ECLI:NL:GHDHA:2024:2353

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
200.343.714/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor verhuizing met minderjarige in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor verhuizing met haar minderjarige kind naar [plaats 1]. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. L.E. Vries, was in hoger beroep gekomen van een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2024, waarin haar verzoek was afgewezen. De vader, vertegenwoordigd door mr. S. Rahimzadeh, verzet zich tegen de verhuizing en heeft zijn eigen verzoeken ingediend. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waarbij het belang van het kind voorop staat. De moeder heeft aangegeven dat zij een nieuwe relatie heeft en dat de verhuizing noodzakelijk is voor het welzijn van het gezin. De vader heeft echter zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder en de impact van de verhuizing op de minderjarige. Na het horen van beide partijen en het afwegen van de belangen, heeft het hof geoordeeld dat de moeder toestemming moet krijgen om te verhuizen. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en de moeder vervangende toestemming verleend om met de minderjarige naar [plaats 1] te verhuizen, met de verklaring dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.343.714/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 24-2019
zaaknummer rechtbank : C/09/663321
beschikking van de meervoudige kamer van 11 december 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. L.E. Vries te Amsterdam
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. S. Rahimzadeh te Amsterdam.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2024, uitgesproken onder voormeld rekest- en zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De moeder is op 18 juli 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 3 september 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
- op 14 oktober 2024 een brief van 10 oktober 2024 met bijlagen;
- op 8 november 2024 een journaalbericht van 7 november 2024 met bijlagen;
van de zijde van de vader:
- op 12 november 2024 een e-mail met bijlagen.
2.4
De raad heeft het hof bij brief van 8 november 2024 bericht niet tijdens de mondelinge behandeling vertegenwoordigd te zullen zijn.
2.5
De mondelinge behandeling van de zaak heeft, tezamen met die van de zaken met zaaknummers 200.339.540/01 en 200.345.506/01, op 20 november 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
3.3
De ouders oefenen gezamenlijk het gezag over de minderjarige uit.
3.4
Volgens de zorgregeling verblijft de minderjarige bij de moeder en is zij wekelijks van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de vader, waarbij de vader haar bij de moeder ophaalt en op maandagochtend naar school brengt.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 7 maart 2024 heeft de voorzieningenrechter aan de moeder vervangende toestemming verleend, die de toestemming van de vader vervangt, om de minderjarige in te schrijven op de basisschool [basisschool 1] in [plaats 1] , zodat de minderjarige daar in afwachting van de uitkomst in de bodemprocedure (tijdelijk) naar school kan gaan.

4.Waar de zaak over gaat

4.1
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de moeder voor vervangende toestemming voor verhuizing met de minderjarige naar [plaats 1] afgewezen. Een beslissing op de verzoeken ten aanzien van de vervangende toestemming voor schoolinschrijving en de proceskosten is aangehouden in afwachting van de gesprekken tussen partijen onder begeleiding van Jeugdformaat.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de rechtbank. Zij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om in hoger beroep, opnieuw rechtdoende, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat aan haar vervangende toestemming wordt verleend om met de minderjarige naar [plaats 1] te verhuizen.
4.3
De vader verweert zich tegen het verzoek van de moeder. Hij verzoekt het (het hof begrijpt Haagse) hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de moeder in hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel deze verzoeken af te wijzen, en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Wat staat er in de wet
5.1
Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek dient het hof in een geschil als het onderhavige, waarbij de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind belast zijn en een verschil van mening bestaat over een verhuizing van de verzorgende ouder en het kind, een zodanige beslissing te nemen als het hof in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Uit vaste rechtspraak volgt dat, hoezeer ook het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, andere belangen zwaarder kunnen wegen.
