding in de daartoe bestemde registers.
3.3
Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
3.4
De rechtbank Rotterdam heeft op 23 januari 2023 voorlopige voorzieningen getroffen, voor zover van belang, inhoudende dat:
  • de vrouw uitsluitend gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning;
  • de man met ingang van 23 januari 2023 een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw (hierna ook: partneralimentatie) zal verstrekken van € 935,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang:
  • de echtscheiding tussen partijen uitgesproken;
  • ten laste van de man aan de vrouw een uitkering tot levensonderhoud toegekend van € 935,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen voor het eerst op de dag dat de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • de wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap gelast ten aanzien van de echtelijke woning, als overwogen in rechtsoverweging 2.7.7 – 2.7.16;
  • bepaald dat de man € 4.016,- aan de vrouw dient te voldoen als vergoedingsrecht;
  • de bestreden beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, behalve ten aanzien van de echtscheiding;
  • beslist dat de proceskosten gecompenseerd worden aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • het meer of anders verzochte afgewezen.
4.2
De vrouw is het daar niet mee eens. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de verdeling ter zake van de echtelijke woning inclusief de vergoedingsrechten wordt vastgesteld op de wijze zoals onder randnummer 10 gesteld en te bepalen dat de verdeling van de beperkte gemeenschap van partijen wordt vastgesteld op de wijze zoals onder randnummer 11 gesteld.
4.3
De man verzet zich daartegen. Hij verzoekt het hof om, bij beschikking, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking:
in principaal appel
te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen;
in incidenteel appel
te vernietigen, doch uitsluitend voor zover de man daarvan incidenteel appel heeft ingesteld, en opnieuw beschikkende:
I. het verzoek van de vrouw tot vaststelling van een vergoedingsrecht in verband met de door haar voor de man betaalde hypotheeklasten af te wijzen;
II. de vrouw te veroordelen tot het verlenen van haar onvoorwaardelijke medewerking en al datgene te doen of na te laten teneinde een spoedige verkoop en levering van de woning aan (een) derde(n) te realiseren, in die zin dat vrouw (voor zover van toepassing/noodzakelijk):
a. overgaat tot het invullen en ondertekenen van door de makelaar, [makelaar] , werkzaam bij [makelaarskantoor] , aan te leveren formulieren ten behoeve van de opdracht tot verkoop;
b. de door de makelaar te verzoeken documenten aanlevert;
c. haar deel (50%) van de aanbetaling aan de makelaar, binnen de gestelde betalingstermijn van de makelaar, betaalt;
d. een set sleutels aan de makelaar, binnen de door de makelaar gestelde termijn, ter beschikking stelt;
e. meewerkt aan het bepalen van de verkoopprijs of de vraag- en laatprijs, binnen de door de makelaar te stellen termijn, waarbij het hof wordt verzocht te bepalen dat als partijen het niet eens worden over de te hanteren vraag- en laatprijs, de makelaar deze bindend zal vaststellen, alsmede een eventuele wijziging van de te hanteren vraag- en laatprijs, ingeval verkoop uitblijft;
f. de makelaar en de potentiële kopers toegang zal verschaffen tot de woning;
g. zorg zal dragen dat de woning en de tuin representatief zijn voor bezichtigingen (een en ander te beoordelen door de makelaar);
h. de bezichtigingen positief zal laten verlopen (een en ander ter beoordeling aan de makelaar);
i. meewerkt aan andere handelingen die noodzakelijk zijn voor de verkoop en levering van de woning aan de koper(s), waartoe zowel door de makelaar als in een later stadium door de notaris verzocht wordt, binnen de door hen te stellen termijnen;
j. meewerkt aan ondertekenen van de koopovereenkomst binnen de door de makelaar te stellen termijn;
