ECLI:NL:GHDHA:2024:2381

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
17 december 2024
Zaaknummer
BK-23/1119
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht in rekening gebrachte aanmaningskosten bij belastingaanslag en zorgvuldigheidsbeginsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanmaningskosten die aan belanghebbende in rekening zijn gebracht door de Invorderingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling. De zaak betreft een belastingaanslag voor lokale belastingen voor het jaar 2022, die aan belanghebbende was opgelegd op 26 februari 2022. Belanghebbende had een verzoek om kwijtschelding van de aanslag ingediend, maar dit verzoek was niet tijdig afgehandeld. De Invorderingsambtenaar stuurde op 24 juni 2022 een aanmaning en bracht daarbij € 18 aan aanmaningskosten in rekening. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard door de Rechtbank Rotterdam. Het Hof oordeelde dat de Invorderingsambtenaar onterecht tot aanmaning was overgegaan voordat het verzoek om kwijtschelding was afgewezen. Het zorgvuldigheidsbeginsel vereist dat invorderingsmaatregelen worden opgeschort zolang er een verzoek om kwijtschelding loopt. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken en de beschikking inzake de aanmaningskosten, en gelastte de Invorderingsambtenaar om de griffierechten aan belanghebbende te vergoeden.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1119

Uitspraak van 3 december 2024

in het geding tussen:

[X] , te [Z] , belanghebbende,

en
de invorderingsambtenaar van het Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling, de Invorderingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 20 oktober 2023, nummer ROT 22/3740.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is met dagtekening 26 februari 2022 een aanslag lokale belastingen voor het belastingjaar 2022 (de aanslag) opgelegd voor een totaalbedrag van € 574,35.
1.2.
De Invorderingsambtenaar heeft belanghebbende een aanmaning met dagtekening 24 juni 2022 gestuurd, omdat belanghebbende de aanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald. Voor het verzenden van de aanmaning is aan belanghebbende op de voet van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) bij beschikking een bedrag van € 18 aan aanmaningskosten in rekening gebracht (de kostenbeschikking).
1.3.
De Invorderingsambtenaar heeft bij uitspraak op bezwaar van 5 augustus 2022 het bezwaar tegen de kostenbeschikking ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 50 geheven. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.5.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is een griffierecht van € 136 geheven.
1.6.
De mondelinge behandeling van de zaken heeft plaatsgevonden ter zitting van het Hof van 22 oktober 2024. De Invorderingsambtenaar is verschenen. Belanghebbende is - zonder bericht - niet verschenen. Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 10 september 2024 aan belanghebbende op het adres [adres] te [woonplaats] , onder vermelding van plaats, datum en tijdstip uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Blijkens informatie op de website van PostNL is de vorenbedoelde brief op 11 september 2024 bezorgd op het adres van belanghebbende.

