ECLI:NL:GHDHA:2024:2312

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
10 december 2024
Zaaknummer
22-000328-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging tot doodslag en voorbereiding zware mishandeling met vuurwapen en explosieven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van medeplegen van poging tot doodslag door op een woning te schieten terwijl de bewoners aanwezig waren, en van voorbereiding van zware mishandeling met voorbedachten rade. Daarnaast is de verdachte aangeklaagd voor de voorbereiding van een ontploffing met zwaar vuurwerk en vuurwapenbezit. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, maar het hof heeft de zaak heroverwogen. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 23 oktober 2020 in Rotterdam met een vuurwapen op de woning van de slachtoffers heeft geschoten, wat een aanzienlijke kans op dodelijk letsel met zich meebracht. De verdachte heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen, maar er zijn voldoende bewijsmiddelen die zijn betrokkenheid aantonen. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Tevens zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000328-23
Parketnummers: 10-312539-20 en 10-135947-21
Datum uitspraak: 22 november 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 23 januari 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000,
thans gedetineerd [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het bij parketnummer 10-312539-20 onder 1 primair en 2 tenlastegelegde en bij parketnummer 10-135947-21 onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is er een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-312539-20:
1. primair
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning gelegen aan de [adres] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, door voornoemd raam in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door voor, althans op korte afstand van, een raam van de woonkamer van de woning gelegen aan de [adres] te gaan staan, in welke woonkamer voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2] op dat moment aanwezig waren, en/of (vervolgens) met een vuurwapen meerdere, althans een, kogels, door voornoemd raam in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en/of voornoemde [slachtoffer 2], af te vuren;
2.
hij op of omstreeks 23 oktober 2020 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 10-135947-21:
3 ( voorheen 1).
hij in of omstreeks de periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020 te Rotterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3], althans een persoon, van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (als omschreven in artikel 289 dan wel artikel 302 Wetboek van Strafrecht), opzettelijk
- een telefoon met daarop meerdere, althans een, foto('s) van voornoemde [slachtoffer 3] en/of foto'(s) van mogelijk aan te schaffen vuurwapens en/of gegevens over de mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer 3] en/of gegevens over de auto van voornoemde [slachtoffer 3] en/of
- een of meer (peil)baken(s)/tracker(s) en/of
- meerdere, althans een, geldbedrag(en) (om een vuurwapen met bijbehorende munitie aan te schaffen en/of de uitvoerder van het delict te betalen) en/of
- een (personen)auto (om een vuurwapen op te halen) en/of - meerdere, althans een, (automatische) vuurwapen(s) en/of bijbehorende munitie, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
4 ( voorheen 2).
hij op of omstreeks 15 november 2020 te Rotterdam en/of te Vlaardingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (als omschreven in artikel 157 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een stuk zwaar knalvuurwerk/banger, te weten een Profi Cannon Shot Big Boy XL, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad;
5 ( voorheen 3).
hij in of omstreeks de periode van 01 oktober 2020 tot en met 02 december 2020 te Rotterdam en/of te Den Haag, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van meerdere natuurlijke personen, te weten (onder andere) verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of een persoon bekend onder het pseudoniem '[medeverdachte 2]', welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- moord als bedoeld in artikel 289 Wetboek van Strafrecht en/of
- zware mishandeling als bedoeld in artikel 302 Wetboek van Strafrecht en/of
- het opzettelijk teweeg brengen van een ontploffing als bedoeld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht en/of
- handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, Wet wapens en munitie.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de beslissing tot gedeeltelijke afwijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen. Voor zover de vorderingen door de rechtbank afgewezen zijn, dienen de vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak feit 5 (voorheen feit 3 parketnummer 10-135947-21) criminele organisatie
Het hof is van oordeel dat aan de bewijsmiddelen in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep onvoldoende wettig en overtuigend bewijs kan worden ontleend voor de conclusie dat de verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, zoals ten laste is gelegd. Meer in het bijzonder is het hof van oordeel dat de betrokkenheid van de verdachte bij criminele activiteiten, zoals die uit het dossier naar voren komen, niet duidt op een zodanige duurzame en gestructureerde samenwerking dat sprake is van een criminele organisatie.
