ECLI:NL:GHDHA:2024:2288

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
22-000401-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor groepsbelediging door projectie van beledigende teksten op kantoorgebouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor groepsbelediging op grond van artikel 137c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en het openbaar maken van beledigende uitlatingen op grond van artikel 137e Sr. De zaak betreft de projectie van de teksten "Joden runden de slavernij, blanken schaften het af" en "Jews ran the slave trade, whites ended it" op een kantoorgebouw in Rotterdam op 6 juli 2023. De verdachte voerde aan dat zijn uitlatingen een bijdrage aan het maatschappelijk debat vormden en dat deze niet onnodig grievend waren. Het hof oordeelde echter dat de uitlatingen onmiskenbaar beledigend waren en dat de context waarin deze zijn gedaan niet voldoende was om het beledigende karakter te rechtvaardigen. De verdachte kreeg een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf opgelegd van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte ook verplichtte zich te melden bij de reclassering.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000401-24
Parketnummer: 10-166769-23
Datum uitspraak: 15 november 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 5 februari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren waarvan twintig voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en/of bij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun godsdienst en/of ras, door op een gebouw op het industrieterrein "[industrieterrein]" een of meer uitlating(en) te projecteren inhoudende onder meer "Jews ran the slave trade, whites ended it" en/of "Joden runden de slavernij, blanken schaften het af";
2.
hij op of omstreeks 6 juli 2023 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving, een of meer uitlating(en) openbaar heeft gemaakt die, naar hij, verdachte, en of zijn mededader(s) wist(en), of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden wegens hun godsdienst en/of ras beledigend is door op een gebouw op het industrieterrein "[industrieterrein]" een of meer uitlatingen te projecteren inhoudende onder meer "Jews ran the slave trade, whites ended it" en/of "Joden runden de slavernij, blanken schaften het af".
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van veertig uren waarvan twintig voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks6 juli 2023 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,zich in het openbaar mondeling, bij geschrift en
/ofbij afbeelding opzettelijk beledigend heeft uitgelaten over een groep mensen, te weten Joden, wegens hun godsdienst en/of ras, door op een gebouw op het industrieterrein [industrieterrein]
een of meeruitlating
(en
)te projecteren inhoudende onder meer "Jews ran the slave trade, whites ended it" en
/of"Joden runden de slavernij, blanken schaften het af";
2.
hij op
of omstreeks6 juli 2023 te Rotterdam en/of Capelle aan den IJssel,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving,
een of meeruitlating(en) openbaar heeft gemaakt die, naar hij, verdachte,
en of zijn mededader(s)wist
(en), of redelijkerwijs moest(en) vermoeden, voor een groep mensen, te weten Joden wegens hun godsdienst en/of ras beledigend is door op een gebouw op het industrieterrein [industrieterrein]
een of meeruitlatingen te projecteren inhoudende onder meer "Jews ran the slave trade, whites ended it" en
/of"Joden runden de slavernij, blanken schaften het af".
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Standpunt advocaat-generaal
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal – onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad - zich op het standpunt gesteld dat het onder 1 en 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Standpunt verdediging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de uitlatingen van de verdachte zijn voorzien van een voldoende feitelijke basis, dat de uitlatingen zijn gedaan in het kader van een maatschappelijk debat en – mocht het hof eraan toekomen - de uitlatingen niet onnodig grievend zijn. Volgens de verdediging vallen de uitlatingen binnen het recht op vrijheid van meningsuiting en dient de verdachte aldus van beide ten laste gelegde feiten te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt het volgende.
Toetsingskader artikel 137c Sr
Een uitlating kan als beledigend worden beschouwd wanneer zij de strekking heeft een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Dat betekent dat onder het zich beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras of godsdienst, als bedoeld in artikel 137c lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (Sr), moet worden verstaan het zich nodeloos krenkend uitlaten over een groep mensen omdat die groep van een bepaald ras is of een bepaalde godsdienst aanhangt. Het gaat er daarbij om dat men de mensen, die tot de groep behoren, collectief treft in wat voor die groep kenmerkend is, namelijk hun ras of godsdienst, en men hen beledigt juist omdat zij tot dat ras behoren of die godsdienst aanhangen. Vereist is dat de uitlating onmiskenbaar betrekking heeft op een bepaalde groep mensen die door hun ras of godsdienst wordt gekenmerkt en zich daardoor onderscheidt van anderen.
