ECLI:NL:GHDHA:2024:2396

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2024
Publicatiedatum
18 december 2024
Zaaknummer
22-000606-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met verkrachting en feitelijke aanranding door zich voor te doen als politieman

In deze zedenzaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting en feitelijke aanranding van de eerbaarheid. De verdachte heeft zich op 7 februari 2022 in Leiden schuldig gemaakt aan de verkrachting van een minderjarig meisje, waarbij hij haar onder bedreiging met een pistool dwong tot seksuele handelingen. Een maand later, op 15 maart 2022, heeft hij zich in Katwijk voorgedaan als politieagent en een vrouw gefouilleerd, waarbij hij haar ook seksueel heeft aangerand. De verdachte heeft niet meegewerkt aan het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, waar hij voor observatie was opgenomen. Het hof oordeelde dat er geen ziekelijke stoornis van de geestvermogens was vastgesteld, waardoor een tbs-maatregel niet mogelijk was. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte verplicht is om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de ernst van de feiten, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000606-23
Parketnummers: 09-070061-22 en 09-079884-22, gevoegd
ter terechtzitting in eerste aanleg
Datum uitspraak: 19 december 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 15 februari 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1999,
thans gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting op 6 december 2023, 20 december 2023 en op 5 december 2024 in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg zijn de zaken met de parketnummers 09070061-22 en 09-079884-22 gevoegd. De verdachte is voor hetgeen hem in deze zaken is ten laste gelegd veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren en zes maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en is een beslissing genomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen zoals omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Op 6 december 2023 heeft het hof het hoger beroep van de verdachte inhoudelijk behandeld, waarna het onderzoek ter terechtzitting is gesloten. Bij arrest van 20 december 2023 heeft het hof het onderzoek heropend vanwege het feit dat het zich onvoldoende voorgelicht achtte over de persoon van de verdachte en geoordeeld dat het noodzakelijk was de verdachte voor observatie op te laten nemen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De verdachte heeft van 6 mei 2024 tot 14 juni 2024 in het PBC verbleven. Op 5 december 2024 heeft de verdere inhoudelijke behandeling van het hoger beroep van de verdachte plaatsgevonden.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 09-070061-22:
hij op of omstreeks 7 februari 2022 te Leiden tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door die [slachtoffer 1] (onder valse voorwendselen) te vragen om naar [locatie] te komen,
- door die [slachtoffer 1] vast te pakken en (op dwingende toon) tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zij op de grond moest gaan zitten en zij moest pijpen,
- door het hoofd van die [slachtoffer 1] vast te pakken en te zeggen dat het harder moest,
- door een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en (vervolgens) te dreigen een kogel door haar kop te schieten als ze zou gaan schreeuwen en/of
- door te zeggen dat die [slachtoffer 1] haar broek moest uit doen en voorover moest buigen, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en/of
- het duwen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 1].
Zaak met parketnummer 09-079884-22:hij op of omstreeks 15 maart 2022 te Katwijk, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door [slachtoffer 2] vanaf Den Haag tot en met Katwijk te achtervolgen met een bestelbus,
- door zich (vervolgens) voor te doen als een politieagent (in burger), uitgerust met een riem met handboeien en/of pepperspray,
- door tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij haar moest fouilleren en/of (vervolgens) op gebiedende wijs te zeggen dat die [slachtoffer 2] met haar handen tegen de auto aan moest staan, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het meermalen aanraken van de buik, borsten, billen en/of vagina van die [slachtoffer 2].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 en het in de zaak met parketnummer 09-079884-22 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest, en dat aan hem de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot dwangverpleging zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 en in de zaak met parketnummer 09-079884-22 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-070061-22:
hij op
of omstreeks7 februari 2022 te Leiden
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer 1] door geweld
of een andere feitelijkheiden
/ofbedreiging met geweld
of een andere feitelijkheid, te weten
- door die [slachtoffer 1] (onder valse voorwendselen) te vragen om naar [locatie] te komen,
- door die [slachtoffer 1] vast te pakken en
(op dwingende toon
)tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat zij op de grond moest gaan zitten en zij moest pijpen,
- door het hoofd van die [slachtoffer 1] vast te pakken en te zeggen dat het harder moest,
- door een pistool tegen het hoofd van die [slachtoffer 1] te zetten en
(vervolgens)te dreigen een kogel door haar kop te schieten als ze zou gaan schreeuwen en
/of
- door te zeggen dat die [slachtoffer 1] haar broek moest uit doen en voorover moest buigen, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1], te weten
- het brengen van zijn penis in de mond van die [slachtoffer 1] en
/of
- het duwen van zijn penis tegen de billen van die [slachtoffer 1].
Zaak met parketnummer 09-079884-22:
hij op
of omstreeks15 maart 2022 te Katwijk, door
geweld ofeen andere feitelijkheid
en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- door [slachtoffer 2] vanaf Den Haag tot en met Katwijk te achtervolgen met een bestelbus,
- door zich
(vervolgens
)voor te doen als een politieagent
(in burger
), uitgerust met een riem met handboeien en
/ofpepperspray,
- door tegen die [slachtoffer 2] te zeggen dat hij haar moest fouilleren en
/of (vervolgens
)op gebiedende wijs te zeggen dat die [slachtoffer 2] met haar handen tegen de auto aan moest staan, [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het
plegen en/ofdulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- het meermalen aanraken van de buik, borsten, billen en
/ofvagina van die [slachtoffer 2].
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 bewezenverklaarde levert op:

verkrachting.

Het in de zaak met parketnummer 09-079884-22 bewezenverklaarde levert op:

feitelijke aanranding van de eerbaarheid.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee ernstige zedenfeiten. In februari 2022 heeft de verdachte een minderjarig meisje ’s avonds in een donker park verkracht, door haar onder bedreiging met een pistool bij haar hoofd te pakken en haar te dwingen hem te pijpen. Een maand later heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het aanranden van een vrouw, waarbij de verdachte zich heeft voorgedaan als een politieagent in burger en haar heeft ‘gefouilleerd’ en haar op die manier bij haar billen, borsten en vagina aangeraakt. De verdachte heeft beide keren op geraffineerde wijze en handelend volgens een vooropgezet plan de slachtoffers in een kwetsbare positie gebracht en misbruik van deze vrouwen gemaakt.
Over de verdachte zijn rapportages opgemaakt. In september 2022 is een zogenaamde dubbelrapportage over de verdachte opgemaakt door klinisch psycholoog [naam psycholoog] en psychiater [naam psychiater], waarbij de verdachte aan het onderzoek heeft meegewerkt, met dien verstande dat hij geen toestemming heeft gegeven tot het inwinnen van informatie bij referenten. Beide gedragsdeskundigen komen tot de conclusie dat er geen psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte kan worden vastgesteld. Voor wat betreft zijn persoonlijkheid zijn er door de psychiater wel aanwijzingen gevonden voor cluster-B-persoonlijkheids-trekken in de vorm van een neiging tot norm overschrijdend gedrag en een expansief zelfbewustzijn met zelfoverschatting. Ook volgens de psycholoog zou er sprake kunnen zijn van (met name) cluster-B-problematiek in de vorm van trekken van antisociale en/of narcistische persoonlijkheidsproblematiek. Voornoemde trekken zijn echter niet zodanig naar voren gekomen dat kan worden gesproken van een persoonlijkheidsstoornis. Geadviseerd wordt (in geval van bewezenverklaring) het ten laste gelegde volledig aan de verdachte toe te rekenen.
De verdachte was van 6 mei 2024 tot 14 juni 2024 ter observatie in het PBC opgenomen. Uit het rapport van
2 juli 2024 volgt dat de verdachte stelselmatig zijn medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, waardoor de rapporterend psychiater en psycholoog nauwelijks informatie uit eigen gesprekken hadden en evenmin test- en neurologisch en medisch onderzoek werd verricht. De onderzoekers komen tot de conclusie dat het onderzoek dusdanig onvolledig is geweest dat er geen conclusies kunnen worden getrokken ten aanzien van eventuele psychopathologie of (het daarmee samenhangende) recidivegevaar en bijgevolg evenmin over interventies nodig om het gevaar op recidive te verminderen. Door de weigering van de verdachte om aan het onderzoek deel te nemen is het voor de onderzoekers dus niet duidelijk of er bij de verdachte sprake is van een psychische stoornis dan wel of daarvan sprake was ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Er kan geen stoornis worden vastgesteld, maar ook niet worden uitgesloten.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel sprake is van een weigerende observandus, met toepassing van artikel 37, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de maatregel van
terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) opgelegd dient te worden. Hoewel er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de (formele) vaststelling van een stoornis, zijn er – op basis van de dubbelrapportage uit september 2022 – (sterke) aanwijzingen voor ten minste een antisociale en narcistische persoonlijkheidsstoornis. In combinatie met de aard van de delicten waarbij sprake is van seksueel grensoverschrijdend gedrag, maakt dit dat de advocaat-generaal thans de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging vordert.
Het hof overweegt dat om een tbs-maatregel te kunnen opleggen, ingevolge het eerste lid van artikel 37a Sr de vraag beantwoord dient te worden of bij de verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, en of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr in verbinding met artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus een tbs-maatregel worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek vervalt in dat geval. Er zal wel moeten worden vastgesteld dat bij de weigerende verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit.
Hoewel de verdachte voor wat betreft het onderzoek in het PBC is aan te merken als weigerachtige observandus, heeft hij in september 2022 wel meegewerkt aan het multidisciplinaire onderzoek. Beide gedragsdeskundigen komen in die rapportages tot de conclusie dat er
geenpsychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens bij de verdachte kan worden vastgesteld.
Dat door de gedragsdeskundigen aanwijzingen zijn vastgesteld van (met name) cluster-B-problematiek in de vorm van trekken van antisociale en/of narcistische persoonlijkheidsproblematiek, acht het hof in het licht van de eerdergenoemde vaststelling onvoldoende voor de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van de gepleegde delicten. De aard van de door de verdachte gepleegde delicten maakt dat in dit geval niet anders. Dit brengt mee dat het opleggen van een tbs-maatregel niet mogelijk is.