Naar het oordeel van het hof is aldus niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 5 (voorheen feit 3 parketnummer 10-135947-21) is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsoverwegingen
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring. De namens de verdachte gevoerde verweren strekkende tot vrijspraak van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde worden weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. In het bijzonder overweegt het hof omtrent de door de raadsman gevoerde verweren nog het volgende.

Feiten 1 en 2 (parketnummer 10/312539-20)

Op 23 oktober 2020 is rond kwart voor twee ‘s-nachts twee keer met een vuurwapen geschoten door de ruit van de woonkamer van de woning aan de [adres 1] Rotterdam. In de woonkamer bevonden zich op dat moment aangeefster [slachtoffer 1] en haar oma, aangeefster [slachtoffer 2]. Kort daarvoor was een donkere auto de straat ingereden en net voorbij de woning tot stilstand gekomen.
Op de camerabeelden is te zien dat iemand aan de bestuurderszijde uit het voertuig stapt, met versnelde pas richting de voorzijde van de woning aan de [adres 1] loopt en daar stopt. Vervolgens is een korte lichtflits te zien ter hoogte van de voorgevel. De eerder genoemde persoon rent daarna terug naar de bestuurderszijde van de auto, stapt weer in en rijdt weg.
[slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zag dat een donkere auto de straat in kwam rijden en stopte ter hoogte van nummer [adres 2]. Zij hoorde een deur dicht slaan en toen ze weer naar het raam keek, zag ze een man voor het raam van de woonkamer staan. Ze zag dat de man een schiethouding aannam. Vervolgens hoorde ze twee harde knallen en hoorde ze glas kapot gaan. Het glas kwam op haar en haar oma. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat er twee keer door de ruit is geschoten. Doorschot 1 bevond zich op een hoogte van 161 cm gemeten vanaf de vloer. Doorschot 2 bevond zich op een hoogte van 137 cm gemeten vanaf de vloer.
Tussenconclusie
Gelet op het vorenstaande concludeert het hof dat de bestuurder van de donkerkleurige auto degene is die twee keer door de ruit van de woonkamer van de woning heeft geschoten. Op dat moment bevonden zich daar twee personen, te weten aangeefsters [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Gelet hierop, en gelet op de hoogte waarop de kogels door de ruit zijn gegaan, hadden de in de woning aanwezige aangeefsters in vitale lichaamsdelen getroffen kunnen worden. Naar algemene ervaringsregels was er dan ook een aanmerkelijk te achten kans dat zij door een of meer van die kogels - al dan niet na ricocheren - dodelijk zouden worden getroffen, waarbij het hof betrekt dat uit het dossier blijkt dat één van de afgeschoten kogels daadwerkelijk heeft gericocheerd. Hieraan doet niet af dat – achteraf gezien – is gebleken dat ze zich niet in de schotbaan bevonden. Dit laatste is immers een toevallige en gelukkige omstandigheid. Gelet op de hoogte van de doorschotlocaties en het feit dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] geen statische objecten waren, bestond er een aanmerkelijke kans dat ze zich wel in de schotbaan hadden bevonden en dodelijk letsel hadden opgelopen. Dat de schutter bewust opwaarts en dus bewust mis heeft geschoten, zoals door de verdediging wordt gesteld, is niet aannemelijk geworden. Degene die dat zou kunnen verklaren - de verdachte, die blijkens de bewijsmiddelen de schutter was, waarover hierna meer - heeft zich op zijn zwijgrecht beroepen en het dossier bevat geen andere aanwijzingen die de stelling van de raadsman ondersteunen.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat de verdachte voorafgaand aan of tijdens het schieten daadwerkelijk heeft gezien dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zich op dat moment in de woonkamer bevonden. Maar gelet op het nachtelijk tijdstip diende de verdachte ervan uit te gaan dat de bewoners thuis zouden zijn, en door zich vervolgens niet te vergewissen of zich iemand op de begane grond bevond en in die richting van de woning met een vuurwapen meerdere kogels af te vuren, heeft de verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat één of meerdere bewoners dodelijk zouden worden getroffen. De geschetste gedragingen van de verdachte kunnen gelet op de aard van deze gedragingen en de omstandigheden waaronder die zijn verricht, naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel aan één of meer bewoner(s) van de woning, dat het - behoudens contra-indicaties, waarvan hier niet is gebleken - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op dit gevolg ook heeft aanvaard.
