ECLI:NL:GHDHA:2024:2386

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BK-23/1262
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen met betrekking tot schadeverleden en handelsinkoopwaarde

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag van de Belastingdienst voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm). De naheffingsaanslag van € 6.591 is opgelegd na een aangifte door belanghebbende voor de registratie van een Chevrolet USA Camaro 3.6. De Belastingdienst heeft de aangifte geselecteerd voor nacontrole, waarbij de belanghebbende niet is verschenen voor een hertaxatie. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat hij niet aan zijn bewijslast heeft voldaan om een waardevermindering van de auto aan te tonen, ondanks dat hij een taxatierapport had overgelegd. In hoger beroep heeft het Hof de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 85.010, maar de waardevermindering wegens schadeverleden is niet aannemelijk gemaakt. Het Hof heeft geoordeeld dat de bewijslast voor de waardevermindering op belanghebbende rust en dat hij hierin niet is geslaagd. De uitspraak van de rechtbank is gedeeltelijk vernietigd, en de naheffingsaanslag is verminderd tot € 6.038. De Inspecteur is veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 4.748, en de griffierechten zijn vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1262

Uitspraak van 12 december 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: S.M. Bothof)
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de Inspecteur,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 20 december 2023, nummer SGR 22/7557.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.591 (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is een griffierecht geheven van € 274. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Van de zijde van belanghebbende is op 22 oktober 2024 een nader stuk ingekomen en op 6 november 2024 een pleitnota (bestaande uit een deskundigenrapport) ingekomen.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 7 november 2024. De Inspecteur is verschenen en de gemachtigde van belanghebbende heeft deelgenomen aan de zitting via Teams, waarbij sprake was van een rechtstreekse beeld- en geluidsverbinding met het Hof. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 20 april 2021 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Chevrolet USA Camaro 3.6 (de auto). De volgens de aangifte verschuldigde bpm bedraagt € 6.989 en is door belanghebbende voldaan. De datum van eerste toelating van de auto is 9 juni 2017. De aangifte vermeldt een CO2-uitstoot van 229 gr/km.
2.2.1.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] (het taxatierapport). De auto is op 2 april 2020 door [naam taxateur] getaxeerd. In het taxatierapport van 11 april 2021 is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 62.210 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat aan de hand van advertenties van drie buitenlandse referentievoertuigen op € 27.876. Hierop heeft de taxateur vervolgens in het rapport een bedrag van € 8.007,14 (schadecalculatie van
€ 9.007,14 minus een correctie wegens acceptabele gebruikerssporen van € 1.000) wegens schade in mindering gebracht en voorts een bedrag van € 9.750 in mindering gebracht (extra waardevermindering n.a.v. incourant model en geregistreerd schade-verleden). In het rapport is de handelsinkoopwaarde van de auto in beschadigde staat uiteindelijk bepaald op
€ 10.250.
2.2.2.
Bij het taxatierapport is een schadecalculatie gevoegd van [naam taxateur] van 11 april 2021, waarin de schade aan de auto is gecalculeerd op € 9.007,14. Voorts zijn daarbij onder meer een document “Gedocumenteerde schadeverleden USA” en een zogenoemd “CARFAX Voertuig Historie Rapport” (CARFAX) gevoegd.
2.3.
Naar aanleiding van de aangifte heeft de dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ) in opdracht van de Inspecteur belanghebbende per e-mailbericht van 21 april 2021, gericht aan het in de aangifte door belanghebbende vermelde e-mailadres, verzocht de auto te tonen voor een hertaxatie op 26 april 2021 om 10.00 uur. De bevindingen van DRZ zijn neergelegd in een rapport (rapport onderzoek waardebepaling DRZ) van 30 april 2021. DRZ heeft de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 62.210, de netto catalogusprijs op € 35.182 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 27.930 (aan de hand van een viertal referentieadvertenties in combinatie met koerslijst AutotelexPro). DRZ heeft geen rekening gehouden met een aftrek wegens schade. Het rapport onderzoek waardebepaling DRZ vermeldt een CO2-uitstoot van de auto van 229 gr/km. Onder het kopje “Bevindingen/opmerkingen” in het rapport is onder meer vermeld:
“(…)
NO SHOW
Om na te gaan of de opgegeven schade een (bijna) evenredige waardevermindering tot gevolg heeft moet het voertuig fysiek opgenomen worden. Aangezien de aangever het voertuig niet aan DRZ getoond heeft kunnen wij geen beoordeling van de opgegeven schade geven.
