Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
3.Feitelijke achtergrond
4.Procedure bij de rechtbank
5.Verzoek in hoger beroep
6.Beoordeling in hoger beroep
- De eerdere overwegingen die hiervoor hebben geleid tot de conclusie dat het ontbindingsverzoek ten onrechte is toegewezen, brengen mee dat [verweerster] in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst een verwijt kan worden gemaakt.
- De arbeidsovereenkomst was aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar en zou - de ontbinding weggedacht - hebben voortgeduurd tot 1 augustus 2024. Gelet op het lerarentekort zou de arbeidsovereenkomst bij goed functioneren van [verzoeker] naar alle waarschijnlijkheid een of meer keren zijn verlengd met een periode van een jaar. [verzoeker] was onbevoegd om les te geven in het voortgezet onderwijs en was recent begonnen aan een opleiding voor een lesbevoegdheid die volgens [verweerster] nog twee jaar zou duren. Als [verzoeker] de opleiding voor een lesbevoegdheid in het voortgezet onderwijs met succes zou hebben afgerond, zou hij aansluitend vermoedelijk een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd hebben gekregen die geruime tijd geduurd zou (kunnen) hebben.
- [verzoeker] heeft onweersproken gesteld dat hij per 1 oktober 2024 elders in dienst is getreden en dat hij in de periode tussen 1 maart 2024 en 1 oktober 2024 een inkomensverlies heeft geleden van in totaal circa € 4.000,- bruto. Daarbij heeft [verzoeker] ermee rekening gehouden dat hij in die periode een WW-uitkering heeft ontvangen.
- [verzoeker] heeft een nieuwe baan buiten het onderwijs gevonden. Hij werkt nu als sociaal cultureel werker. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij in die functie geen financiële doorgroeimogelijkheden heeft, wat hij in het onderwijs wel gehad zou hebben. Een baan in het onderwijs durft [verzoeker] echter niet meer aan als gevolg van wat hem is overkomen bij [verweerster] . Het hof acht het aannemelijk dat [verzoeker] als gevolg van het ontbreken van financiële doorgroeimogelijkheden in zijn huidige functie toekomstige inkomsten derft, en acht het redelijk om voor de bepaling van de hoogte van de billijke vergoeding in dat verband rekening te houden met een bedrag van circa € 5.000,- bruto aan toekomstige inkomstenderving, gerekend over een periode van twee jaar na heden.
- Tevens weegt het hof mee dat [verzoeker] door het optreden van [verweerster] geen mogelijkheden meer zag om een carrière in het onderwijs op te bouwen.
- Ook houdt het hof rekening met de wijze waarop [verweerster] heeft gehandeld in de aanloop naar het moment van indienen van het ontbindingsverzoek
- Ten slotte acht het hof het aangewezen om [verweerster] te wijzen op de noodzaak haar optreden in eventuele volgende gevallen aan te passen.
7.Beslissing
- veroordeelt [verweerster] tot betaling aan [verzoeker] van een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto;
- bekrachtigt de beschikking voor het overige;
- veroordeelt [verweerster] tot betaling van de kosten van de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 814,-;
- veroordeelt [verweerster] tot betaling van de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [verzoeker] begroot op € 2.955,-;
- bepaalt dat als [verweerster] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en deze beschikking vervolgens wordt betekend, [verweerster] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.