k. meewerkt aan de notariële levering aan de woning via de notaris, waaronder het ondertekenen van de transportakte of een volmacht binnen de door de notaris te stellen termijn;
l. de woning uiterlijk één week voor de datum van de notariële levering dient te ontruimen met medeneming van alle roerende zaken die aan haar toebehoren en die zich in de woning en op het perceel bevinden, voor zover deze geen onderdeel uitmaken van de overeenkomst met de kopende partij, onder afgifte van de sleutels van de woning aan de makelaar,
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat de vrouw zich niet houdt aan één of meerdere veroordelingen ten aanzien van het bovenstaande en voor het geval de vrouw ondanks de opgelegde dwangsom aan bovenstaande niet binnen twee weken na betekening van de in dezen te wijzen beschikking meewerkt, verzoekt de man het hof hem te machtigen, zodat hij alle handelingen kan verrichten welke noodzakelijk zijn om de verkoop van de woning te realiseren, zoals het geven van de verkoopopdracht, het voeren van overleg met de verkopend makelaar, het onderhandelen met de potentiële kopers, alsmede alle handelingen te verrichten welke noodzakelijk zijn om de verkoop van de woning te realiseren, zoals ondertekening van de verkoopakte en notariële verkoopakte, bij gebreke waarvan de in dezen te wijzen beschikking in de plaats komt van de toestemming casu quo de handtekening van de vrouw en dit vonnis (het hof begrijpt: deze beschikking) ex artikel 3:300 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dezelfde kracht heeft als de toestemming/handtekening van de vrouw;
en in voorwaardelijk incidenteel appel
III. voor het geval het hof met de vrouw van oordeel zal zijn dat een vergoedingsrecht jegens de man is ontstaan in verband met door de vrouw betaalde hypotheeklasten van de voormalig echtelijke woning over de periode waarover de man (voorlopige) partneralimentatie aan de vrouw heeft betaald en betaalt, de (voorlopige) partneralimentatie over de betreffende periode in het verleden en voor de toekomst te herzien door op de door de rechtbank gemaakte berekening(en) van zijn draagkracht een correctie te maken voor wat betreft zijn draagkrachtloos inkomen gelijk aan de hoogte van het vast te stellen vergoedingsrecht dan wel een gebruiksvergoeding ten laste van de vrouw vast te stellen gelijk aan het vergoedingsrecht van de vrouw en over dezelfde periode.
4.4
De vrouw verzet zich tegen het incidenteel hoger beroep van de man. Zij verzoekt bij haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep de principale verzoeken aan te vullen met het verzoek om te bepalen dat aan de man de persoonlijke lening afgesloten bij de ING Bank in 2018 met een hoofdsom van € 17.500,- wordt toebedeeld en dat hij die volledig voor zijn rekening dient te nemen terwijl de man tevens tot terugbetaling dient over te gaan voor (het hof begrijpt: van) al hetgeen de vrouw op grond van die lening reeds voldaan heeft, en voorts in incidenteel appel de verzoeken van de man af te wijzen met veroordeling van de man in de kosten van de procedure.
4.5
De man verzet zich tegen dit aanvullende verzoek van de vrouw wegens strijd met de tweeconclusieregel en verzoekt om dit buiten beschouwing te laten.
4.6
Het hof zal de grieven in principaal en incidenteel hoger beroep per onderwerp bespreken.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Alvorens in te gaan op de inhoudelijke geschilpunten tussen partijen, zal het hof hieronder eerst de toelaatbaarheid van het aanvullende verzoek van de vrouw ingesteld bij haar verweerschrift in het incidenteel hoger beroep bespreken.
Tweeconclusieregel
5.2
Bij brief van 26 februari 2024, ingekomen op 27 februari 2024, heeft de man bezwaar gemaakt tegen de inhoud van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep van de vrouw voor zover zij daarin nieuwe stellingen inneemt en haar verzoek vermeerdert.
