ECLI:NL:GHDHA:2024:2352

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
200.343.037/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging voor schenkingen aan familieleden van rechthebbende in het kader van bewindvoering

In deze zaak heeft de bewindvoerder een machtiging aangevraagd voor het doen van schenkingen aan familieleden van de rechthebbende, die niet in staat is om zelf haar wil te bepalen. De rechthebbende, geboren in 1940 en lijdend aan dementie, woont in een verzorgingshuis. De kantonrechter had eerder het verzoek van de bewindvoerder afgewezen, omdat er geen sprake was van een schenkingstraditie en er geen bijzondere omstandigheden waren die het doen van schenkingen rechtvaardigden. De bewindvoerder stelde dat er wel een traditie van vrijgevigheid was, maar het hof oordeelde dat dit onvoldoende was. Het hof bevestigde dat de bewindvoerder geen machtiging kon krijgen om schenkingen te doen, omdat de belangen van de rechthebbende niet gediend waren bij deze schenkingen. De bewindvoerder had ook geen bewijs geleverd voor de gestelde schenkingstraditie. Het hof bekrachtigde de beslissing van de kantonrechter en compenseerde de proceskosten in beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.343.037/01
zaaknummer rechtbank : 10795042 EJ VERZ 23-84651
beschikking van de meervoudige kamer van 11 december 2024
inzake
[de bewindvoerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de bewindvoerder,
advocaat mr. M.H. van Olden te Rotterdam.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de rechthebbende] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: rechthebbende.

1.Het verloop van de procedure bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het verloop van de procedure bij de rechtbank naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Leiden) van 11 maart 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer en hierna te noemen: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
De bewindvoerder is op 10 juni 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Van de zijde van de bewindvoerder is voorts op 16 augustus 2024 een e-mail met bijlagen bij het hof ingekomen.
2.3
Er heeft geen mondelinge behandeling in onderhavige zaak plaatsgevonden. De zaak is schriftelijk afgedaan, zulks op verzoek van de bewindvoerder, en mede gelet op de vaststelling van de kantonrechter dat in een gesprek met rechthebbende gebleken is dat zij niet althans onvoldoende in staat is haar wil omtrent het verzoek te bepalen.