Betrokkenheid van de verdachte
De verdachte heeft zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht beroepen. Pas in juni 2021, toen het volledige politiedossier gereed en voor hem beschikbaar was, heeft hij enkele verklaringen afgelegd. Ook nadat hij is gaan verklaren, heeft de verdachte zich op een aantal momenten opnieuw op zijn zwijgrecht beroepen. Evenmin heeft hij openheid van zaken willen geven. Tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg en in hoger beroep heeft de verdachte zich weer vrijwel volledig op zijn zwijgrecht beroepen. Zo weigert hij de naam te noemen van degene aan wie hij zijn telefoon en het telefoonnummer zou hebben uitgeleend, waarmee een aantal belastende chatgesprekken heeft plaatsgevonden. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft hij wat betreft feit 1 verklaard dat hij “er niet helemaal niets mee te maken heeft”. Op vragen naar aanleiding van deze opmerking heeft hij zich vervolgens weer op zijn zwijgrecht beroepen. Ook wanneer er wordt doorgevraagd of wanneer hij geconfronteerd wordt met onderzoeksresultaten die voor hem belastend zijn, beroept hij zich opnieuw op zijn zwijgrecht.
De navolgende feiten en omstandigheden, die gebaseerd zijn op wettige bewijsmiddelen, wijzen op het daderschap van de verdachte bij het onder 1 en 2 tenlastegelegde.
De auto waarin de schutter is komen aanrijden, stond op naam van [getuige 1]. Zij heeft verklaard dat ze haar auto in de avond en nacht van 22 op 23 oktober 2020 in opdracht van medeverachte [medeverdachte 1] had uitgeleend aan [verdachte]. [verdachte] had de auto al een keer eerder geleend, namelijk op 17 oktober 2020. Uit chatgesprekken blijkt dat ook toen de verdachte de lener was. De tweede keer was op 22 oktober 2020. Volgens [getuige 1] was de verdachte toen in gezelschap van een persoon die zij op een door de politie getoonde foto herkend heeft als [persoon]. De verdachte heeft verklaard dat hij [persoon] kent en dat hij de bewuste nacht ook met hem heeft gesproken.
Bij de doorzoeking van de woning van de verdachte na zijn aanhouding werd onder zijn kussen een telefoon aangetroffen met als gebruikersnaam ‘Iphone van [verdachte]’. De telefoon was gekoppeld aan het nummer [telefoonnummer 1]. In de telefoon werd voorts een simkaart aangetroffen waaraan het telefoonnummer [telefoonnummer 2] was gekoppeld.
Op deze telefoon werden chatgesprekken aangetroffen tussen [getuige 1] de gebruiker van het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] met betrekking tot het lenen van de auto van [getuige 1] op 17 en 22 oktober 2020.
De verdachte heeft erkend dat hij de gebruiker was van het telefoonnummer eindigend op [telefoonnummer 2] en het telefoonnummer[telefoonnummer 1]. Hij heeft voorts verklaard dat hij zijn telefoon met op dat moment daarin het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] korte tijd - een periode van 7 tot 10 dagen - heeft uitgeleend. Hij heeft, zoals hiervoor reeds is overwogen, geen enkel antwoord willen geven op vragen naar de identiteit van “de lener”. Hij heeft voorts verklaard dat het nummer eindigend op [telefoonnummer 2] zijn nieuwe nummer was, dat hij zelf had aangevraagd. Zijn verklaring over het uitlenen van de telefoon met het nummer eindigend op [telefoonnummer 1] vindt uitsluitend enige steun in de verklaring van zijn broer [getuige 2]. Die verklaring houdt echter niet meer in dan dat [getuige 2] zich vaag herinnert dat zijn broer [verdachte] 1 of 2 weken geen telefoon had (verklaring afgelegd op 29 oktober 2021 tegenover de politie). Om die reden legt het hof de verklaring van de verdachte wat betreft het uitlenen van zijn telefoon ter zijde. Op basis van de camerabeelden, de verklaring van [getuige 1] en de telefoongegevens en chatgesprekken zoals die terug te vinden zijn in de bewijsmiddelen, concludeert het hof dat de verdachte op 22 oktober 2020 degene was die twee keer geschoten heeft op een raam van de woonkamer van de woning aan de [adres] in Rotterdam. Nu de verdachte de schutter was en er met scherpe munitie is geschoten, volgt hieruit ook het bewijs voor het onder 2 tenlastegelegde. De betrokkenheid van medeverdachte [medeverdachte 1] bij het onder 1 tenlastegelegde is van dien aard dat hij als medepleger moet worden aangemerkt. Hij heeft het adres van de woning van [slachtoffer 1] naar de verdachte gestuurd, hij heeft via berichtenverkeer met [slachtoffer 1] vastgesteld dat zij ook daadwerkelijk in de woning was en hij heeft een auto voor de verdachte geregeld om naar de woning te kunnen rijden.