Feiten

2.1.
In het verweerschrift van de Invorderingsambtenaar in de beroepsprocedure staat:
“De aanslag lokale belastingen 2022 (bijlage 2) is met dagtekening 26 februari 2022 verzonden. Belanghebbende heeft voor deze aanslag kwijtschelding aangevraagd. Daarom is op 4 februari 2022 een aanvraagformulier voor kwijtschelding aan belanghebbende gezonden (bijlage 3). Met dagtekening 24 juni 2022 is aan belanghebbende en aanmaning verzonden (bijlage 4).”
2.2.
Het aanvraagformulier voor kwijtschelding is door belanghebbende niet ingevuld retour gezonden.
2.3.
De aanslag heeft als uiterste betaaldatum 31 mei 2022.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Invorderingsambtenaar als verweerder:
“2. De vraag is of die € 18,- invorderingskosten terecht in rekening zijn gebracht. De rechtbank vindt van wel en legt hieronder uit waarom.
3. Bij de beoordeling is het volgende wettelijke kader van belang. Artikel 11 van de Invorderingswet 1990 (IW) bepaalt dat als de belastingschuldige een belastingaanslag niet binnen de gestelde termijn betaalt, de ontvanger hem schriftelijk aanmaant om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Ingevolge artikel 1 van de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt bij diegene die in gebreke is gebleven tijdig te betalen, voor het verrichten van werkzaamheden voor de invordering kosten in rekening gebracht. Op grond van artikel 2 van voornoemde wet zijn aan het verzenden van een aanmaning kosten verbonden, namelijk een bedrag van € 8,- bij een gevorderde som tot € 454,- en € 18,- bij een gevorderde som van € 454,- of meer.
4. Eiser voert aan dat hij een alleenstaande is die subsidie geniet. Met dit feit heeft verweerder volgens hem ten onrechte geen rekening gehouden.
5. De rechtbank heeft begrip voor de - kennelijk (financieel) kwetsbare - situatie van eiser. Dat neemt echter niet weg dat eiser het bedrag van de aanslag niet vóór de vervaldatum van 31 mei 2022 heeft betaald. Daarom heeft verweerder terecht een bedrag van € 18,- aan invorderingskosten in rekening gebracht. De beroepsgrond slaagt niet.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In geschil is – naar het Hof begrijpt – of de Invorderingsambtenaar aan belanghebbende terecht de aanmaningskosten in rekening heeft gebracht. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Invorderingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert – naar het Hof begrijpt – tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, de uitspraak op bezwaar en de beschikking inzake de in rekening gebrachte aanmaningskosten, tot vergoeding van de griffierechten voor het beroep en het hoger beroep, tot vergoeding van de proceskosten en tot vergoeding van de wettelijke rente over de griffierechten en de proceskosten.
4.3.
De Invorderingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.1.
Ingevolge artikel 231, lid 1, Gemeentewet, in samenhang met artikel 15.33, lid 4, Wet milieubeheer en artikel 123, lid 2, Waterschapswet, geschiedt de heffing en invordering van de in de aanlag gevorderde belastingen met toepassing van de Invorderingswet 1990 (hierna: IW 1990) en de Kostenwet.
5.1.2.
Ingevolge artikel 11 IW 1990 maant de ontvanger een belastingschuldige die niet binnen de gestelde termijn betaalt, schriftelijk om alsnog binnen twee weken na de dagtekening van de aanmaning te betalen. Het primaire oogmerk van de aanmaning is de schuldenaar in de gelegenheid te stellen alsnog de vordering te voldoen. De schuldenaar wordt tevens gewaarschuwd voor mogelijke invorderingsmaatregelen (vgl. Kamerstukken II 2003/04, 29 702, nr. 3, blz. 58).
5.1.3.
Voor het verrichten van de invorderingswerkzaamheden worden ingevolge artikel 1 Kostenwet kosten in rekening gebracht bij degene die niet tijdig heeft betaald. Deze kosten bedragen ingevolge artikel 2 Kostenwet € 18 bij een gevorderde som van € 454 of meer.
5.2.
Naar het Hof begrijpt, stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de aanmaningskosten onterecht in rekening zijn gebracht en dat de Rechtbank hem onterecht niet de mogelijkheid heeft geboden om aan te tonen dat de aanslag had moet worden kwijtgescholden. De Invorderingsambtenaar stelt zich op het standpunt dat hij belanghebbende terecht heeft aangemaand en daarbij eveneens terecht aanmaningskosten in rekening heeft gebracht, omdat belanghebbende de aanslag niet binnen de gestelde termijn heeft betaald.
5.3.
Het Hof stelt voorop dat de belastingrechter niet bevoegd is om een oordeel te geven over de rechtmatigheid van het al dan niet toewijzen van een kwijtscheldingsverzoek.
5.4.
Uit de gedingstukken maakt het Hof op dat belanghebbende onvoldoende grip heeft op de betreffende regels en wat van hem in dit kader wordt verwacht. Nu vaststaat dat belanghebbende om kwijtschelding van de aanslag heeft verzocht en dat aan hem een aanvraagformulier voor kwijtschelding is toegestuurd (zie 2.1), brengt het zorgvuldigheidsbeginsel met zich dat, zeker gezien de voorgenoemde omstandigheid, niet tot aanmaning kon worden overgegaan voordat het verzoek tot kwijtschelding van de aanslag was afgewezen en deze afwijzing aan belanghebbende kenbaar was gemaakt. Uit artikel 257 van de Gemeentewet in samenhang met artikel 2 van de Beleidsregels invordering gemeentelijke belastingen Rotterdam en paragraaf 26.1.2 en 26.1.3 van de Leidraad Invordering 2008 volgt namelijk dat invorderingsmaatregelen tijdens de behandeling van een kwijtscheldingsverzoek in beginsel worden opgeschort. Het Hof daarom is van oordeel dat de Invorderingsambtenaar belanghebbende onterecht heeft aangemaand en de kostenbeschikking ten onrechte heeft vastgesteld.
5.5.
Het hoger beroep is gegrond.

Proceskosten en griffierecht

6.1.
Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten aangezien niet is gebleken dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende kosten heeft gemaakt.
6.2.
Wel dient aan belanghebbende het voor de behandeling in beroep en hoger beroep gestorte griffierecht van in totaal € 186 te worden vergoed.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de beschikking inzake de aanmaningskosten;
- gelast de Invorderingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 50 aan griffierecht voor de behandeling in beroep te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van de uitspraak van de Rechtbank tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan; en
- gelast de Invorderingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 136 aan griffierecht voor de behandeling in hoger beroep te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag nadat vier weken zijn verstreken na de datum van deze uitspraak tot aan de dag van de algehele voldoening daarvan.
Deze uitspraak is vastgesteld door L.D.M.A. Reijs, H.A.J. Kroon en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier T. van Hout. De beslissing is op 3 december 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.