5.3
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge de tweeconclusieregel in combinatie met het verder in vaste rechtspraak ontwikkelde grievenstelsel in procedures in hoger beroep, moeten (behoudens uitzonderingen) alle stellingen van partijen worden aangevoerd in hun eerste processtuk, te weten in verzoekschriftprocedures het hoger beroepschrift respectievelijk het verweerschrift in hoger beroep. Op deze in beginsel strakke regel zijn uitzonderingen mogelijk, bijvoorbeeld bij ondubbelzinnige toestemming van de wederpartij of wegens de bijzondere aard van de procedure. Ten slotte kan hiervan worden afgeweken in geval onverkorte toepassing van de regel in strijd zou komen met de eisen van een goede procesorde, bijvoorbeeld als met de nieuwe grief (waaronder ook een eisvermeerdering) aanpassing wordt beoogd aan eerst na het eerste processtuk voorgevallen of gebleken feiten en omstandigheden en ertoe strekt te voorkomen dat het geschil aan de hand van inmiddels achterhaalde of onjuist gebleken (juridische of feitelijke) gegevens zou moeten worden beslist, of dat - indien dan nog mogelijk - een nieuwe procedure zou moeten worden aangespannen om het geschil alsnog aan de hand van de juiste en volledige gegevens te kunnen doen beslissen.
5.4
Het hof overweegt dat in deze zaak sprake is van een situatie waarin onverkorte toepassing van de tweeconclusieregel strijd zal opleveren met de eisen van een goede procesorde. De stellingen van de vrouw waartegen de man zich verzet met zijn beroep op de tweeconclusieregel, komen voort uit een – volgens de vrouw: valse – aangifte van de man tegen de vrouw. Het beroepschrift van de vrouw – ingediend op 26 juli 2023 – dateert van vóór de betreffende aangifte, welke op 3 oktober 2023 is gedaan. De vrouw had de stellingen niet eerder dan in haar verweerschrift in incidenteel hoger beroep kunnen innemen. Het hof is van oordeel dat de man na kennisneming van het verweerschrift in incidenteel hoger beroep voldoende gelegenheid heeft gehad om op de nieuwe stellingen en het aanvullend verzoek te reageren. Het hof zal dan ook alle nieuwe stellingen van de vrouw in het verweerschrift op het incidenteel hoger beroep alsmede het aanvullende verzoek zoals zij dat daarin heeft geformuleerd bij zijn beoordeling betrekken.
Inhoudelijk geschil
5.5
Het hof zal hieronder achtereenvolgens de volgende in het geschil zijnde onderwerpen bespreken:
  • de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden (grief I van de vrouw);
  • de echtelijke woning (grief II van de vrouw en grief 2 van de man);
  • de hypotheeklasten: rente en aflossing (grief III van de vrouw en grief 1 van de man)
  • de schulden (grief III van de vrouw en grief 1 van de man);
  • de ING schuld en de schuld aan [Schuldeiser] (grief III van de vrouw).
5.6
Het hof stelt voorop dat partijen op [huwelijksdatum] 2012 op huwelijkse voorwaarden zijn getrouwd met elkaar. De huwelijkse voorwaarden houden – kort gezegd en voor zover van belang – in dat:
  • tussen de echtgenoten een gemeenschap van inboedel bestaat. Zij hebben elke andere gemeenschap van goederen uitgesloten (artikel 1);
  • een echtgenoot een vergoedingsrecht heeft jegens de andere echtgenoot indien een bedrag of waarde ten behoeve van die andere echtgenoot aan zijn vermogen is onttrokken (artikel 7);
  • de echtgenoten de kosten dragen van de gemeenschappelijke huishouding naar evenredigheid van ieders inkomen. Zijn de inkomens onvoldoende, dan worden de kosten gedragen naar evenredigheid van ieders vermogen (artikel 10);
  • bij ontbinding van het huwelijk door echtscheiding wordt afgerekend alsof de echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd (artikel 15 lid 1);
  • de beschrijving van de vermogens van de echtgenoten en de waardering van de daartoe behorende bezittingen en schulden, ingeval van echtscheiding, geschiedt op de datum waarop het daartoe strekkende verzoekschrift is ingediend. De waardering van de goederen en schulden vindt plaats in onderling overleg en bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen, te benoemen door de kantonrechter genoemd in artikel 679 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel 15 lid 4);
  • de verrekening plaatsvindt doordat de ene partij aan de andere partij een zodanig bedrag uitkeert dat na de uitkering ieders vermogen gelijk is aan de helft van de gezamenlijke vermogens van de echtgenoten (artikel 15 lid 5);
  • er geen verrekening plaatsvindt indien het vermogen van één der partijen zodanig negatief is dat meer dan de helft van hetgeen hij of zij zou ontvangen, naar de schuldeisers zou gaan (artikel 15 lid 7).