Hoewel het hof de zorgen van de advocaat-generaal ten aanzien van het recidivegevaar volledig deelt, stelt het hof vast dat de gedragsdeskundigen geen behandeling hebben geadviseerd. Ook Reclassering Nederland geeft in haar advies van 31 maart 2024 aan – gelet op de uitkomsten van zowel de dubbelrapportage als het PBC-rapport en de ontkenning van de verdachte – geen mogelijkheden voor interventies gericht op gedragsbeïnvloeding te zien.
Het hof is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat gezien de ernst van de delicten, de ingrijpende gevolgen ervan voor de slachtoffers en de maatschappij, oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is.
Het hof realiseert zich dat de op te leggen gevangenisstraf wat betreft de duur van deze straf zwaarder is dan door de advocaat-generaal gevorderd. Hier staat echter tegenover dat de advocaat-generaal tevens de maatregel van terbeschikkingstelling gevorderd heeft en het hof hier niet toe kan overgaan. Ook weegt het hof mee, in voor de verdachte negatieve zin, dat de reclassering geen mogelijkheden ziet voor interventies gericht op gedragsbeïnvloeding.
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen gevangenisstraf weegt het hof mee dat geen psychische stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de verdachte is vastgesteld en dat het bewezenverklaarde volledig aan de verdachte dient te worden toegerekend.
In het nadeel van de verdachte heeft het hof voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 20 november 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Het hof stelt – met de advocaat-generaal en de verdediging - vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden in hoger beroep is overschreden. De verdachte is op 23 maart 2022 in verzekering gesteld. De rechtbank heeft op 15 februari 2023 vonnis gewezen. In eerste aanleg heeft derhalve geen overschrijding van de redelijke termijn plaatsgevonden.
In hoger beroep is de zaak inhoudelijk behandeld op
6 december 2023. Na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof op 20 december 2023 een tussenarrest gewezen en het onderzoek heropend teneinde de verdachte te laten onderzoeken in het Pieter Baan Centrum. Op 2 juli 2024 heeft het Pieter Baan Centrum een rapport uitgebracht. De zaak is vervolgens ter zitting van 5 december 2024 verder inhoudelijk behandeld en op
19 december 2024 wijst het hof arrest. De verdachte heeft deze gehele periode in voorlopige hechtenis verbleven, zodat de redelijke termijn in hoger beroep op zichzelf genomen met ongeveer vier maanden is overschreden. Deze overschrijding is veroorzaakt door het door het hof gelaste onderzoek in het Pieter Baan Centrum. Naar het oordeel van het hof vindt deze overschrijding van de redelijke termijn zijn grond in de complexiteit van de consequenties voor de verdachte en de maatschappij als geheel die verbonden zijn aan het antwoord op de vragen of en zo ja, in welke mate de bewezenverklaarde feiten aan de verdachte kunnen worden toegerekend en het antwoord op de vraag wat er eventueel gedaan zou kunnen worden om het gevaar op recidive door de verdachte te verminderen. In deze omstandigheden is naar het oordeel van het hof de beperkte overschrijding van de redelijke termijn, veroorzaakt door het onderzoek in het Pieter Baan Centrum, in voldoende mate gecompenseerd door de vaststelling dat deze geschonden is.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-070061-22 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 15.000,00, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist overeenkomstig de door de raadsvrouw overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 bewezenverklaarde.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Het onderhavige ten laste van de verdachte bewezenverklaarde zedendelict vormt een dusdanige ernstige inbreuk op fundamentele rechten van de benadeelde (te weten het zelfbeschikkingsrecht en het recht op eerbiediging van de lichamelijke integriteit) dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt voorts dat de benadeelde geen vertrouwen meer heeft in mensen, niet goed meer met drukte om kan gaan en dat zij slecht slaapt.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat een bedrag van € 10.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 7 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, zal worden toegewezen.
Het hof zal de vordering tot vergoeding van immateriële schade voor het overige afwijzen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 10.000,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding benadeelde partij [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend tot vergoeding van de geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 09-079884-22 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.030,92, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist overeenkomstig de door de raadsvrouw overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij materiële en immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 09-079884-22 bewezenverklaarde.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Ingevolge artikel 6:106 lid 1 aanhef en onder b van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde onder meer recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding bij lichamelijk letsel, aantasting in de eer of goede naam of aantasting in de persoon op andere wijze.
Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is.
Het onderhavige ten laste van de verdachte bewezenverklaarde zedendelict vormt een dusdanige ernstige inbreuk op fundamentele rechten van de benadeelde (te weten het zelfbeschikkingsrecht en het recht op eerbiediging van de lichamelijke integriteit) dat dit in zichzelf als aantasting van de persoon op andere wijze dient te worden beschouwd. Uit de onderbouwing van de vordering blijkt voorts dat de benadeelde wantrouwiger is geworden naar mensen en dat zij onder behandeling is bij een praktijkondersteuner van de GGZ.
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij de schade voldoende aannemelijk heeft gemaakt, zodat het gehele bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 15 maart 2022 tot aan de dag der algehele voldoening, zal worden toegewezen.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.030,92 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2].
Beslag
Onder de verdachte zijn verschillende goederen in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de onder de verdachte in beslag genomen goederen worden onttrokken aan het verkeer dan wel verbeurd worden verklaard op dezelfde wijze zoals de rechtbank daartoe heeft beslist.
De hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder
(2) telefoontoestel iPhone, kleur rood;
(3) telefoontoestel iPhone, kleur blauw;
(4) sjaal morf in legerprint;
(9) pepperspray,
op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, behoren volgens opgave van verdachte aan hem toe. Deze voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het voorwerpen zijn met behulp waarvan het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 en in de zaak met parketnummer 09-079884-22 bewezenverklaarde is begaan en voorbereid. Het hof zal daarom, overeenkomstig het vonnis van de rechtbank en de vordering van de advocaat-generaal, deze voorwerpen verbeurdverklaren.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De hierna te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zoals deze vermeld zijn onder
(5) vuurwapen;
(6) vuurwapen/airsoftwapen met holster;
(7) luchtdrukwapen;
(10) mes,
op de in kopie aan dit arrest gehechte lijst van in beslag genomen voorwerpen, zullen worden onttrokken aan het verkeer. Voor het vuurwapen (nummer 5) geldt dat met behulp daarvan het bewezenverklaarde in de zaak met parketnummer 09-070061-22 is begaan. Voor de andere voorwerpen geldt dat zij zijn aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de bewezenverklaarde feiten en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten, terwijl het ongecontroleerde bezit van een en ander in strijd is met de wet en het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 24, 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 57, 63, 242 en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 en in de zaak met parketnummer 09-079884-22 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 en in de zaak met parketnummer 09-079884-22 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.

Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaar.

Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 10.000,00 (tienduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-070061-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 10.000,00 (tienduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
85 (achtenvijftig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
7 februari 2022.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-079884-22 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.030,92 (duizenddertig euro en tweeënnegentig cent) ter zake van materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij, ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-079884-22 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.030,92 (duizenddertig euro en tweeënnegentig cent) als vergoeding voor materiële en immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
20 (twintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de
wettelijke rentevoor de immateriële schade op
15 maart 2022.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • telefoontoestel iPhone, kleur rood;
  • telefoontoestel iPhone, kleur blauw;
  • sjaal morf in legerprint;
  • pepperspray.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
  • vuurwapen;
  • vuurwapen/airsoftwapen met holster;
  • luchtdrukwapen;
  • mes.

Gelast de teruggave aan de verdachte als beslagene van:

- portemonnee/mapjeshouder
Dit arrest is gewezen door mr. E.A. Poppe-Gielesen,
mr. G.C. Haverkate en mr. T.W.H.E. Schmitz, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 19 december 2024.