Op dit moment zijn er geen juiste referentievoertuigen op de Nederlandse markt beschikbaar. Wij hebben daarom de vergelijkbare Ford Mustang 2.3 geselecteerd. De aangever heeft referentie voertuigen uit Duitsland geselecteerd.
Op de Nederlandse markt is er geen 250 KW voertuig te selecteren in ATP. Daarom
hebben wij de 202 KW geselecteerd. Hierin volgen wij de aangever.”
2.4.
De auto is op 17 juli 2021 op naam van belanghebbende geregistreerd.
2.5.1.
Op 9 december 2021 is belanghebbende door de Inspecteur in kennis gesteld van het voornemen een naheffingsaanslag bpm op te leggen:
“(…)
Motivering
In de aangifte heeft u de afschrijving bepaald op basis van individuele waardebepaling (met taxatierapport). Het taxatierapport is opgemaakt door [naam taxateur] met een handelsinkoopwaarde in beschadigde staat van € 10.250. Deze aangifte is vervolgens door de Belastingdienst geselecteerd voor nacontrole. Medewerkers van Domeinen Roerende Zaken
(hierna DRZ) beoordelen - in opdracht van mij - de aanvaardbaarheid van de waardering c.q. afschrijving ex artikel 10 van de Wet BPM, zoals verwerkt in uw aangifte.
Op 21 april 2021 is in overleg met u een afspraak gemaakt voor controle van bovengenoemd voertuig. U heeft u hierover per e-mail een bericht BPM-hertaxatie ontvangen van de Belastingdienst op 21 april 2021. Hoewel u daartoe opgeroepen was hebt u de auto niet aangeboden bij Domeinen Roerende Zaken op 26 april 2021 te Bleiswijk. Ik heb de
verplichting om de auto te tonen weloverwogen opgelegd.
De door u genoemde argumenten -voor zover ik ze valide acht- had ik daarbij reeds meegewogen, en ontslaan u dan ook niet van uw verplichting de auto te tonen. Nu u de auto niet getoond heeft voldoet u niet aan het gestelde in artikel 10 lid 10, van de Wet BPM en artikel 8 lid 8 (de toonplicht), van de Uitvoeringsregeling BPM.
(…)”
2.5.2.
Belanghebbende heeft niet op de kennisgeving gereageerd. Nadat de Inspecteur belanghebbende per brief heeft medegedeeld de naheffingsaanslag conform de kennisgeving op te zullen leggen, heeft de Inspecteur vervolgens met dagtekening 11 februari 2022 op basis van het onder 2.3 bedoelde onderzoek waardebepaling van DRZ een naheffingsaanslag bpm opgelegd naar een bedrag van € 6.591.
2.6.
Bij uitspraak op bezwaar van 27 oktober 2022 heeft de Inspecteur belanghebbendes bezwaar afgewezen.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Inspecteur als verweerder:

Oproeping DRZ en waardevermindering
7. Eiser betwist te zijn opgeroepen om te verschijnen bij de DRZ. Dit standpunt van eiser kan niet slagen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de gedingstukken blijkt dat verweerder op 21 april 2021 een e-mail heeft verzonden naar eiser om op 26 april 2021 om 10:00 uur de auto te tonen bij de DRZ. De email is verzonden naar het emailadres dat eiser in de aangifte heeft opgegeven. Bovendien stelt verweerder dat de afspraak voor het tonen van de auto in overleg met eiser is gemaakt, de email vormt een bevestiging van de gemaakte afspraak. Eiser kan onder deze omstandigheden niet volstaan met een blote ontkenning van de oproep.
8. Eiser heeft gesteld dat verweerder onterecht de bewijslast heeft omgekeerd in verband met het niet tonen van de auto bij Domeinen Roerende Zaken (DRZ), nadat eiser daartoe was uitgenodigd op 26 april 2021. De rechtbank stelt vast dat op eiser reeds de bewijslast rust om de waardevermindering op grond van artikel 10 Wet Bpm 1992 aannemelijk te maken. Van verzwaring van de bewijslast is geen sprake.