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
5.7
De vrouw stelt dat zij gedurende het huwelijk een hogere bijdrage aan de gezamenlijke huishouding heeft geleverd dan waartoe zij volgens de huwelijkse voorwaarden gehouden was. Hiermee heeft zij de man in staat gesteld een voorhuwelijkse privéschuld af te lossen. Zij betoogt dat zij bij een juiste afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uit hoofde van die – naar eigen zeggen ‘informele’ – bijdrage een vordering op de man heeft van € 23.979,95, berekend als een zeker aandeel van de voorhuwelijkse schuldenlast van de man. De rechtbank is ten onrechte niet overgegaan tot de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, aldus de vrouw.
5.8
De man verklaart dat de vordering van de vrouw niet kan worden toegewezen. De vrouw maakt volgens hem niet duidelijk hoe zij tot het bedrag van haar gestelde vordering komt, noch op welke grondslag die vordering berust. De vrouw heeft volgens de man op geen enkele wijze aangetoond dat zij meer heeft bijgedragen aan de kosten van de huishouding dan waartoe zij gehouden was. Een afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden kan niet leiden tot toewijzing van dit verzoek van de vrouw.
5.9
Het hof overweegt als volgt. Het hof kan uit het betoog van de vrouw niet opmaken op welke grondslag haar verzoek omtrent de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden berust. In haar petitum noemt ze hetgeen zij onder randnummer 10 heeft opgenomen de vaststelling van haar ‘
vergoedingsrecht’,in het lichaam van haar beroepschrift noemt ze het ‘
afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden’,een ‘
informele lening’ en ‘
informele grotere bijdrage aan de gezamenlijke huishouding’. Ter zitting kan de vrouw desgevraagd geen duidelijkheid verschaffen over de grondslag. In de huwelijkse voorwaarden van partijen staan drie mogelijke grondslagen: een vergoedingsrecht (artikel 7), een vordering wegens te hoge bijdrage aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding (artikel 10) en een finaal verrekenbeding (artikel 15). Het hof overweegt dat het voor de vaststelling van een vergoedingsrecht op de weg van de vrouw had gelegen om aan te tonen dat er een bedrag aan haar vermogen is onttrokken, hetgeen zij niet heeft gedaan. Niet in geschil is immers dat de man zijn voorhuwelijkse privéschulden met eigen gelden heeft voldaan. Voor zover de vrouw heeft bedoeld dat de vordering voortvloeit uit finale verrekening, overweegt het hof dat finale verrekening niet mogelijk is op basis van de beperkte gegevens die bij het hof bekend zijn. Uit artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden blijkt immers dat een beschrijving van het vermogen (het saldo van alle bezittingen en schulden) van ieder van de echtgenoten daarvoor vereist is, hetgeen in deze procedure ontbreekt. Het hof kan in de verzoeken van de vrouw dan ook geen verzoek tot finale verrekening ontwaren. Daarbij komt dat partijen ter zitting hebben verklaard bewust geen verzoek te hebben ingediend tot finale afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Tot slot overweegt het hof dat de vrouw ook voor een vordering op basis van een te hoge bijdrage aan de kosten van de gemeenschappelijke huishouding onvoldoende gegevens heeft overgelegd. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij meer heeft bijgedragen dan waartoe zij op grond van de huwelijkse voorwaarden gehouden was. Uit artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden volgt dat partijen hadden afgesproken dat zij de kosten van de huishouding naar evenredigheid van hun inkomens zouden dragen. De vrouw heeft nagelaten om gegevens in het geding te brengen waaruit blijkt hoeveel partijen hadden moeten bijdragen dan wel waaruit zou volgen dat zij te veel heeft bijdragen. Voor zover van dit laatste al sprake zou zijn, geldt ten slotte nog dat deze gang van zaken, blijkens hetgeen partijen op de zitting hebben verklaard, berust op uitdrukkelijke afspraken tussen de man en de vrouw hierover. Grief I van de vrouw slaagt niet.