Conclusie
Het hof acht het onder 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde - poging doodslag gepleegd door twee verenigde personen - wettig en overtuigend bewezen. De verdachte en zijn mededader hebben minst genomen de aanmerkelijke kans aanvaard dat de personen die zich op het moment van het schieten in de woonkamer bevonden, dodelijk letsel zouden oplopen. Het dossier bevat onvoldoende bewijs om tot het oordeel te kunnen komen dat er sprake was van voorbedachte raad, zodat de verdachte van dit bestanddeel zal worden vrijgesproken.
Feit 3 (voorheen feit 1 10/135947-21), voorbereiding medeplegen beschieting [slachtoffer 3]
Het dossier bevat een aantal (chat)berichten waaruit blijkt dat in opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] geschoten moest worden op een persoon genaamd [slachtoffer 3]. In een chat van 15 oktober 2020 tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 1] wordt het volgende besproken:
[verdachte]: “Die man wilt toch totaal 4 ballas in z’n been”
[verdachte]: “Of 4 per been”
[medeverdachte 1]: “Broer als maar 4 raak zijn”
[medeverdachte 1]: “Geef 4 bove been heup Sheen waar je maar raakt” [medeverdachte 1]: “Je hebt daar 5 toch”
[verdachte]: “Jaa”
[verdachte]: “Maar dan mag hij niet missen”
[medeverdachte 1]: “Zeg hem schiet van dicht bij”
[medeverdachte 1]: “3 raak zijn ook goed”
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat slechts kan worden bewezen dat het opzet van de verdachte en zijn mededaders bij de bewezenverklaarde voorbereidingshandelingen was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij [slachtoffer 3] en niet op de dood van [slachtoffer 3]. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat het hier enkel gaat om voorbereidingshandelingen. Waarop de opzet van de verdachte en zijn mededaders tijdens die voorbereidingshandelingen was gericht, kan daarmee alleen worden afgeleid uit hetgeen zij met elkaar hebben besproken. Uit de inhoud van de chatberichten volgt dat het uitdrukkelijk de opdracht was om [slachtoffer 3]
in zijn benente schieten. Het meerdere malen schieten op de benen van een persoon roept de aanmerkelijke kans in het leven dat die persoon zwaar gewond raakt. Die aanmerkelijke kans heeft de verdachte bewust aanvaard. Weliswaar kan niet worden uitgesloten dat uiteindelijk bij de uitvoering van het schieten op de benen een dodelijke bloeding ontstaat dan wel dat andere vitale delen worden geraakt, zoals de rechtbank heeft overwogen, maar dat doet niet af aan het feit dat bij de voorbereiding uitdrukkelijk is afgesproken dat er op de benen moest worden geschoten. De opzet tijdens de voorbereidingshandelingen zag daarmee enkel op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en niet ook op de dood van [slachtoffer 3].
Voorbedachte raad
Gelet op de inhoud van de chatberichten, waarin gedurende meerdere dagen uitdrukkelijk meermaals wordt aangegeven dat [slachtoffer 3] in zijn benen moet worden geschoten, is de conclusie dat er sprake was van een vooropgezet plan om [slachtoffer 3] zwaar te verwonden. De voorbedachte raad kan daarmee ook worden bewezen. Uit de bewijsmiddelen blijkt een zodanige nauwe betrokkenheid en rol van de verdachte dat hij als medepleger dient te worden aangemerkt.
