ECLI:NL:GHDHA:2024:2306
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid in hoger beroep en beoordeling van voorlopige hechtenis
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 december 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam, die op 14 november 2024 de gevangenhouding van de verdachte had bevolen voor de duur van 90 dagen. De verdachte, geboren in 1996 en thans gedetineerd, had op 15 november 2024 hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Tijdens de behandeling in raadkamer zijn de verdachte, zijn advocaat mr. N.F. Hoogervorst en de advocaat-generaal mr. H.H.J. Knol gehoord. Het hof heeft kennisgenomen van de stukken met betrekking tot de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn raadsvrouw niet in de raadkamer zijn verschenen, maar dat de raadsvrouw een pleitnota had toegestuurd. Het hof oordeelt dat er in dit geval wel belang is bij het hoger beroep, omdat de rechtbank de pleitnota ten onrechte bij haar beslissing heeft betrokken. De verdachte is ontvankelijk in het appel.
Vervolgens heeft het hof de beoordeling van het hoger beroep ter hand genomen. De verdediging betoogde dat de rechtbank ten onrechte de vordering tot gevangenhouding had toegewezen, omdat er geen ernstige bezwaren zouden zijn en er geen wettelijke grond voor voorlopige hechtenis zou zijn. Het hof oordeelt echter dat de ernstige bezwaren wel degelijk aanwezig zijn, onderbouwd door de aangifte, camerabeelden en een tas met geld die in de auto is aangetroffen. Het hof bevestigt de gronden van de bestreden beschikking en wijst het hoger beroep af. De beschikking is ondertekend door de voorzitter en de griffier.