9. Op eiser rust de bewijslast om de waardevermindering op grond van artikel 10 Bpm aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. Het door eiser overgelegde taxatierapport kan de door eiser voorgestane waardevermindering niet onderbouwen. Het rapport is opgemaakt na een opname van de auto op 2 april 2021, de opname heeft een kwartier geduurd (16.15 tot 16.30). De handelsinkoopwaarde van de auto in onbeschadigde staat heeft de taxateur vastgesteld op basis van de prijzen van referentieauto’s op de Duitse markt. De taxateur heeft hierop in mindering gebracht de reparatiekosten voor schade, waarvan op basis van de bij het rapport gevoegde foto’s niet kan worden vastgesteld dat deze ook daadwerkelijk bestaat, met een correctie in verband met gebruikssporen. De taxateur heeft dus niet, zoals gebruikelijk, 72% van het schadebedrag in mindering gebracht, maar zonder motivering een veel groter bedrag. Daarnaast heeft de taxateur de waarde verminderd “n.a.v. incourant model en geregistreerd schade-verleden”, zonder hiervoor onderbouwende feiten (bijvoorbeeld marktgegevens) te stellen, laat staan aannemelijk te maken. Eiser heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid de auto door DRZ te laten taxeren. Ook heeft eiser de verkoopfactuur noch de reparatiefacturen van de auto overgelegd, waaruit de omvang van de schade van de auto had kunnen blijken. Verweerder heeft derhalve terecht geen waardevermindering in aanmerking genomen. De overige stellingen van eiser leiden niet tot een ander oordeel.
Historische nieuwprijs
10. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Wet BPM) bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet BPM wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de Wet BPM (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit - met inachtneming van bepaalde voorwaarden - kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
11. De auto is gefabriceerd voor de Amerikaanse markt en heeft geen type met een vergelijkbare CO2-uitstoot dat op de Nederlandse markt in de handel is gebracht. Desondanks is tussen partijen niet in geschil dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving kan worden gekeken naar de handelsinkoopwaarde op de gekozen koerslijst van een wel in Nederland in handel gebrachte auto, die voor wat betreft de technische uitvoering vrijwel gelijk is aan de auto (de referentieauto). Tussen partijen is niet in geschil dat de door DRZ gebruikte Ford Mustang als referentieauto kan dienen.
12. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. De CO2-uitstoot van de auto is hoger dan de CO2-uitstoot van de referentieauto. Tussen partijen is niet in geschil dat dit verschil kan worden veroorzaakt door de meetmethode, maar ook door andere verschillen tussen de auto en de referentieauto, zoals de afmeting van de banden en de brandstoftank. Eiser stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde (lagere) Bpm.
13. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld. Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiser niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiser vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien hij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport zijn standpunt te onderbouwen. Het gelijk is dan ook aan verweerder.
Extra vermindering wegens schade verleden
14. Eiser stelt dat er een waardevermindering van € 9.750 moet worden toegepast wegens het schadeverleden van de auto. Voor een verdere waardevermindering rust de bewijslast op eiser. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiser om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Het gaat hierbij dus niet om onvolledig of gebrekkig herstelde schade, voor zover daarvan sprake is wordt dit als schade in aanmerking genomen.
15. Naar het oordeel van de rechtbank kan het schadeverleden van een auto, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, zoals de aard en omvang van de schade, het prijssegment van een voertuig, de leeftijd en de kilometerstand een waarde drukkend effect hebben op de handelsinkoopwaarde van een auto. Bij de aard van de schade kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de oorzaak van de schade (ongeval, diefstal, brand of vernieling) en de plaats waar de schade aan het voertuig zich bevindt (frontaal, zijkant, achter) en of daarbij meer of minder essentiële onderdelen zijn beschadigd. Of sprake is van een waardedaling kan alleen voor de individuele auto worden vastgesteld en dient met marktgegevens te worden onderbouwd. De stelling dat de auto total loss is verklaard, volstaat niet. Total loss is een verzekeringstechnische term en zegt alleen iets over de kosten van het herstel in relatie tot de waarde van de auto.
16. Eiser heeft geen nadere of aanvullende verklaring van een taxateur met betrekking tot de extra waardedaling van de onderhavige auto in verband met de specifiek voor deze auto in het verleden opgetreden schade, zulks beoordeeld naar de aard en omvang van die schade in relatie tot onder meer het prijssegment van de auto, de leeftijd van de auto en de kilometerstand en de marktgegevens van vergelijkbare auto’s met een schadeverleden. Nu eiser verder niets heeft aangevoerd waaruit de extra waardevermindering aannemelijk is geworden, heeft hij niet aan zijn bewijslast voldaan en heeft verweerder terecht geen extra vermindering in aanmerking genomen.