5.2
Overeenkomstig vaste rechtspraak dient het hof bij de beslissing in een geschil als het onderhavige alle omstandigheden van het geval in aanmerking te nemen en alle betrokken belangen af te wegen, waaronder:
- het recht en belang van de verhuizende ouder en de vrijheid om zijn of haar leven opnieuw in
te richten;
- de noodzaak om te verhuizen;
- de door de verhuizende ouder geboden alternatieven en maatregelen om de gevolgen van de verhuizing voor de minderjarige en de andere ouder te verzachten en/of te compenseren;
- de mate waarin de verhuizing is doordacht en voorbereid;
- de mate waarin de ouders in staat zijn tot onderlinge communicatie en overleg;
- de rechten van de andere ouder en de minderjarige op onverminderd contact met elkaar in een vertrouwde omgeving;
- de verdeling van de zorgtaken en de continuïteit van de zorg;
- de frequentie van het contact tussen de minderjarige en de andere ouder voor en na de verhuizing;
- de leeftijd van de minderjarige, zijn mening en de mate waarin de minderjarige geworteld is in zijn omgeving of juist extra gewend is aan verhuizingen;
- de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
Standpunten van partijen
Noodzaak om te verhuizen en recht en belang om het leven opnieuw in te richten
5.3
De moeder stelt dat zij een duurzame relatie heeft met een nieuwe partner. Deze partner woont in [plaats 1] met zijn kinderen van 9, 8, 6 en 5 jaar oud. De moeder van deze kinderen is jaren geleden overleden en ligt begraven op tien minuten afstand van de woning in [plaats 1] . De kinderen gaan in [plaats 1] naar school, hebben daar hun netwerk en zijn er geworteld. Een verhuizing van de partner van de moeder met zijn kinderen naar [plaats 2] zou betekenen dat zij uit hun vertrouwde omgeving zouden worden gehaald. De minderjarige is inmiddels ook gewend en gehecht aan [plaats 1] , nu zij daar regelmatig met de moeder is en daar naar school gaat. Als de moeder geen toestemming krijgt om met de minderjarige te verhuizen, zou dat betekenen dat zij niet zou kunnen samenwonen met haar partner en dat de minderjarige haar stiefvader, -zusjes en -broertje nauwelijks zou zien, omdat zij ieder weekend naar de vader gaat. Daar komt bij dat de moeder nauwelijks een netwerk heeft in [plaats 2] en slechte herinneringen aan de plaats heeft wegens het huiselijk geweld dat tussen partijen heeft plaatsgehad aldaar. De vader is bovendien ook verhuisd en woont in bij zijn moeder in [plaats 3] . De moeder heeft in hoger beroep een verklaring overgelegd van haar GZ-psycholoog, waaruit blijkt dat de moeder kampt met een depressieve stoornis en een posttraumatische stressstoornis wegens traumatische ervaringen in relatie met de vader.
5.4
De vader stelt dat de rechtbank inmiddels het verzoek van de moeder tot definitieve inschrijving van de minderjarige op de basisschool [basisschool 1] in [plaats 1] heeft afgewezen. Het verzoek van de vader om vervangende toestemming voor het inschrijven van de minderjarige op een basisschool in [plaats 2] is toegewezen. Om onduidelijke redenen heeft de rechtbank die beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De vader stelt sinds het uiteengaan van partijen bij zijn moeder in [plaats 3] te wonen. De uitvoering van de zorgregeling heeft dan ook daar plaats en de minderjarige is zeer gehecht aan haar oma vaderszijde. Partijen hadden afgesproken dat de minderjarige naar de basisschool [basisschool 2] in [plaats 2] zou gaan. Ook is hulpverlening voor partijen en de minderjarige ingezet in de regio [plaats 2] . Vlak voor