Het, onder meer in artikel 10 EVRM gegarandeerde, recht op vrijheid van meningsuiting staat aan een strafrechtelijke veroordeling ter zake van groepsbelediging in de zin van artikel 137c Sr niet in de weg als zo’n veroordeling een op grond van artikel 10, tweede lid, EVRM toegelaten – te weten een bij de wet voorziene, een gerechtvaardigd doel dienende en daartoe een in een democratische samenleving noodzakelijke – beperking van de vrijheid van meningsuiting vormt. Bij de beoordeling van een uitlating in verband met de strafbaarheid daarvan wegens groepsbelediging in de zin van voormelde wettelijke bepaling, dient acht te worden geslagen op de bewoordingen van die uitlating alsmede op de context waarin zij is gedaan. Daarbij dient onder ogen te worden gezien of de gewraakte uitlating een bijdrage kan leveren aan het publiek debat of een uiting is van artistieke expressie. Tevens dient onder ogen te worden gezien of de uitlating in dat verband niet onnodig grievend is.
Het oordeel van het hof
Het hof stelt op basis van de bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
De verdachte heeft op 6 juli 2023 rond 23.00 uur
’s avonds in Rotterdam teksten geprojecteerd op een kantoorgebouw op het industrieterrein [industrieterrein], gelegen in Capelle aan den IJssel. De teksten die de verdachte heeft geprojecteerd waren: “Jews ran the slave trade, whites ended it” en “Joden runden de slavernij, blanken schaften het af”. De teksten waren zichtbaar voor verkeersdeelnemers die op de A16 over de Van Brienenoordbrug reden.
De hiernavolgende overwegingen van het hof hebben betrekking op de hiervoor weergegeven Nederlandse tekst; deze gelden mutatis mutandis ook voor de Engelse variant, nu dit een letterlijke vertaling behelst.
Beledigend karakter uitlatingen
Het hof overweegt in het kader van de beantwoording van de vraag of sprake is van belediging in bovenbedoelde zin allereerst dat slavernij over het algemeen als een kwaadaardig fenomeen wordt beschouwd. Door te stellen dat “Joden” de slavernij “runden” heeft de verdachte Joden in negatieve zin in verband gebracht met slavernij. Daarnaast bevatten de uitlatingen een duidelijke tegenstelling, nu de zinsnede over Joden direct wordt gevolgd door de zinsnede ”blanken schaften het af”. Daarmee worden Joden, als verantwoordelijk voor (het in stand houden van) de slavernij, in verband gebracht met het kwade, en de blanken, in tegenstelling tot Joden, in verband met het goede; zij schaften de slavernij immers af. Met bedoelde tegenstelling wordt – impliciet - superioriteit van blanken ten opzichte van Joden gesuggereerd.
Uit het voorgaande volgt dat de uitlatingen van de verdachte onmiskenbaar betrekking hebben op een bepaalde groep mensen die door hun ras en/of godsdienst worden gekenmerkt, te weten de leden van het Joodse volk, en dat die uitlatingen de strekking hebben deze groep mensen als collectief in een ongunstig daglicht te stellen en hen aan te randen in hun eer en goede naam wegens hun ras en/of godsdienst. Daarbij zij opgemerkt dat de term ‘ras’ uit artikel 137c Sr wordt verstaan in de ruime betekenis die daaraan in de context van deze strafbepaling volgens vaste jurisprudentie toekomt (vgl. HR 29 maart 2016, ECLI:NL:HR:2016:510).
Vrijheid van meningsuiting
De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het beroep op de vrijheid van meningsuiting als uitgangspunt gehanteerd dat de uitlatingen van de verdachte zo moeten worden begrepen dat “personen die deel uitmaken van het Joodse volk een rol hebben gespeeld in het drijven van de trans-Atlantische slavenhandel”. De raadsman heeft er in dit kader op gewezen dat de uitlatingen, kort gezegd, voldoende feitelijke basis hebben.