17. Gelet op wat hiervoor is overwogen is het beroep ongegrond verklaard.
18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of:
  • de bewijslast door de Inspecteur en de Rechtbank terecht is verzwaard;
  • terecht geen rekening is gehouden met een vermindering wegens schade en met een correctie wegens het schadeverleden van de auto, oftewel of de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat op de juiste hoogte is vastgesteld;
  • de historische nieuwprijs op de juiste hoogte is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend; de Inspecteur beantwoordt deze vragen bevestigend.
4.2.
Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur zich neergelegd bij de stellingname van belanghebbende ten aanzien van de historische nieuwprijs, de netto catalogusprijs en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat en verklaard dat de historische nieuwprijs van de auto moet worden vastgesteld op € 85.010. Op dit punt zal het Hof de stellingname van belanghebbende dan ook volgen. Uitsluitend de schade en het schadeverleden zijn dan nog in geschil.
4.3.
Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt:
  • tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank;
  • tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar;
  • primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag;
  • subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 85.010, de handelsinkoopwaarde op € 18.180 (conform het onderzoek waardebepaling DRZ minus € 9.750 ex-schade correctie), tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 8.479 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 1.490;
  • meer subsidiair tot vaststelling van de historische nieuwprijs op € 85.010, de handelsinkoopwaarde op € 27.930 (conform het onderzoek waardebepaling DRZ), tot vaststelling van de verschuldigde bpm op € 13.027 en tot vermindering van de naheffingsaanslag tot € 6.038.
Verder verzoekt belanghebbende het Hof een proceskostenvergoeding toe te kennen.
4.4.
De Inspecteur concludeert, na een nadere stellingname ter zitting (zie 4.2), tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de naheffingsaanslag tot € 6.038.

Beoordeling van het hoger beroep

Bewijslast
5.1.
Gelijk de Rechtbank in overwegingen 7 en 8 van haar uitspraak heeft geoordeeld, is, anders dan belanghebbende stelt, geen sprake van verzwaring van de bewijslast in verband met het niet tonen van de auto bij DRZ (de “no-show”). Op belanghebbende rust immers reeds de bewijslast om een gewenste waardevermindering op grond van artikel 10 van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet bpm) aannemelijk te maken. Het al dan niet tonen van de auto bij DRZ maakt dus niet dat de bewijslast anders komt te liggen of wordt verzwaard.
Vermindering wegens schade(verleden)
5.2.
Belanghebbende stelt dat de handelsinkoopwaarde moet worden verminderd met een bedrag aan schade (afgerond € 8.000; schadecalculatie van € 9.007,14 minus een correctie wegens acceptabele gebruikerssporen van € 1.000) en met een bedrag wegens het schadeverleden van de auto van € 9.750 (extra waardevermindering n.a.v. incourant model en geregistreerd schade-verleden). Er moet rekening worden gehouden met de in het taxatierapport vastgestelde schade en verder blijkt uit de stukken van het geding (onder meer het taxatierapport van 11 april 2021, het deskundigenrapport (de pleitnota) en de daarbij behorende foto’s) dat de auto zwaar beschadigd was, hetwelk tot een waardevermindering vanwege het ernstige schadeverleden dient te leiden, aldus belanghebbende.
De Inspecteur heeft de stellingen van belanghebbende gemotiveerd weersproken en stelt dat dusdanige gebreken aan het taxatierapport van belanghebbende kleven, dat dit taxatierapport niet kan dienen en dat, gelet op het rapport onderzoek waardebepaling van DRZ, er geen aanleiding bestaat voor enige aftrek wegens schade en evenmin voor een vermindering wegens het schadeverleden van de auto. Er zijn veel onvolkomenheden in het dossier, aldus de Inspecteur. Zo is geen sprake geweest van een gedegen fysieke opname van de auto bij de taxatie door [naam taxateur] en zijn, ter onderbouwing van de schade en het schadeverleden, geen inkoop- en verkoopfactuur noch reparatienota’s of aankoopbewijzen van onderdelen overgelegd. Ook is niet duidelijk geworden hoe de taxateur rekening heeft gehouden met normale gebruikersschade die inherent is aan het gebruik van een auto met de onderhavige kilometerstand (circa 65.600) en leeftijd (circa vier jaar oud). Verder is onduidelijk en niet deugdelijk onderbouwd waar de extra waardevermindering van € 9.750 wegens “incourant model en geregistreerd schade-verleden” betrekking op heeft. Bovendien vermeldt het taxatierapport “Dit rapport kan niet dienen als aan- of verkoopadvies”, waaruit, aldus de Inspecteur, blijkt dat de taxateur zelf ook van mening is dat de door hem vastgestelde handelsinkoopwaarde in beschadigde staat veel te laag is. De Inspecteur stelt dat dit alles tegenstrijdig lijkt met de door belanghebbende geclaimde schade. Ter zitting heeft de Inspecteur nog verklaard dat onduidelijk blijft wat de definiëring is van het begrip “total loss” zoals in CARFAX wordt gehanteerd en dat iedereen de informatie op CARFAX (gelijk bijvoorbeeld ook op Wikipedia) vrijelijk kan aanpassen en voorts dat het deskundigenrapport (de pleitnota) vooral uit aannames bestaat.