de vierde verjaardag van de minderjarige kreeg de vader een e-mail van de moeder dat hij de minderjarige voortaan in [plaats 1] zou moeten ophalen en terugbrengen, omdat zij daar naar school zou gaan. Dit is zonder overleg en toestemming van de vader gebeurd. De reistijd is nu verdubbeld. De minderjarige heeft haar netwerk in de regio [plaats 2] / [plaats 3] . Hoewel de moeder in kort geding gelijk heeft gekregen, heeft zij dat in de bodemprocedure niet. Het handelen van de moeder heeft geleid tot een slechte verhouding tussen partijen. De vader maakt zich ernstige zorgen over de thuissituatie bij de moeder. Hij betwist dat sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld toen partijen nog bij elkaar waren. Dit blijkt ook niet uit het als het door de moeder als productie 3 overgelegde rapport van Veilig Thuis. Het betrof huiselijk geweld in een eerder huwelijk van de moeder. De noodzaak om te verhuizen ziet met name op de belangen van de nieuwe partner van de moeder en zijn kinderen. Dat zij niet naar [plaats 2] zouden kunnen verhuizen, blijkt nergens uit. De minderjarige heeft extra aandacht en zorg nodig en de vader acht een huishouden met zeven personen te druk voor haar. Ook heeft de minderjarige zorgelijke uitspraken gedaan richting oma. Zo zou zij seksueel misbruikt zijn door de partner van de moeder en zou de moeder door hem mishandeld worden. Met het oog daarop heeft de vader de minderjarige vanaf 4 oktober 2024 – tot kort voor de zitting – niet meer naar de moeder terug laten gaan.
Zorgregeling en compensatie
5.5
De moeder heeft niet de wens om de zorgregeling tussen de vader en de minderjarige te wijzigen, mocht zij toestemming krijgen om te verhuizen. De zorgregeling blijft gewoon in stand en de vader verliest geen tijd met zijn dochter. Alleen de reistijd neemt iets toe, te weten een kwartier. Daarbij heeft de moeder de vader meermaals aangeboden om de minderjarige op zondagavond bij de vader op te halen en die tijd met de minderjarige te compenseren, bijvoorbeeld tijdens vakanties of vrije dagen. Dit wijst de vader zonder nadere toelichting af. Ook heeft de moeder aangeboden dat de minderjarige, zo lang zij niet leerplichtig is, een dag per week van school thuis te houden om bij de vader te zijn. Tijdens de mondelinge behandeling bij de rechtbank heeft de raad dit ook geadviseerd, evenals het zoeken naar persoonlijke hulpverlening voor de vader en het zelf opvangen van de minderjarige op zaterdag in plaats van dat zij dan naar een tante vaderszijde gaat. Extra tijd die de moeder de vader aanbiedt, zoals tijdens een studiedag en Pinksteren, wijst de vader af, net zoals een verdeling van de zomervakantie. Dan wenst de vader de reguliere zorgregeling aan te houden. Volgens de moeder wil de vader de verhuizing tegenhouden en wijst hij daarom alle voorstellen van de moeder voor compensatie af.
5.6
De vader stelt absoluut niet akkoord te zijn met een wijziging in de zorgregeling. Dit betekent dat hij en de minderjarige zowel op vrijdagmiddag als op maandagochtend te lang onderweg zijn, zo’n anderhalf uur, hetgeen zeer belastend is voor de minderjarige. Hierdoor heeft de vader enkel op zaterdag en zondag “quality time” met de minderjarige. Gelet op de ontwikkelingsachterstand van de minderjarige is het ook niet in haar belang om een dag minder naar school te gaan. De moeder mag zelf naar [plaats 1] verhuizen als de zorgregeling omgedraaid wordt en zij de weekenden met de minderjarige heeft. Partijen zijn niet meer in staat om op goede wijze met elkaar te communiceren.