Het hof overweegt daartoe als volgt. Zo het al de bedoeling is geweest van de verdachte om uit te dragen wat de raadsman naar voren brengt, geldt dat het beledigende karakter niet afhankelijk is van de subjectieve bedoeling van de verdachte, maar van de strekking van de uitlatingen. De uitlatingen beperken zich niet tot de door de raadsman benoemde strekking, maar zijn, gelet op de gekozen bewoordingen, verregaander dan dat. De strekking van die uitlatingen is immers, mede als gevolg van de eerdergenoemde tegenstelling tussen “Joden” enerzijds en “blanken” anderzijds, dat het de Joden waren - aangeduid dus als groep, en niet slechts een deel daarvan - die de slavernij “runden”, dit in tegenstelling tot de blanken die dat afschaften. Ook maken de uitlatingen duidelijk dat Joden bij de slavernij niet slechts “een rol”, maar een rol van wezenlijke betekenis speelden, namelijk dat zij het waren die het “runden”. Het feit dat de verdachte in zijn uitlatingen vóór het woord “Joden” niet letterlijk het woordje ‘de’ en heeft vermeld, doet, anders dan de raadsman heeft bepleit, aan die verregaande strekking niet af. Of de uitlatingen in de betekenis die de raadsman eraan heeft gegeven een feitelijk basis hebben of niet, kan gelet op het voorgaande in het midden blijven.
Context en onnodig grievend
Het beledigende karakter van een uitlating kan worden weggenomen door de context waarin een uitlating is gedaan, zoals het publieke debat of een als sprake is van een uiting van artistieke expressie. De uitlating mag dan niet onnodig grievend zijn.
Van een uiting van artistieke expressie is hier geen sprake; dat is ook niet aangevoerd. Aangevoerd is dat de verdachte met zijn actie een bijdrage wilde leveren aan een maatschappelijk debat over de trans-Atlantische slavenhandel en welke groep hierin een al dan niet verwerpelijke rol heeft gespeeld. In dat verband heeft de verdachte onder meer verklaard: “De druppel die voor mij de emmer deed overlopen, is toen de koning zijn excuses ging aanbieden en dat er een festival was in Amsterdam waar ze het hebben gehad over reparations” (het hof begrijpt: het Keti Koti-Festival op 1 juli 2023) en “waar het volgens mij vooral op neer komt is dat blanke mensen collectief een schuldgevoel wordt aangepraat voor de slavernij, terwijl zij het juist hebben afgeschaft”.
Het hof is van oordeel dat, zo de uitlatingen een bijdrage kunnen leveren aan een publiek debat, deze onnodig grievend zijn. Niet valt in te zien waarom het in het licht van het door de verdachte geduide debat aangewezen zou zijn Joden als collectief te beschuldigen van het ‘runnen’ van de slavernij. Ook de door de verdachte tot uitdrukking gebrachte tegenstelling met blanken, zodat zij in dit verband superieur zijn aan Joden – volgens de verdachte zijn zíj het immers die de slavernij hebben afgeschaft -, is onnodig grievend.
Bovendien stonden er voor de verdachte voldoende mogelijkheden open om zonder beledigende teksten als de onderhavige een bijdrage te leveren aan het door hem gewenste maatschappelijk debat.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep zelf ook verklaard dat de door hem gekozen wijze om zijn standpunt te uiten ervoor heeft gezorgd dat de uitlatingen “een beetje kort, en daarom misschien kort door de bocht en beledigend” waren.
Daar waar de verdachte het grievende karakter heeft willen relativeren, verklarende dat hij dacht dat zijn actie “weinig mensen zou boeien”, wordt deze verklaring door het hof als ongeloofwaardig terzijde geschoven. De verdachte heeft immers óók verklaard, als reeds aangehaald, dat hij juist beoogde een bijdrage te leveren aan het maatschappelijk debat. Daarbij heeft hij de gewraakte uitlatingen geprojecteerd op een groot kantoorgebouw, in twee talen, waaronder het Engels, duidelijk en over grote afstand goed zichtbaar voor onder meer mensen die op de snelweg in de buurt reden, hetgeen erop duidt dat de verdachte een zo groot mogelijk publiek wilde bereiken.