5.3.
Naar vaste rechtspraak rust de bewijslast voor een waardevermindering als gevolg van (ex-)schade op belanghebbende (HR 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63, BNB 2020/45). Belanghebbende heeft ten bewijze van de gebreken en het schadeverleden slechts verwezen naar het onder 2.2.1 bedoelde taxatierapport en het daags voor de zitting ingediende deskundigenrapport (de pleitnota)
.Nadat de auto op 2 april 2021 is getaxeerd, is op 11 april 2021 een schadecalculatie opgesteld en vervolgens is op 11 april 2021 het rapport van de taxatie opgemaakt. In het bij die aangifte gevoegde taxatierapport is de schade gecalculeerd op € 9.007,14 (daarin begrepen (afgerond) € 750 aan onderdelen) en hiervan is een bedrag van (afgerond) € 8.007 in mindering gebracht op de handelsinkoopwaarde. Voorts is een bedrag van € 9.750 in mindering gebracht in verband met een door de taxateur van belanghebbende redelijk geachte extra waardevermindering in verband met de incourantheid van het model en een geregistreerd schadeverleden. Naar aanleiding van het als pleitnota ingediende deskundigenrapport van de taxateur is eerst ter zitting duidelijk geworden hoe dit bedrag is opgebouwd (€ 1.750 wegens incourantheid van het model en € 8.000 wegens het schadeverleden). Ter zitting heeft de gemachtigde van belanghebbende vervolgens verklaard dat voormeld bedrag van € 8.000 wegens het schadeverleden een schatting van de taxateur betreft. Voorts heeft de gemachtigde van belanghebbende ter zitting, in aanvulling op de inhoud van het deskundigenrapport van de taxateur (de pleitnota) en in reactie op de stellingname van de Inspecteur op dit punt ter zitting, verklaard dat de vaststelling van de aanwezigheid van een waardeverminderend schadeverleden door de taxateur en de gemachtigde is gebaseerd op het feit dat de auto “total loss” is verklaard gezien de “Salvage title” die in de Verenigde Staten aan de auto is toegekend, en de vermelding in CARFAX (zie 2.2.2) van de begrippen “Salvage title” en “total loss vehicle”. Tenslotte vormt, aldus de gemachtigde van belanghebbende, het feit dat de historische nieuwprijs van de auto ongeveer € 85.000 bedraagt en de auto op de veiling voor ongeveer
€ 6.000 is verkocht, een indicatie dat de auto “total loss” was of dat “de schade in ieder geval verschrikkelijk groot was”.
5.4.
Daargelaten of het bij de aangifte ingediende taxatierapport kan dienen ter onderbouwing van de door belanghebbende vastgestelde waarde, is het Hof van oordeel dat belanghebbende met dit taxatierapport, de daarop gegeven toelichting en het deskundigenrapport (de pleitnota) niet erin is geslaagd aannemelijk te maken dat sprake is van enige waardevermindering in verband met schade dan wel een schadeverleden. Het enkele opsommen van gebreken onder opgave van de daaraan verbonden reparatiekosten in een taxatierapport en het in aanmerking nemen van een geschat bedrag wegens een schadeverleden is, tegenover de gemotiveerde betwisting door de Inspecteur, niet voldoende om schade dan wel een schadeverleden aannemelijk te maken. De foto’s in het bij de aangifte ingediende taxatierapport ondersteunen deze gebreken, kosten en het bestaan van een schadeverleden dat tot een blijvende waardevermindering zou leiden, niet. Daaruit blijkt uitsluitend van (grote) cosmetische schade, maar niet van schade aan de carrosserie of de werkende delen van de auto. Het feit dat de auto in CARFAX een “Salvage title” heeft gekregen is op zichzelf onvoldoende. Eens te meer nu de Inspecteur ter zitting van het Hof onweersproken heeft gesteld dat iedereen de informatie in CARFAX vrijelijk kan aanpassen. In het deskundigenrapport (de pleitnota) zijn vooral aannames opgenomen.