Echtelijke woning
5.1
De vrouw heeft ter zitting grief II ingetrokken, waarin zij vraagt om toedeling van de woning gelegen aan [adres] (hierna: de echtelijke woning) aan haar tegen de waarde die de woning had op het tijdstip van het feitelijk uiteengaan van partijen. De wijze van verdeling van de eenvoudige gemeenschap waarin de echtelijke woning zich bevindt zoals de rechtbank heeft omschreven in de bestreden beschikking – kort gezegd: een toedeling van de woning aan de vrouw tegen de op dat moment geldende waarde in lege staat in het economische verkeer onder de voorwaarde van financiering en ontslag van de man uit de hoofdelijke aansprakelijkheid, dan wel, als deze voorwaarde niet wordt vervuld, de verkoop van de woning aan een derde op de door de rechtbank bepaalde wijze – blijft derhalve in stand. Duidelijk is echter dat de vrouw thans geen prijs meer stelt op overname van de woning.
5.11
De man heeft het hof verzocht (zie ook zijn grief 2) om een middel waarmee de echtelijke woning zo spoedig mogelijk verkocht kan worden in de vorm van (1) een veroordeling van de vrouw om mee te werken aan de verkoop van de woning op straffe van een dwangsom, (2) een machtiging te gelde making dan wel (3) de bepaling dat deze beschikking in de plaats treedt van de handtekening van de vrouw. Het hof overweegt dat de vrouw ter zitting in hoger beroep weliswaar heeft verklaard dat zij niet langer de wens koestert om in de echtelijke woning te blijven wonen, maar acht desondanks de noodzaak aanwezig van een dwangmiddel om de vrouw tot (medewerking aan het tot stand brengen van) de werkelijke verkoop van de woning te bewegen. De vrouw heeft immers tot dusver nog niet meegewerkt aan een dergelijke verkoop en woont nog altijd in de woning. De man heeft onbetwist gesteld dat de vrouw niet reageert op verzoeken van de man die zien op de verkoop van de echtelijke woning, ondanks dat zij blijkbaar niet langer de wens heeft om in de echtelijke woning te blijven wonen. Het hof zal – naar de voorkeur die de man ter zitting heeft aangegeven – het meest verstrekkende verzoek van de man dat de in dezen te wijzen beschikking ex artikel 3:300 BW in de plaats komt van de toestemming casu quo de handtekening van de vrouw als zij niet meewerkt, dan ook toewijzen.
Hypotheeklasten: rente en aflossing
5.12
Het hof begrijpt het verzoek van de vrouw met betrekking tot de hypotheeklasten zo dat zij het hof verzoekt om te bepalen dat de man aan haar een vergoeding verschuldigd is ten bedrage van de helft van de door haar betaalde hypotheeklasten – zowel aflossing en rente – over de periode oktober 2021 tot en met 23 januari 2023 (toen partijen nog waren gehuwd). Zij is het niet eens met de beslissing van de rechtbank om de betalingen van de rente ad € 418,- per maand weg te strepen tegen een gebruiksvergoeding voor het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning. De man verweert zich tegen dat standpunt van de vrouw en stelt dat de vrouw niet alle hypotheeklasten uit privévermogen heeft voldaan nu hij daaraan ook heeft bijgedragen.
5.13
Het hof stelt voorop dat de rechtbank in rechtsoverweging 2.7.21 het juiste juridisch kader uiteengezet heeft en neemt dat over. Dit houdt in dat wanneer het gaat over het voldoen van hypothecaire lasten er onderscheid dient te worden gemaakt tussen het betalen van rente en het doen van aflossingen op de schuld. Uit de tekst van - en de memorie van toelichting [1] bij - artikel 1:87 BW volgt dat het de bedoeling van de wetgever is dat een bijdrage van een echtgenoot bestaande uit voldoening van aflossingstermijnen op een lening die is aangegaan voor de financiering van de koopprijs van de woning, niet onder artikel 1:81 BW, maar onder het bereik van artikel 1:87 lid 2 onderdeel a BW valt. Uit productie 10 bij het verweerschrift op zelfstandig verzoek in eerste aanleg van de vrouw volgt dat partijen een betalingsverplichting hebben waarmee maandelijks € 502,- van de hypothecaire schuld wordt afgelost en € 418,- aan rente wordt betaald. De vrouw heeft mede ten gunste van de man vermogen opgebouwd door het doen van aflossingen op de hypothecaire schuld uit haar eigen vermogen.