Conclusie
Het hof komt tot de conclusie dat sprake is van strafbare groepsbelediging als bedoeld in art. 137c Sr. De verweren die de verdediging in dit verband heeft gevoerd, kunnen niet slagen.
Artikel 137e Sr
In lijn met hetgeen hiervoor is overwogen ter zake van belediging van een groep mensen, met bewezenverklaring van feit 1 tot gevolg, acht het hof ook feit 2, het openbaar maken van uitlatingen die beledigend zijn, wettig en overtuigend bewezen. Daarbij gaat het hof ervan uit dat de verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de uitlatingen die hij openbaar heeft gemaakt, beledigend zijn in de zin van de wet.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert op:

de eendaadse samenloop van:

zich in het openbaar bij geschrift en afbeelding opzettelijk beledigend uitlaten over een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst.

en

anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving een uitlating openbaar maken die, naar hij weet, voor een groep mensen wegens hun ras en/of godsdienst beledigend is.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in de week dat de Nederlandse koning excuses heeft gemaakt voor het slavernijverleden van Nederland op een bedrijfsgebouw de teksten "Jews ran the slave trade, whites ended it" en "Joden runden de slavernij, blanken schaften het af" geprojecteerd. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan opzettelijke belediging van Joden, die door deze uitlatingen als groep in hun eer en goede naam zijn aangetast. De teksten waren duidelijk en van grote afstand goed zichtbaar. Dat de politie al snel meldingen kreeg van automobilisten, die de teksten als racistisch en antisemitisch bestempelden, is veelzeggend. Het hof rekent de verdachte dit alles ten zeerste aan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie van 18 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit.
Voorts is acht geslagen op het reclasseringsadvies van 3 november 2023 dat onder meer het volgende inhoudt. De verdachte heeft aangegeven zijn overtuigingen ook in de toekomst te willen blijven ventileren. Hij ziet het immers als een morele plicht om zijn visie te geven. Deze constateringen leiden tot een zorgelijk beeld. Een reclasseringstoezicht met meldplicht biedt mogelijkheden om met betrokkene in kaart te brengen wanneer de grenzen van de wet dreigen te worden overschreden, aldus het reclasseringsadvies.
Het hof acht het, gegeven dit advies, noodzakelijk dat de meldplicht als bijzondere voorwaarde wordt opgelegd, opdat de hulpverlening zicht houdt op het functioneren van de verdachte en hem waar nodig aanvullende begeleiding kan bieden.
Het hof zal de verdachte een deels voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur opleggen, met bedoelde bijzondere voorwaarde. Het hof acht dat een passende en geboden reactie. Een geldboete, zoals door de raadsman bepleit, acht het hof gelet op de aard van het feit en de draagkracht van de verdachte in dit geval niet passend.
De taakstraf is hoger dan de taakstraf die in eerste aanleg is opgelegd en ook hoger dan geëist. Het hof is ook bij deze straf van oordeel dat hiermee wordt gewaarborgd dat het strafrechtelijk optreden proportioneel is en niet zo ingrijpend dat daarvan een ‘chilling effect’ uitgaat op personen die gebruik willen maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting.
Beslag
Onder de verdachte zijn een projector, een GSM en een portofoon in beslag genomen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat last tot teruggave van de in beslag genomen goederen zal worden gegeven.
Het hof gelast de teruggave aan de verdachte van de in beslag genomen goederen, te weten:
1. STK niet te definiëren goederen (PL1700-2023215139-G6603700, zwart, merk: projector);
2. 1 STK GSM (PL1700-2023215139-G6603701, zwart, merk: Alcatel);
3. 1 STK Portofoon (Omschrijving: PL1700-2023215139-G6603702, zwart, merk: Boafeng).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 55, 137c en 137e van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als
bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
1. STK niet te definiëren goederen (PL1700-2023215139-G6603700, zwart, merk: projector)
2. 1 STK GSM (PL1700-2023215139-G6603701, zwart, merk: Alcatel)
3. 1 STK Portofoon (Omschrijving: PL1700-2023215139-G6603702, zwart, merk: Boafeng)
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. A.M. Hol, in bijzijn van de griffier mr. L.R.I.G. Ondracek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 15 november 2024.
Mr. A.M. Hol is buiten staat om dit arrest te ondertekenen.