ECLI:NL:GHDHA:2024:2351

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 december 2024
Publicatiedatum
13 december 2024
Zaaknummer
200.348.070/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake dubbele geslachtsnaam van minderjarige

In deze zaak gaat het om de vraag of de man moet meewerken aan het verkrijgen van een dubbele geslachtsnaam voor de minderjarige, het kind van partijen. De ouders, die een affectieve relatie hebben gehad, hebben eerder afgesproken om de geslachtsnaam van de vrouw toe te voegen aan de naam van de minderjarige. Echter, de man heeft zich op het laatste moment bedacht en wil hier niet meer aan meewerken. De vrouw heeft hierop hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam, die de vorderingen van de vrouw had afgewezen. De voorzieningenrechter oordeelde dat, hoewel afspraken in principe nagekomen moeten worden, de man niet langer achter de afspraak staat en dat de rechter geen taak heeft in deze kwestie. Het hof heeft het hoger beroep van de vrouw beoordeeld en geconcludeerd dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft beslist. Het hof heeft de gronden van de voorzieningenrechter overgenomen en voegde hieraan toe dat de aard van het geschil, namelijk de keuze voor geslachtsnamen, zich niet leent voor een veroordeling tot nakoming. De man kan niet gedwongen worden om een verklaring af te leggen waar hij niet achter staat. Het hof heeft daarom het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.348.070/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/687676 / KG ZA 24-985
Arrest in kort geding van 17 december 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. W.J.G. Schröder, kantoorhoudend in Rotterdam,
tegen
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder.
Het hof zal partijen hierna respectievelijk de vrouw en de man noemen.

1.De zaak in het kort

1.1
Deze zaak gaat over de vraag of de man moet meewerken aan het door de minderjarige, kind van partijen, verkrijgen van een dubbele geslachtsnaam door aan de geslachtsnaam de geslachtsnaam van de vrouw toe te voegen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het volgende stuk:
- de dagvaarding van 8 november 2024, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 november 2024, hierna: het bestreden vonnis. De vrouw heeft in de appeldagvaarding vier grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis.
2.2
Tegen de man is verstek verleend.
2.3
Het hof heeft het verzoek van de vrouw, het door haar ingestelde hoger beroep als een spoedappel aan te merken, toegewezen.
2.4
De vrouw heeft het procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen hebben met elkaar een affectieve relatie gehad. Zij zijn de ouders van: [de minderjarige] , geboren [geboortedatum] 2021, hierna: de minderjarige. Partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige.
3.2
Partijen hebben met elkaar Whatsappberichten uitgewisseld waaruit volgt dat zij hebben afgesproken de geslachtsnaam van de vrouw aan de naam van de minderjarige toe te voegen.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De vrouw heeft de man in kort geding gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, de man zal worden veroordeeld om zijn medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de wijziging van de geslachtsnaam van de minderjarige, aldus dat deze geslachtsnaam zal luiden: [achternaam] , op straffe van een dwangsom voor het geval de man een van zijn in het vonnis vast te leggen verplichtingen niet nakomt.
4.2
De man is ter zitting van de voorzieningenrechter verschenen en heeft mondeling verweer gevoerd.
4.3
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen. De voorzieningenrechter heeft, kort weergegeven, overwogen dat een afspraak in principe moet worden nagekomen, maar dat de man er niet langer achter staat om de geslachtsnaam van de vrouw toe te voegen en hij daaraan niet wil meewerken. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat er gevallen blijven bestaan waaruit de naamskeuze tot onenigheid of ongemak leidt maar dat een rechter daarover laten beslissen de verantwoordelijkheid van ouders voor de naamskeuze van het kind miskent. De voorzieningenrechter overweegt dat daarom de ouders alleen de mogelijkheid om te kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam kunnen benutten als zij daar beiden nog steeds achter staan en dat zij daarmee vrijwillig moeten instemmen. Bij het uitblijven van een vrijwillige gezamenlijke keuze vergt zowel de rechtszekerheid als het belang van het kind dat de wet bepaalt welke geslachtsnaam het kind heeft (de vangnetnorm).

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. De vrouw vordert hetzelfde als bij de voorzieningenrechter.
5.2
Kort gezegd zien de bezwaren van de vrouw erop dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat, in het geval de ouders al een afspraak hebben gemaakt over het toevoegen van een geslachtsnaam, de ouders daaraan beiden zijn gebonden en de man dan ook tot nakoming kan worden veroordeeld.

6.Beoordeling in hoger beroep

6.1
Het gaat in deze zaak om het gewijzigde artikel 1:5 Burgerlijk Wetboek, inhoudende dat de ouders voor kinderen die zijn geboren vanaf 1 januari 2024, kunnen kiezen voor een gecombineerde geslachtsnaam. Daarbij is overgangsrecht van toepassing dat inhoudt dat tot 1 januari 2025 kinderen van dezelfde ouders de geslachtsnaam van beide ouders kunnen verkrijgen, indien de ouders daartoe gezamenlijk ten overstaan van een ambtenaar van de burgerlijke stand verklaren dat zij dit wensen in een door hen eensluidend gekozen volgorde en dat het oudste kind is geboren op of na 1 januari 2016 en voor 1 januari 2024.
6.2
Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden, na eigen afweging, over en maakt deze tot de zijne. Het hof voegt daar nog het volgende aan toe.
6.3
Op zich is juist dat afspraken moeten worden nagekomen en daarvan dan ook in beginsel nakoming kan worden gevorderd. Het hof is echter van oordeel dat de aard van het geschil, een keuze voor geslachtsnamen, zich er niet voor leent om een veroordeling tot nakoming uit te spreken. De man heeft weliswaar aanvankelijk gezegd dat hij wel wil meewerken aan de gecombineerde geslachtsnaam maar de man is op deze toezegging teruggekomen. Dit betekent dat de man, indien de rechter hem daartoe zou (kunnen) veroordelen, een eensluidende verklaring met de vrouw moet afleggen waar hij niet (meer) achter staat. Dat strookt niet met het karakter van een eensluidende verklaring. Juist voor die zaken waarin ouders niet tot een andere keuze komen, is een vangnetbepaling in de wet opgenomen die bepaalt in welke gevallen de geslachtsnaam van de ene of de andere ouder zal worden aangehouden. Ook het hof acht in deze zaken geen taak voor de rechter weggelegd, nu de wetgever dit uitdrukkelijk niet wenselijk heeft geacht.
Conclusie en proceskosten
6.4
De conclusie is dat het hoger beroep van de vrouw niet slaagt. Daarom zal het hof het vonnis bekrachtigen.

7.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 5 november 2024.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.A. Mink, A.N. Labohm en A.A.F. Donders en in het openbaar uitgesproken op 17 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.