ECLI:NL:GHDHA:2024:2387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BK-24/178
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en vergoeding immateriële schade

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag, waarin een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2018 werd opgelegd. De aanslag was gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.167 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 929. Na bezwaar van belanghebbende werd het belastbare inkomen uit werk en woning verlaagd tot € 10.879, en werd een vergoeding voor de kosten van bezwaar toegekend. De Rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, maar kende wel een vergoeding voor immateriële schade toe van € 1.000.

Belanghebbende ging in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag. Tijdens de mondelinge behandeling op 13 november 2024 bereikten partijen een compromis over de extra vervoerskosten, wat leidde tot een herziening van het belastbare inkomen uit werk en woning tot € 3.968. Het Hof oordeelde dat belanghebbende recht had op een vergoeding van de kosten voor rechtsbijstand en het betaalde griffierecht. De kosten voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep werden vastgesteld op € 3.500, en het griffierecht van € 138 werd eveneens vergoed.

De uitspraak van het Hof vernietigde de eerdere uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de vergoeding van immateriële schade en het griffierecht. De aanslag werd verlaagd tot het nieuwe belastbare inkomen, en de belastingrente werd dienovereenkomstig aangepast. De beslissing werd op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/178

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr T.J. Wintermans)
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 24 januari 2024, nummer SGR 23/1827.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2018 een aanslag in de inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.167 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 929 (de aanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 148 aan belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning verminderd tot € 10.879 en de belastingrente dienovereenkomstig verminderd. Verder is aan belanghebbende een vergoeding voor de kosten van bezwaar van € 592 toegekend.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 50. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade toe;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade aan eiseres tot een bedrag van € 1.000;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 218,75;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiseres te vergoeden.”
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake daarvan is een griffierecht van € 138 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 13 november 2024. Aldaar zijn namens belanghebbende verschenen […] (vader van belanghebbende) en T.J. Wintermans. Van de zijde van de Inspecteur zijn […] en […] verschenen.

Beoordeling van het hoger beroep

2.1.
Partijen hebben ter zitting van het Hof bij wijze van compromis overeenstemming bereikt over wat hen verdeeld heeft gehouden met betrekking tot de hoogte van de in aftrek te nemen extra vervoerskosten. Daarmee rekening houdend is het belastbaar inkomen uit werk en woning voor het jaar 2018 vastgesteld op € 3.968. Verder komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand en het betaalde griffierecht.
2.2.
Het Hof sluit zich aan bij deze gezamenlijke standpunten van partijen.
2.3.
Tot slot hebben partijen nog afspraken gemaakt die niet zien op het onderhavige jaar. Voor 2019 geldt dat de aftrek voor extra vervoerskosten het in de aangifte voor dat jaar vermelde bedrag is. Voor de jaren 2020 tot en met 2024 wordt voor de berekening van de extra vervoerskosten rekening gehouden met een bedrag van € 2.532 per jaar als kosten van de zogenoemde “maatman” en geldt de in de aangifte opgenomen afschrijving voor de rolstoelbus niet langer.
Slotsom
2.4.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

3.1.
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep heeft moeten maken, conform artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage, vast op € 3.500 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand (beroep: 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875 en een wegingsfactor 1; hoger beroep: 1 punt voor het indienen van het hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, bedrag per punt € 875 en een wegingsfactor 1). De kosten van de bezwaarfase zijn al vergoed bij de uitspraak op bezwaar. Deze beslissing laat het Hof in stand.
3.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in hoger beroep betaalde griffierecht van € 138 te worden vergoed. Het griffierecht voor de beroepsfase is reeds bij de uitspraak van de Rechtbank vergoed. Deze beslissing laat het Hof in stand.

Beslissing

Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank, behoudens de beslissingen over de vergoeding van immateriële schade en het griffierecht;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar, behoudens de beslissing over de vergoeding van de kosten van bezwaar;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 3.968;
  • vermindert de belastingrente dienovereenkomstig;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 3.500; en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 138 aan griffierecht te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W. de Wit, Chr.Th.P.M. Zandhuis en I. Reijngoud in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.