Voorbereiding van de verhuizing
5.7
De moeder stelt dat zij de verhuizing zeer gedegen heeft voorbereid en samen met haar partner alle opties te hebben bekeken, maar te hebben geconcludeerd dat een verhuizing van de moeder en de minderjarige naar [plaats 1] het best tegemoet komt aan ieders belangen. De minderjarige ging nog niet naar school in [plaats 2] en keek er enorm naar uit om naar dezelfde school te gaan als de kinderen van de partner van de moeder. De minderjarige heeft het naar haar zin op de school en de school houdt ook contact met de vader. Zij blijft in haar ontwikkeling nog hier en daar wat achter en heeft extra ondersteuning nodig, maar dit kan pas worden ingezet als zij in [plaats 1] staat ingeschreven. De moeder heeft ook geïnformeerd naar de mogelijkheid van dans- en zwemlessen en de woning van de partner is heringericht met extra grote bank en een eigen bed voor iedereen. De moeder heeft meermaals de wens uitgesproken naar de vader dat zij naar [provincie] wilde verhuizen en de vader vond dit altijd goed, als de minderjarige maar niet van school hoefde te wisselen. Nu de moeder wil samenwonen, komt hij hierop terug.
5.8
De vader betwist dat de moeder de verhuizing goed heeft voorbereid. Ook heeft zij geen enkel overleg hierover gevoerd met de vader.
Communicatie tussen partijen
5.9
De moeder stelt dat partijen in 2021 het traject Ouderschap bij Scheiden bij Impegno op indicatie van Veilig Thuis Haaglanden zijn gestart, maar dat de vader dit vrijwel meteen heeft beëindigd en ook geen afspraken wilde maken over de minderjarige. Dit blijkt uit het verslag van Impegno van 7 juni 2021, dat als laatste vier bladzijden van productie 3 in hoger beroep is overgelegd. Ook verwijst de moeder naar productie (het hof begrijpt) 21, waaruit blijkt dat de vader vaak niet bereid was om de moeder tegemoet te komen bij zaken die belangrijk waren voor de minderjarige. Ook nu heeft de vader het traject bij Jeugdformaat gestopt en gezegd de communicatie met de moeder niet te willen verbeteren.
5.1
De vader stelt dat het aan de moeder is te wijten dat de verhouding tussen partijen is verslechterd, er amper communicatie is tussen beiden en dat de minderjarige last ondervindt van de hele situatie. Haar plan tot verhuizing ligt immers aan de basis van alle onenigheid, aldus de vader. Dit heeft ertoe geleid dat het traject Ouderschap Blijft is mislukt. Gelet op de uitlatingen van de minderjarige over de nieuwe partner van de moeder maakt de vader zich zorgen over haar veiligheid als zij met de moeder in [plaats 1] verblijft.
Overwegingen van het hof
5.11
Het hof is van oordeel dat de moeder vervangende toestemming dient te worden verleend om met de minderjarige naar [plaats 1] te verhuizen en overweegt daartoe als volgt. Uit het dossier en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijkt het volgende. De minderjarige is in 2020 geboren en heeft vanaf haar geboorte heel veel stress en spanningen tussen haar ouders moeten meemaken en (mede) hierdoor achterstanden opgelopen. Partijen zijn in datzelfde jaar uit elkaar gegaan. Na het uiteengaan van partijen is de vader teruggekeerd naar [plaats 3] . De vader is aldaar geboren en getogen en heeft verklaard slechts in verband met de relatie met de moeder gedurende anderhalf jaar in [plaats 2] te hebben gewoond. Hij woont nu in bij zijn moeder en heeft geen werk. Als de minderjarige bij hem is, verblijft zij in het drie-kamer-appartement van oma vaderzijde in [plaats 3] . De moeder komt uit [plaats 4] en is destijds in verband met werk (dat zij nu niet meer heeft) in [plaats 2] gaan wonen. Zij heeft daar geen familie of netwerk. De minderjarige is nog maar vier jaar oud, gaat al lange tijd met de moeder naar [plaats 1] en gaat daar sinds haar vierde verjaardag naar school. In [plaats 2] ging zij nog niet naar school. Dat [plaats 2] haar vertrouwde omgeving is, of zij daar geworteld zou zij, is het hof gelet op deze feiten en omstandigheden niet gebleken. De relatie van de moeder met haar partner duurt inmiddels ruim een jaar en de moeder heeft verklaard dat zij hem al langere tijd kent. De moeder heeft een sterke wens om samen met hem, zijn kinderen en de minderjarige aldaar een gezin te vormen en zij brengen veel tijd met elkaar door. Dat de vier kinderen van haar partner allen in [plaats 1] naar school gaan, waar ook hun moeder begraven ligt, is een grote belemmering voor verhuizing van dit gehele gezin naar [plaats 2] , waar – als gezegd – geen van hen een netwerk of vertrouwde omgeving heeft. Als de moeder en de minderjarige in [plaats 2] moeten blijven wonen, kan de moeder haar leven dan ook moeilijk opnieuw inrichten met het nieuwe gezin, zeker gelet op het feit dat de minderjarige ieder weekend bij de vader verblijft. Dat de partner van de moeder haar mishandelt (of een eerdere partner dat zou hebben gedaan) en de minderjarige seksueel zou misbruiken, is het hof – mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de moeder – op geen enkele wijze gebleken. Dit blijkt ook niet uit de overgelegde stukken. Wegens de verdenking van de vader is de minderjarige op 19 maart 2024 onderzocht op de spoedeisende hulp van het Erasmus medisch centrum en zijn geen afwijkingen gevonden. Voorts is gebleken dat de moeder in oktober 2024 twee keer is opgenomen in het ziekenhuis wegens een acute nierbekkenontsteking en niet vanwege mishandeling zoals de vader stelt. Ook op meldingen van de vader bij Veilig Thuis wordt ondanks zijn herhaaldelijke verzoeken niet meer ingegaan door Veilig Thuis. De vader heeft de minderjarige echter vanaf 4 oktober 2024 niet meer naar de moeder laten gaan, omdat hij niet wilde dat haar partner de minderjarige van school ophaalde. Twee dagen voor de mondelinge behandeling van deze zaak in hoger beroep heeft de vader de minderjarige pas weer naar de moeder laten gaan. Hierdoor heeft de minderjarige haar moeder zo’n anderhalve maand niet gezien. Het hof acht dit handelen van de vader ernstig in strijd met de belangen van de minderjarige (en de moeder) en beschadigend voor haar ontwikkeling.
5.12
Verder acht het hof het volgende van belang. Uit de overgelegde stukken en de verklaringen van de vader ter zitting blijkt dat hij alle problemen tussen partijen wijt aan het feit dat de moeder zonder overleg en zonder zijn toestemming wil verhuizen en de minderjarige op een andere school dan [basisschool 2] wil inschrijven. De vader laat zich daarbij zeer negatief uit over de moeder en wil niet met haar communiceren, anders dan het strikt noodzakelijke via e-mail. De ingezette hulpverleningstrajecten bij Impegno en Jeugdformaat om de verhoudingen tussen partijen te verbeteren, zijn mislukt. Als gevolg hiervan zit de minderjarige knel tussen haar ouders en bevindt zij zich in een loyaliteitsconflict. De verstoorde onderlinge verhouding van de ouders onder meer door de voorgenomen verhuizing van de moeder acht het hof schadelijker voor de minderjarige dan de argumenten die de vader heeft aangevoerd tegen de verhuizing. Het hof is van oordeel dat de moeder in hoger beroep heeft aangetoond dat er voor haar een noodzaak is om naar [plaats 1] te verhuizen, om daar met haar nieuwe partner een leven verder op te bouwen. Het hof acht inmiddels voldoende aannemelijk dat de moeder deze keuze weloverwogen heeft gemaakt en bij haar afwegingen het belang van de minderjarige en het belang van goede mogelijkheden tot contact met de vader voortdurend heeft betrokken. De moeder heeft geen verzoek gedaan tot wijziging van de zorgregeling en meent dat deze in stand kan blijven, waardoor de minderjarige ook