5.14
Over het gedeelte van de hypotheeklasten dat ziet op de betaling van rente overweegt het hof als volgt. Gedurende de periode dat het huwelijk van partijen nog niet was ontbonden vallen de rentekosten onder de kosten van de huishouding die gedragen dienen te worden door partijen conform artikel 1:84 BW en artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden naar rato van het inkomen en voor zover dat niet toereikend is, van het vermogen van partijen. Het hof acht het evenals de rechtbank redelijk dat deze rentelasten na het feitelijk uiteengaan van partijen uitsluitend worden gedragen door de vrouw, omdat de rente slechts € 418,- per maand bedraagt en de vrouw het uitsluitend gebruik van de woning heeft gehad terwijl zij de man daarvoor geen gebruiksvergoeding heeft betaald. Het hof zal het verzoek van de vrouw om een vergoedingsrecht vast te stellen voor wat betreft het gedeelte dat zij aan rente heeft betaald, afwijzen.
5.15
Over de aflossingen op de hypotheek overweegt het hof als volgt. Er ontstaat een vergoedingsrecht van de ene echtgenoot op de ander op grond van artikel 1:87 BW voor zover diegene hypotheekaflossingen voldoet vanuit privévermogen. Het vergoedingsrecht van de vrouw à € 4.016,- dat de rechtbank op grond hiervan heeft vastgesteld wordt door de man op zichzelf niet bestreden en staat in hoger beroep dan ook vast. Anders dan de man lijkt te betogen, maakt het feit dat hij zelf ook heeft afgelost uit privévermogen niet dat hij geen vergoeding aan de vrouw verschuldigd is voor de helft van het bedrag dat zij uit haar privévermogen heeft aangewend voor aflossing op de hypotheekschuld. Voor dat gedeelte heeft de vrouw een vergoedingsrecht op de man. Voor zover de man ook uit privévermogen heeft afgelost, zoals hij stelt, heeft hij een vergoedingsrecht op de vrouw ter hoogte van de helft van de door hem gedane aflossingen, maar de man heeft in deze procedure geen verzoek gedaan tot vergoeding daarvan, of tot verrekening daarvan met het vergoedingsrecht van de vrouw, zodat het hof dit ook niet kan toewijzen. De vrouw heeft bovendien betwist dat de man – anders dan incidenteel vóór het feitelijk uiteengaan van partijen – dergelijke betalingen gedaan heeft en gesteld dat zij sinds het uiteengaan steeds alle hypotheeklasten heeft betaald. De man heeft niet gesteld dat het door hem genoemde bedrag alleen betrekking heeft op aflossingen – hij heeft alleen een totaalbedrag aan door hem betaalde ‘hypotheeklasten’ genoemd – en het hof kan ook niet zonder meer uit de door de man overgelegde stukken opmaken waarop de door hem overgelegde betalingen precies betrekking hebben. Uit de hoogte van het door de man genoemde totaalbedrag volgt ook niet zonder meer dat de vrouw de betalingen waarop haar vergoedingsrecht is gebaseerd niet zou (kunnen) hebben gedaan. Het hof herhaalt hierbij, tot slot, dat in deze procedure geen verzoeken tot finale verrekening op grond van artikel 15 van de huwelijkse voorwaarden voorliggen, zodat het hof met een daaruit voortvloeiend (eventueel afwijkend) eindresultaat geen rekening kan houden.