Vrijwillige terugtred
De verdediging heeft een beroep gedaan op vrijwillige terugtred als bedoeld in artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Ter onderbouwing heeft de raadsman aangevoerd dat er kennelijk een initieel plan is afgeblazen, omdat er verder niets is gebeurd met [slachtoffer 3]. De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt door welke omstandigheid het initiële plan is afgeblazen. Om die reden moet ervan worden uitgegaan dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van de wil van de verdachte, zoals bedoeld in genoemd artikel, zodat sprake is van een vrijwillige terugtred. Om die reden dient een ontslag van alle rechtsvervolging te volgen, aldus nog steeds de raadsman.
Dat het plan om [slachtoffer 3] in zijn benen te schieten op enig moment eigenstandig door de verdachte of (één van) zijn mededaders zou zijn ‘afgeblazen’, blijkt niet uit het dossier. De verdachte zelf heeft dit ook niet verklaard. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat hij niet deelnam aan de chatberichten over [slachtoffer 3]. Ook door andere betrokkenen is hier niets over verklaard. Ook overigens bevat het dossier geen aanwijzingen die de stelling van de raadsman ondersteunen. Alleen al om die reden kan een beroep op vrijwillige terugtred niet slagen.
Los daarvan blijkt uit de chatgesprekken die “[medeverdachte 3]” en de verdachte enerzijds, en “[medeverdachte 2]” en de verdachte anderzijds, in de periode van 12 tot en met 16 oktober 2020 met elkaar via Signal voerden, dat de verdachte “een boy” heeft “gefixt (…) die wilt doen”. De bedoeling is, zo blijkt uit de gesprekken, dat [slachtoffer 3], van wie de verdachte meerdere foto’s toegestuurd krijgt, “totaal 4 ballas in z’n been” moet krijgen, “als maar 4 raak zijn”, “3 raak zijn ook goed”. Verder wordt aan de verdachte verteld dat de moeder van [slachtoffer 3] waarschijnlijk op nummer [adres 3] woont. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat de moeder van [slachtoffer 3] op de Willem [adres 4]in Schiedam woont. Uit de gesprekken blijkt verder dat het kenteken van [slachtoffer 3] wordt gecheckt en dat dat [kenteken] is. Ook dat klopt volgens het onderzoek van de politie. Op 16 oktober 2020 om 09:25:42 uur zegt de verdachte tegen “[medeverdachte 2]”: “Yo Br Die boys waren daar net Tot half 6 maar die man was niet gekomen” en “Die boys stonden daar al vanaf 8 uur. Ze gaan vandaag daar weer staan om 8 uur.” Hieruit volgt dat de geplande aanslag op [slachtoffer 3] niet is doorgegaan, omdat [slachtoffer 3] niet bij zijn moeder thuis bleek te zijn. Maar de door de verdachte ingeschakelde “boys” hebben wel de hele nacht bij de woning van de moeder gepost om ervoor te zorgen dat [slachtoffer 3] “4 ballas door zijn been kreeg”. De omstandigheden ten gevolge waarvan de aanslag niet doorging, waren daarmee niet afhankelijk van de wil van de verdachte en zijn mededaders. De aanslag ging niet door omdat het doelwit, [slachtoffer 3], die nacht niet bij zijn moeder thuis bleek te zijn. Het hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is geweest van een vrijwillige terugtred.

Feit 4 (voorheen feit 2 10/135947-21) voorbereiding medeplegen ontploffing

Op 15 november 2020 hebben [medeverdachte 5] en [verdachte] een chatgesprek waarin het volgende wordt gezegd:
[medeverdachte 5]: “Je moet huis opblazen”
[verdachte]: “Ja bro”, “Oke” “Waar” “En met wat”
[medeverdachte 5]: “Je hebt die spullen daar tg moet grote ploffing” “Worden”
[verdachte]: “Heb alleen cobra 6 bro”
[medeverdachte 5]: “Nee die bom van laats”
[verdachte]: “Ja kan ik denk ik we fixen” “Als ik met benzine doe gaat wel groot worden”
[medeverdachte 5]: “Jaa doe helle grote ik zoek ff die adres op”
[verdachte]: “België?”