onverminderd contact zal kunnen blijven hebben met de vader, oma vaderszijde en andere familieleden in de weekenden. Gelet op de praktische bezwaren van vader om de minderjarige maandagochtend vroeg op school in [plaats 1] te krijgen, heeft de moeder echter wel aangeboden de minderjarige op zondagavond te komen halen. Gebleken is dat de vader in dit verband redelijke voorstellen van de moeder met betrekking tot compensatie hiervoor afwijst en liever vasthoudt aan een zorgregeling waarvan hij zelf stelt dat deze zeer belastend is voor de minderjarige. Hieruit blijkt dat de vader het belang van de minderjarige niet voorop kan stellen. Het omdraaien van de zorgregeling zoals de vader dat in hoger beroep nog heeft voorgesteld (maar waartoe hij geen formeel verzoek heeft gedaan) – waarbij de minderjarige doordeweeks bij de vader verblijft en in het weekend bij de moeder – houdt een ingrijpende wijziging in voor de minderjarige en de tijd die zij met beide ouders doorbrengt, waarbij zij van school zou moeten wisselen en haar hoofdverblijfplaats zou krijgen bij de vader, die niet over een eigen woning beschikt. Het hof acht dit alles niet in het belang van de minderjarige.
5.13
Het hof weegt daarnaast nog mee dat er geen hulpverlening voor de minderjarige (meer) loopt in [plaats 2] . Zij staat alleen nog onder behandeling voor epilepsie en van een revalidatiecentrum in [plaats 5] , welke trajecten onverminderd kunnen en zullen worden voortgezet. Verder wacht zij thans op extra begeleiding op school in [plaats 1] . De ouders staan inmiddels beiden op de wachtlijst voor een traject voor parallel solo ouderschap, waarin zij aan hun onderlinge communicatie zullen moeten werken.
5.14
Alles afwegende is het hof van oordeel dat de moeder het recht heeft om te verhuizen en dat het in het belang van de minderjarige is om met haar moeder, als hoofdverzorger, mee te verhuizen. Het hof spreekt de hoop uit dat door deze beslissing duidelijkheid en rust voor de minderjarige ontstaat, zodat zij ongestoord kind kan zijn en niet langer belast wordt met de conflicten tussen haar ouders. Het hof gaat ervan uit dat partijen zich in haar belang gaan inzetten om tot een normalisering van de verhoudingen te komen en dat zij de daarvoor benodigde hulpverlening ook daadwerkelijk gaan benutten.
5.15
Ten slotte overweegt het hof dat – hoewel aan het hof geen verzoek tot wijziging van de dagen van de zorgregeling voorligt – het in het belang van de minderjarige wenselijk is als partijen afspraken maken over het wel of niet voortzetten van het brengen van de minderjarige naar school in [plaats 1] door de vader op de maandagochtend en het aanbod van de moeder om haar in plaats daarvan op de zondagavond op te komen halen (en op andere wijze compensatie hiervoor te zoeken in de zorgregeling). De voorwaardelijke verzoeken ten aanzien van het halen en brengen die door de vader in eerste aanleg zijn gedaan voor het geval de verhuizing zou mogen doorgaan – en die inhielden dat de moeder in plaats van de vader al het halen en brengen op zich zou nemen, althans dat het halen en brengen dan alsnog vanuit [plaats 2] zou moeten geschieden – acht het hof niet passend en/of in het belang van de minderjarige, en zal het hof dan ook afwijzen.
5.16
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden zal het hof de moeder toestemming verlenen om met de minderjarige naar [plaats 1] te verhuizen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 mei 2024 en, opnieuw beschikkende:
verleent vervangende toestemming aan de moeder om met de minderjarige te verhuizen naar [plaats 1] ;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, E.B.J. van Elden en H. Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 11 december 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.