3.De feiten

3.1
Rechthebbende is geboren op [geboortedatum] 1940, te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen. Zij is ongehuwd en heeft geen kinderen. Zij is dementerend en woont nu in een verpleeg-/verzorgingshuis in [plaats 3] .
3.2
Bij beschikking van 23 maart 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Leiden, de goederen die rechthebbende (zullen) toebehoren onder bewind gesteld als gevolg van haar lichamelijke of geestelijke toestand, met benoeming van [geboorteplaats] tot bewindvoerder.
3.3
Bij beschikking van 23 maart 2023 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag een mentorschap ingesteld over rechthebbende met benoeming van [geboorteplaats] , geboren op [geboortedatum] 1943 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen, en [broer 1] , geboren op [geboortedatum] 1948 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen, tot mentoren.
3.4
Rechthebbende heeft nog twee broers, te weten [broer 2] , geboren op [geboortedatum] 1938 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen, momenteel zonder bekende woon- of verblijfplaats, maar volgens de bewindvoerder woonachtig in een verpleeg-/verzorgingshuis in [plaats 1] , Verenigde Staten, en [broer 3] , geboren op [geboortedatum] 1945 te [geboorteplaats] , Nederlandse Antillen, en overleden op [datum] 2005 te [plaats 2] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de bewindvoerder tot het doen van schenkingen aan familieleden afgewezen en het verzoek tot het doen van jaarlijkse schenkingen aan de navolgende goede doelen toegewezen:
a. Cordaid, een totaalbedrag van € 240,-;
b. Stichting Alzheimer, een totaalbedrag van € 150,-;
c. Stichting Artsen zonder Grenzen, een totaalbedrag van € 120,-;
d. Stichting Nederlandse Brandwondenstichting, een totaalbedrag van € 120,-;
e. Stichting Wereldkankeronderzoek, een totaalbedrag van € 60,-;
f. de Cliniclowns, een totaalbedrag van € 72,-.
4.2
De bewindvoerder verzoekt, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
- de bewindvoerder machtiging te verlenen ten laste van het vermogen van rechthebbende tot het doen van jaarlijkse (maximaal belastingvrije) schenkingen aan directe familieleden (tweede en derde graad), en voorts
- tot het doen van schenkingen zonder nadere toestemming van de kantonrechter zolang de volgens de Aanbevelingen meerderjarigenbewind geldende grens van het liquide vermogen van rechthebbende de schenking toelaat,
- althans tot het doen van schenkingen als het hof in goede justitie juist acht,
- ingaande 12 april 2024 de dag van levering na verkoop van de woning van rechthebbende, althans met ingang van een datum die het hof in goede justitie juist acht,
- kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Het wettelijk kader
5.1
Op grond van artikel 1:441 lid 2 onder a van het Burgerlijk Wetboek heeft de bewindvoerder, tenzij het een gewone beheersdaad betreft, voor het beschikken over een onder bewind staand goed de toestemming nodig van de rechthebbende of, indien deze daartoe niet in staat is of weigerachtig is, machtiging van de kantonrechter. Schenken is een beschikkingsdaad waarvoor de bewindvoerder toestemming nodig heeft.
5.2
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige wordt gebruik gemaakt van de “Aanbevelingen meerderjarigenbewind” (hierna te noemen: de aanbevelingen), zoals deze door het Landelijk Overleg Vakinhoud Toezicht (LOVT) laatstelijk op 31 januari 2023 met het oog op de gewenste uniformering in de rechtstoepassing binnen de bewindspraktijk zijn vastgesteld. Volgens deze aanbevelingen zal een door de bewindvoerder ingediend verzoek om te worden gemachtigd tot het doen van een schenking namens een rechthebbende die zijn wil niet kan bepalen, als hoofdregel worden afgewezen indien er geen schenkingstraditie wordt aangetoond. In bijzondere, door de bewindvoerder aan te voeren, omstandigheden kan daarvan worden afgeweken indien het belang van de rechthebbende dat vereist, dan wel indien de schenking de leefomgeving van de rechthebbende verbetert. Verder wordt een schenking in beginsel, ook als er sprake is van een schenkingstraditie, niet toegestaan indien het liquide vermogen van de rechthebbende door de schenking minder dan € 30.000,- komt te bedragen.
Standpunten van de bewindvoerder
5.3
De bewindvoerder stelt dat het machtigingsverzoek van 10 november 2023 van de bewindvoerder zich niet richt op het doen van schenkingen voor goede doelen. De kantonrechter is in zoverre met zijn beslissing buiten de rechtsstrijd van het verzoek van de bewindvoerder namens rechthebbende getreden. Ook heeft de kantonrechter geen rekening gehouden met de vakantie van de bewindvoerder en hem niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de bevindingen van de kantonrechter naar aanleiding van het gesprek met rechthebbende. De bewindvoerder is van mening dat bij rechthebbende sprake was van een vrijgevigheidstraditie en van bijzondere omstandigheden. Rechthebbende had namelijk de wens en het voornemen om de schenkingen te doen, maar er was nog geen sprake van een schenkingstraditie in eigenlijke zin omdat het vermogen in de woning zat. Er was eerst dus geen liquide vermogen aanwezig, maar na verkoop van de woning wel. De vermogensrechtelijke belangen van rechthebbende worden volgens de bewindvoerder niet geschaad door het doen van de schenkingen. De bewindvoerder wijst verder op de volgende omstandigheden. Rechthebbende heeft een concept testament opgesteld dat alleen niet definitief is opgemaakt wegens Covid-19 en haar persoonlijke gezondheidssituatie. De familieverhoudingen zijn goed. Het betreft schenkingen aan familieleden die tevens erfgenamen zijn. Het liquide vermogen van rechthebbende zal als gevolg van de schenkingen niet minder dan € 30.000,- bedragen, zodat de financiële positie van rechthebbende niet in gevaar komt.