[medeverdachte 5]: “Rottje” “Ergens west” “Ik zoek ff op”
[verdachte] stuurt vervolgens een foto met daaronder “Heb deze net gefixt”
[medeverdachte 5] vraagt: “Wat is dat”, waarop [verdachte] antwoordt: “Enige bom wat ik nu kon fixen”
Bij de doorzoeking van zijn woning op 8 december 2020 werd onder de verdachte een vuurwerkbom in beslag genomen. Dit stuk vuurwerk is op uiterlijke kenmerken onderzocht en er is een foto van gemaakt. Het gaat om dezelfde vuurwerkbom als die op de foto die hij naar [medeverdachte 5] heeft gestuurd in de hierboven weergegeven chat.
Concluderend stelt het hof vast dat [verdachte] en [medeverdachte 5] bezig waren met het tezamen en in vereniging voorbereiden van het in artikel 157 Sr bedoelde misdrijf, één en ander zoals is ten laste gelegd. Ook dit feit is dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2, 3, en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-312539-20:
1. primair
hij op
of omstreeks23 oktober 2020 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en,
althans alleen,ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en
/of[slachtoffer 2] opzettelijk
en met voorbedachten radevan het leven te beroven
met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, voor,
althansop korte afstand van
,een raam van de woonkamer van de woning gelegen aan de [adres 1] is gaan staan, in welke woonkamer voornoemde [slachtoffer 1] en
/ofvoornoemde [slachtoffer 2] op dat moment aanwezig waren, en
/of (vervolgens
)met een vuurwapen meerdere
, althans een,kogels
,door voornoemd raam in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] en
/ofvoornoemde [slachtoffer 2] heeft afgevuurd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op
of omstreeks23 oktober 2020 te Rotterdam,
een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 Categorie II en/of Categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1, onder 3º van die wet, voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 10-135947-21:
3.
hij in
of omstreeksde periode van 12 oktober 2020 tot en met 17 oktober 2020
te Rotterdam, althansin Nederland, tezamen en in vereniging met
een of meeranderen ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 3]
, althans een persoon, van het leven te beroven, althanszwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(als omschreven in artikel 289 dan wel artikel 302 Wetboek van Strafrecht),opzettelijk
-een telefoon met daarop
meerdere, althanseen
,foto
('s)van voornoemde [slachtoffer 3]
en/of foto'(s) van mogelijk aan te schaffen vuurwapensen
/ofgegevens over de mogelijke verblijfplaats van voornoemde [slachtoffer 3] en
/ofgegevens over de auto van voornoemde [slachtoffer 3]
en/of
- een of meer (peil)baken(s)/tracker(s) en/of
- meerdere, althans een, geldbedrag(en) (om een vuurwapen met bijbehorende munitie aan te schaffen en/of de uitvoerder van het delict te betalen) en/of
- een (personen)auto (om een vuurwapen op te halen) en/of - meerdere, althans een, (automatische) vuurwapen(s) en/of bijbehorende munitiebestemd tot het begaan van dat misdrijf,
heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/ofvoorhanden heeft gehad;
4.
hij op
ofenomstreeks 15 november 2020
te Rotterdam en/ofte Vlaardingen, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
enter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het teweeg brengen van een ontploffing, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en
/oflevensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is (als omschreven in artikel 157 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een stuk zwaar knalvuurwerk/banger, te weten een Profi Cannon Shot Big Boy XL, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven,
vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerden
/ofvoorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:

medeplegen van poging tot doodslag, meermalen gepleegd,

Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie II of een vuurwapen van categorie III.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van de voorbereiding van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een dubbele poging tot doodslag. In opdracht van medeverdachte [medeverdachte 1] heeft de verdachte tweemaal op een woning geschoten. Hij heeft door de ruit van de woonkamer geschoten terwijl op dat moment twee personen op de bank in de woonkamer zaten. Hoewel niet vast staat dat de verdachte heeft gezien dat er mensen in de woonkamer aanwezig waren, heeft de verdachte een groot risico genomen door op de woonkamer te schieten. Dat beide slachtoffers fysiek ongedeerd zijn gebleven, is een gelukkig toeval. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat het gebeuren een grote impact heeft gehad op het leven van de slachtoffers. Dergelijke feiten zorgen daarnaast ook voor gevoelens van onveiligheid bij omwonenden en de maatschappij in het algemeen.