5.5.
De Inspecteur heeft de in het taxatierapport opgevoerde schade gemotiveerd betwist en heeft, conform het onder 2.3 bedoelde onderzoek waardebepaling van DRZ geen schade in aanmerking genomen. In het DRZ-rapport staat niets waaraan de conclusie kan worden verbonden dat de auto blijvende schade of een blijvende waardedaling heeft. DRZ heeft in het rapport onderzoek waardebepaling verwerkt dat de opgegeven herstelwerkzaamheden uitsluitend aan de hand van een fysieke controle zijn vast te stellen. Uit het rapport volgt in elk geval niet dat sprake is van carrosserieschade. Dat de auto meer dan normale gebruiksschade heeft staat weliswaar in het taxatierapport van de zijde van belanghebbende, maar uit deze enkele mededeling volgt niet dat deze schade van dien aard is dat hieraan – ook na schadeherstel – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. Welke blijvende gebreken of schade er precies aan de auto zijn of is geconstateerd, staat niet omschreven. De enkele verwijzing naar het taxatierapport en de daarbij behorende foto’s, zonder daarbij de inkoopfactuur, verkoopfactuur, aanvullend fotomateriaal, reparatienota’s of aankoopfacturen van de benodigde onderdelen te overleggen vormt onvoldoende bewijs voor de gestelde omvangrijke schade. Het Hof neemt daarbij ook in aanmerking dat de taxateur van DRZ geen aanleiding heeft gezien rekening te houden met een correctie wegens schadeverleden van de auto. Deze beoordeling is moeilijk te rijmen met de conclusie van belanghebbende dat een aftrek wegens blijvende waardevermindering aan de orde is. Belanghebbende voldoet dan ook niet aan de op hem rustende bewijslast dat aanleiding bestaat voor een nadere aftrek wegens schade dan wel het schadeverleden. Ten overvloede overweegt het Hof nog het volgende. De Inspecteur betwist dat sprake is van een waardevermindering wegens een schadeverleden van de auto, terwijl belanghebbende naar het oordeel van het Hof niet, althans onvoldoende, inzichtelijk maakt waaruit het schadeverleden bestaat en welke waardevermindering het gevolg is van dat schadeverleden. Gelet daarop is geen plaats voor een waardevermindering in goede justitie zoals belanghebbende in zijn hogerberoepschrift nog verzoekt. Dit kan anders zijn in het geval partijen het er over eens zijn dat het schadeverleden van de auto aanleiding geeft tot een waardevermindering, maar het niet eens zijn over de hoogte daarvan en belanghebbende niet slaagt in de precieze onderbouwing daarvan. Dit laatste is hier niet het geval.
Historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde in onbeschadigde toestand
5.6.
De Inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de historische nieuwprijs van de auto conform het standpunt van belanghebbende dient te worden bepaald op € 85.010 (zie 4.2) en dat ook de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat conform die stellingname kan worden vastgesteld. Het gelijk is op dat punt aan belanghebbende. Voor dat geval staat, gelet op voorgaande overwegingen van het Hof, vast dat het meer subsidiaire standpunt van belanghebbende dient te worden gevolgd.
Slotsom
5.6.
Gelet op het vorenoverwogene is het hoger beroep (gedeeltelijk gegrond) en wordt de naheffingsaanslag verminderd tot € 6.038.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Het Hof zal de Inspecteur veroordelen in de door belanghebbende in bezwaar, beroep en hoger beroep gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage. Het Hof bepaalt deze kosten op € 4.748 (1 punt voor het indienen van een bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen bij de hoorzitting, een bedrag per punt van € 624 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1); 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van de Rechtbank, een bedrag per punt van € 875 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1; 1 punt voor het indienen van een hogerberoepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van het Hof, een bedrag per punt van € 875 en een wegingsfactor voor het gewicht van de zaak van 1).
6.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep gestorte griffierecht van € 184 en het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 274 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
  • vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vermindert de naheffingsaanslag tot € 6.038;
  • veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 4.748, en
  • gelast de Inspecteur aan belanghebbende een bedrag van € 458 aan griffierechten te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door W. de Wit, A. van Dongen en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier E.J. Nederveen. De beslissing is op 12 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.