Overwegingen van het hof
5.4
Het hof stelt voorop dat hoger beroep er mede toe dient om eventuele omissies of misslagen die zich hebben voorgedaan in eerste aanleg te kunnen herstellen. De informatie over de gang van zaken tijdens het bezoek van de kantonrechter aan rechthebbende is inmiddels beschikbaar en de bewindvoerder heeft hierop in de procedure bij het hof alsnog kunnen reageren, zodat hij geen belang meer heeft bij de behandeling van zijn klacht hierover.
5.5
Het hof zal het verzoek van de bewindvoerder tot het doen van schenkingen aan de familieleden afwijzen en overweegt daartoe als volgt. Als onvoldoende weersproken staat vast dat rechthebbende niet althans onvoldoende in staat is haar wil omtrent het doen van (nieuwe) schenkingen te bepalen. Gelet op het aan het hof voorliggende dossier is het hof met de kantonrechter van oordeel dat niet gebleken is van enige schenkingstraditie aan de hier voorgedragen familieleden. De bewindvoerder heeft ook in hoger beroep niet aangetoond dat sprake is van repeterende, op zijn minst vergelijkbare handelingen van rechthebbende voorafgaand aan de instelling van het bewind. In het dossier bevinden zich geen stukken waaruit deze traditie zou moeten blijken of zelfs van een wens van rechthebbende daartoe. De twee vakanties die rechthebbende in 1998 en 2000 zou hebben bekostigd voor haar broers en de drie concerten in april 2009, oktober 2010 en maart 2013 – waar rechthebbende overigens ook zelf bij aanwezig was – zijn niet als zodanig aan te merken. Een traditie van (enige vorm van) vrijgevigheid is onvoldoende om tot de hier vereiste schenkingstraditie te kunnen concluderen. Ook het als productie 3a overgelegde concept testament van 14 mei 2019 dat rechthebbende heeft laten opstellen, maakt het voorgaande niet anders. De wil van de betrokkene kan niet met voldoende zekerheid worden afgeleid uit een kopie van een testament, zo vermelden ook de aanbevelingen. Rechthebbende heeft bovendien langdurig nagedacht over het opstellen van een testament en de benoeming van verschillende personen en goede doelen als erfgenaam of legataris, in de jaren tussen 2013 en 2023, maar is daar uiteindelijk nooit toe overgegaan. De als productie 3c overgelegde verklaring van rechthebbende dateert van 26 november 2023, toen rechthebbende al ruim een half jaar onder bewind was gesteld wegens haar geestelijke toestand, zodat ook hieraan geen bewijs van de stellingen van de bewindvoerder kan worden ontleend.
Evenmin is gebleken van bijzondere omstandigheden die maken dat het belang van rechthebbende vereist dat er schenkingen worden gedaan. De verkoop van het huis van rechthebbende voor € 419.000,- en de daarmee ontstane toename van haar vermogen is onvoldoende om van een bijzondere omstandigheid te spreken. Hoewel het hof begrip heeft voor de wens van de bewindvoerder om de schenkingen ten behoeve van de familieleden te doen uit het vermogen van rechthebbende en daarmee op termijn erfbelasting te besparen, is dit ook niet als een bijzondere omstandigheid te bestempelen, en evenmin is belastingbesparing iets dat in het belang van rechthebbende is vereist of haar leefomgeving verbetert. Belastingbesparing is immers in het belang van de erfgenamen, die deze belasting verschuldigd zijn, en niet van rechthebbende (nog daargelaten dat niet alle voor schenking voorgedragen familieleden ook daadwerkelijk erfgenamen zijn van rechthebbende). Evenmin is gebleken dat de schenking anderszins in het belang van de rechthebbende is vereist of de leefomgeving van rechthebbende zou verbeteren. Dat met de schenkingen het belang van rechthebbende niet wordt geschaad, zoals de bewindvoerder stelt, is ten slotte niet het criterium waaraan hier dient te worden getoetst.
5.6
Wat betreft de schenkingen aan de goede doelen overweegt het hof als volgt. Niet gebleken is dat de bewindvoerder dit verzoek in eerste aanleg heeft gedaan, zodat de kantonrechter hierover ten onrechte een bepaling in het dictum heeft opgenomen. Het hof is van oordeel dat de bewindvoerder echter geen belang heeft bij zijn verzoek in hoger beroep om de bestreden beschikking in zoverre te vernietigen, aangezien hem hiermee slechts de mogelijkheid wordt geboden om die schenkingen te doen, maar er voor hem geen verplichting bestaat om deze betalingen daadwerkelijk te verrichten en de goede doelen daarmee financieel te ondersteunen.
5.7
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen en de proceskosten in beide instanties compenseren.

6.De beslissing

Het hof beschikkende in het hoger beroep:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 11 maart 2024;
compenseert de proceskosten in beide instanties;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.F. Mollema, A. Zonneveld en A.A.F. Donders, bijgestaan door mr. A.C. van Waning als griffier en is op 11 december 2024 uitgesproken door mr. A.A.F. Donders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.