Verder heeft de verdachte zich met anderen schuldig gemaakt aan de voorbereidingshandelingen van zware mishandeling, waarbij het de bedoeling was het slachtoffer met een vuurwapen op de benen te schieten. Hij heeft daartoe veelvuldig contact gehad met zijn mededader. Deze persoon werd geobserveerd en er werd informatie over zijn adres en kenteken uitgewisseld, terwijl het beoogde slachtoffer ook is opgewacht bij de woning van zijn moeder waar hij regelmatig kwam. Het slachtoffer is enkel ongedeerd gebleven, omdat hij die dag daar niet kwam.
Samen met anderen heeft de verdachte in chats onder meer gesproken over het opblazen van een huis met een vuurwerkbom. In de woning van de verdachte is later dergelijk vuurwerk aangetroffen. Het veroorzaken van explosies aan of in woningen vindt de laatste tijd steeds vaker plaats en zorgt niet alleen voor een gevoel van onveiligheid bij de beoogde slachtoffers, maar ook bij de omwonenden en de rest van de samenleving. Het betreft dan ook een kwalijk en ernstig feit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder voor dergelijke zware misdrijven is veroordeeld.
Het hof heeft voorts acht geslagen op reclasseringsadviezen over de verdachte d.d. 30 januari 2024 en 4 november 2022.
Het hof heeft daarnaast acht geslagen op de nog vrij jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van de feiten, en op de lange tijd die sindsdien verstreken is.
Gezien de ernst van de bewezenverklaarde feiten kan het hof niet anders dan een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur opleggen. Het hof zal een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Op die manier kan de verdachte laten zien dat hij, zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft aangegeven, daadwerkelijk van plan is om na zijn onvoorwaardelijke detentie wat van zijn leven te maken. Als hij dat doet, zal hij niets van de voorwaardelijke straf merken. Op die manier vormt deze straf een stevige stok achter de deur voor de verdachte, om zijn goede voornemens waar te maken.
Omdat het hof voorts tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank, is het hof – alles afwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 48 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 3.122,84.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.707,84, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, waarbij de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 207,84 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat daarnaast aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid – in elk geval voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.707,84 samen met zijn mededader aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 5.445,92.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.060,92, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte deels betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 60,92 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is van oordeel dat daarnaast aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid – in elk geval voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 3.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 23 oktober 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering, omdat niet is komen vast te staan dat dit deel van de schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 primair bewezenverklaarde, terwijl een nadere behandeling van dit deel van de vordering naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Dit deel van de vordering kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.060,92 samen met zijn mededader aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 46, 47, 57, 157, 287 en 303 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 5 (voorheen: het in de zaak met parketnummer 10-135947-21 onder 3) tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 (voorheen: het in de zaak met parketnummer 10-312539-20 onder 1 primair en 2) en het onder 3 en 4 (voorheen: het in de zaak met parketnummer 10-135947-21 onder 1 en 2) tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de bewezenverklaarde feiten strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2]-Van Vliet ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.707,84 (duizend zevenhonderdzeven euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 207,84 (tweehonderdzeven euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.707,84 (duizend zevenhonderdzeven euro en vierentachtig cent) bestaande uit € 207,84 (tweehonderdzeven euro en vierentachtig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 27 (zevenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 oktober 2020.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 3.060,92 (drieduizend zestig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 60,92 (zestig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.060,92 (drieduizend zestig euro en tweeënnegentig cent) bestaande uit € 60,92 (zestig euro en tweeënnegentig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 40 (veertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 23 oktober 2020.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. E.A. Lensink en mr. J.A.M. Jansen, in bijzijn van de griffier mr. A.M. Grasman.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 22 november 2024.