Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:
“
Oproeping DRZ en waardevermindering
7. Eiser betwist te zijn opgeroepen om te verschijnen bij de DRZ. Dit standpunt van eiser kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder op 21 april 2021 een e-mail heeft verzonden naar eiser om op 26 april 2021 om 10:00 uur de auto te tonen bij de DRZ. De email is verzonden naar het emailadres dat eiser in de aangifte heeft opgegeven. Bovendien stelt verweerder dat de afspraak voor het tonen van de auto in overleg met eiser is gemaakt, de email vormt een bevestiging van de gemaakte afspraak. Eiser kan onder deze omstandigheden niet volstaan met een blote ontkenning van de oproep.
8. Eiser heeft gesteld dat verweerder onterecht de bewijslast heeft omgekeerd in verband met het niet tonen van de auto bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ), nadat eiser daartoe was uitgenodigd op 26 april 2021. De rechtbank stelt vast dat op eiser reeds de bewijslast rust om de waardevermindering op grond van artikel 10 Wet Bpm 1992 aannemelijk te maken. Van verzwaring van de bewijslast is geen sprake.
9. Op eiser rust de bewijslast om de waardevermindering op grond van artikel 10 Bpm aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Het door eiser overgelegde taxatierapport kan de door eiser voorgestane waardevermindering niet onderbouwen. Het rapport is opgemaakt na een opname van de auto op 2 april 2021, de opname heeft een kwartier geduurd (16.15 tot 16.30). De handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat heeft de taxateur vastgesteld op basis van de prijzen van referentieauto’s op de Duitse markt. De taxateur heeft hierop in mindering gebracht de reparatiekosten voor schade, waarvan op basis van de bij het rapport gevoegde foto’s niet kan worden vastgesteld dat deze ook daadwerkelijk bestaat, met een correctie in verband met gebruikssporen. De taxateur heeft dus niet, zoals gebruikelijk, 72% van het schadebedrag in mindering gebracht, maar zonder motivering een veel groter bedrag. Daarnaast heeft de taxateur de waarde verminderd “n.a.v. incourant model en geregistreerd schade-verleden”, zonder hiervoor onderbouwende feiten (bijvoorbeeld marktgegevens) te stellen, laat staan aannemelijk te maken. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de auto door DRZ te laten taxeren. Ook heeft eiser de verkoopfactuur noch de reparatiefacturen van de auto overgelegd, waaruit de omvang van de schade van de auto had kunnen blijken. Verweerder heeft derhalve terecht geen waardevermindering in aanmerking genomen. De overige stellingen van eiser leiden niet tot een ander oordeel.
10. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
11. De auto is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt en heeft geen type met een vergelijkbare CO2-uitstoot dat op de Nederlandse markt in de handel is gebracht. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op de gekozen koerslijst van een wel in Nederland in handel gebrachte auto, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto). Tussen partijen is niet in geschil dat de door DRZ gebruikte Ford Mustang als referentieauto kan dienen.
12. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. De CO2-uitstoot van de auto is hoger dan de CO2-uitstoot van de referentieauto. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verschil kan worden veroorzaakt door de meetmethode, maar ook door andere verschillen tussen de auto en de referentieauto, zoals de afmeting van de banden en de brandstoftank. Eiser stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde (lagere) Bpm.
13. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen. Het gelijk is dan ook aan verweerder.
Extra vermindering wegens schade verleden
14. Eiser stelt dat er een waardevermindering van € 9.750 moet worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. Voor een verdere waardevermindering rust de bewijslast op eiser. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiser om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Het gaat hierbij dus niet om onvolledig of gebrekkig herstelde schade, voor zover daarvan sprake is wordt dit als schade in aanmerking genomen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schadeverleden van een auto, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van een voertuig, de leeftijd en de kilometerstand een waarde drukkend effect hebben op de handelsinkoopwaarde van een auto. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Of sprake is van een waardedaling kan alleen voor de individuele auto worden vastgesteld en dient met marktgegevens te worden onderbouwd. De stelling dat de auto total loss is verklaard, volstaat niet. Total loss is een verzekeringstechnische term en zegt alleen iets over de kosten van het herstel in relatie tot de waarde van de auto.
16. Eiser heeft geen nadere of aanvullende verklaring van een taxateur met betrekking tot de extra waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto in het verleden opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van die schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand en de marktgegevens van vergelijkbare auto’s met een schadeverleden. Nu eiser verder niets heeft aangevoerd waaruit de extra waardevermindering aannemelijk is geworden, heeft hij niet aan zijn bewijslast voldaan en heeft verweerder terecht geen extra vermindering in aanmerking genomen.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”