5.16
Het hof komt gelet op het bovenstaande tot bekrachtiging van het door de rechtbank vastgestelde vergoedingsrecht van de vrouw voor zover dat ziet op hypotheekaflossingen en, voor zover het ziet op hypotheekrentebetalingen, tot afwijzing van het verzoek van de vrouw. Omdat het toegewezen vergoedingsrecht ziet op hypotheekaflossingen – en daarmee op (het delen van de kosten van) vermogensopbouw voor beiden (dat met de verkoop van de woning vrij zal komen) – bestaat er naar het oordeel van het hof geen aanleiding om hiermee rekening te houden bij de vaststelling van de partneralimentatie of een gebruiksvergoeding, zoals de man verzoekt in zijn voorwaardelijk incidenteel hoger beroep. Met het ontbreken van de betaling van een gebruiksvergoeding is bovendien al rekening gehouden bij de afwijzing van het vergoedingsrecht van de vrouw voor zover dit ziet op hypotheekrentebetalingen.
Schulden
5.17
Het hof overweegt over de schulden van partijen aan [Schuldeiser] ad € 3.000,- en aan de ING ad € 17.500,- als volgt. Voor elk van deze schulden geldt dat partijen ze gezamenlijk zijn aangegaan. Dat hierbij sprake is geweest van valsheid in geschrifte is niet komen vast te staan. De vrouw heeft onvoldoende gesteld op grond waarvan een recht kan worden vastgesteld dat de man de helft van de door de vrouw gedane aflossingen op die schulden aan haar moet betalen. Voor de vaststelling van een eventueel regresrecht is noodzakelijk dat de schuld is afbetaald en dat kenbaar is hoeveel ieder van de partijen heeft afgelost op de schuld in kwestie. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting kan het hof niet opmaken dat de vrouw een groter deel van deze schulden heeft voldaan dan de helft. Voor een vordering op grond van de kosten van de huishouding, had de vrouw onderbouwd moeten stellen dat het van de ING of [Schuldeiser] geleende bedrag is besteed aan de kosten van de huishouding en dat zij met haar aflossingen op die schuld een groter deel heeft voldaan dan waartoe zij op grond van de huwelijkse voorwaarden verplicht was. Ook dat kan door het hof op basis van de stellingen van de vrouw niet worden vastgesteld. Het hof overweegt, evenals de rechtbank, dat het aan partijen is om hun gezamenlijke schulden en hetgeen zij hierop hebben afgelost op een rijtje te zetten en zo tot een inzicht te komen of er nog een regresrecht bestaat van de een op de ander. Nu zij dat niet hebben gedaan, kan het hof niet vaststellen of een van hen een regresrecht op de ander heeft. Het hof zal de afwijzing van dit verzoek van de vrouw dan ook bekrachtigen, voor zover dit in eerste aanleg al aan de orde was, en het verzoek ook voor het overige afwijzen.
Aanvullend verzoek
5.18
In haar aanvullende verzoek heeft de vrouw verzocht de interne draagplicht van de ING-schuld te wijzigen in die zin dat de man de gehele schuld moet dragen, omdat sprake zou zijn geweest van een valse beschuldiging van valsheid in geschrifte door de man aan het adres van de vrouw. Het hof ziet – nog los van de vraag of deze stelling voldoende is komen vast te staan – hiervoor geen juridische grondslag. Die is door de vrouw ook niet aangevoerd. Ook het aanvullend verzoek zal derhalve worden afgewezen.
Proceskosten
5.19
Gelet op het familierechtelijke aard van het geschil zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt. Het hof ziet in het door de vrouw in haar aanvullende verzoek aangevoerde onvoldoende aanleiding om tot afwijking van deze compensatie te komen.
5.2
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep in principaal en incidenteel beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
en bepaalt in aanvulling daarop dat bij gebreke van de medewerking van de vrouw aan de verkoop van de woning zoals in de bestreden beschikking bepaald is, deze beschikking van het hof ex artikel 3:300 BW in de plaats treedt van de van de vrouw vereiste medewerking, toestemming dan wel handtekening;
compenseert de proceskosten tussen partijen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, L. Koper en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 27 november 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.

Voetnoten

1.