ECLI:NL:GHDHA:2024:2267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
200.325.085/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over declaraties en schadeplichtigheid van Q Advocaten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Q Advocaten B.V. De procedure betreft de betaling van facturen die Q Advocaten aan [appellant] heeft gestuurd voor juridische bijstand in verschillende familierechtelijke procedures. In eerste aanleg heeft Q Advocaten [appellant] veroordeeld tot betaling van een hoofdsom van € 5.666,34, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten. In reconventie heeft [appellant] vorderingen ingesteld tegen Q Advocaten, waaronder schadevergoeding wegens onzorgvuldig handelen van zijn advocaat. Het hof heeft op 10 december 2024 uitspraak gedaan. Het hof oordeelt dat Q Advocaten niet schadeplichtig is en dat het bezwaar van [appellant] tegen het aantal gewerkte uren wordt verworpen. Het hof is het wel eens met het bezwaar tegen het tarief. Het hof heeft de vorderingen van [appellant] in hoger beroep afgewezen, maar heeft de veroordeling tot betaling van het bedrag aan Q Advocaten aangepast. Het hof heeft geoordeeld dat [appellant] gehouden is de gefactureerde uren te betalen, en dat de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar zijn. De uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2022 is gedeeltelijk vernietigd, en [appellant] is veroordeeld tot betaling van € 5.589,23 aan Q Advocaten, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
Zaaknummer : 200.325.085/01
Zaaknummer rechtbank : 9688958 CV EXPL 22- 4841
arrest van 10 december 2024
inzake
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. P. van der Veld te Den Haag,
tegen
Q Advocaten B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Q Advocaten,
advocaat: mr. C.H. Bijvank te Rotterdam.
Waar deze zaak over gaat
Q Advocaten vordert betaling van facturen. [appellant] betwist het tarief en het aantal gewerkte uren. Het hof is het eens met het bezwaar tegen het tarief, maar verwerpt dat tegen het aantal uren. [appellant] vordert schadevergoeding omdat Q Advocaten toerekenbaar tekort zou zijn geschoten. Het hof verwerpt het standpunt van [appellant] en is van oordeel dat Q Advocaten niet schadeplichtig is.
Het geding in hoger beroep
1. Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 18 november 2022, hersteld bij exploot van 27 maart 2023, waarmee [appellant] in hoger beroep is gekomen van het door de
  • de memorie van grieven van [appellant] (met producties);
  • de memorie van antwoord van Q Advocaten c.s. (met producties).
2. Op 10 mei 2024 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn toen verschenen. Door de advocaat van [appellant] is gepleit aan de hand van spreekaantekeningen.
Feiten
3. Het gaat om de volgende feiten.
3.1. Q Advocaten heeft in vier familierechtelijke procedures juridische bijstand verleend aan [appellant] .
3.2. Voor de eerste procedure is een overeenkomst gesloten waarbij een uurtarief is afgesproken van € 195,-- per uur, inclusief btw, met een maximumbedrag van
€ 1.800,--. [appellant] heeft dit maximumbedrag volledig voldaan. De overeenkomst is vastgelegd in een opdrachtbevestiging die door beide partijen is ondertekend.
3.3. Voor de drie daaropvolgende procedures heeft Q Advocaten een uurtarief in rekening gebracht van € 195,-- exclusief btw, zijnde € 235,95 inclusief btw, zonder maximumbedrag. Voor deze procedures heeft Q Advocaten eveneens opdrachtbevestigingen opgesteld en aan [appellant] toegestuurd. [appellant] heeft deze niet ondertekend.
3.4. In totaal heeft Q Advocaten voor de uitvoering van de in 3.3 genoemde procedures € 7.277,07 inclusief btw in rekening gebracht bij [appellant] . Dit bedrag is opgebouwd uit € 2.318,58 voor de tweede procedure, € 2.732,89 voor de derde procedure en € 2.225,60 voor de vierde procedure. De bedragen bestaan uit honorarium, griffierecht en deurwaarderskosten.
3.5. Na gedeeltelijke betaling door [appellant] staat er nog een bedrag open van
€ 5.666,34.
3.6. Op 26 oktober 2021 heeft de behandeld advocaat bij Q Advocaten, mr. [de advocaat], schriftelijk aan [appellant] medegedeeld dat zij zich onttrekt als advocaat wegens een vertrouwensbreuk en een verschil van inzicht omtrent de voortgang en strategie in de procedures.
3.7. Op 27 december 2021 heeft [appellant] een klacht ingediend tegen [de advocaat] bij de deken van de Rotterdamse orde van advocaten (hierna: de deken).
Procedure in eerste aanleg
4. In eerste aanleg heeft Q advocaten
in conventiegevorderd, samengevat, [appellant] te veroordelen aan haar te betalen (1) een hoofdsom van € 5.666,34, (2) buitengerechtelijke incassokosten van € 658,32, (3) de proceskosten, (4) een en ander te verhogen met rente.
5.
In reconventieheeft [appellant] gevorderd, samengevat, Q Advocaten te veroordelen aan hem te betalen: (1) het volledige honorarium van de nieuwe advocaat die hem in de bodemprocedure bijstaat, (2) € 2.228,00 voor de door [appellant] aan zijn wederpartij te betalen proceskosten in het hoger beroep, (3) de procedurekosten van de klacht bij de deken tegen [de advocaat] en (4) de proceskosten. Daarnaast heeft [appellant] gevorderd – geparafraseerd – te verklaren voor recht dat het handelen van [de advocaat] onprofessioneel en onzorgvuldig is.

6.Bij het bestreden eindvonnis heeft de rechtbank in essentie de vorderingen vanQ Advocaten in conventietoegewezen en de vorderingen van [appellant] in reconventieafgewezen. In conventieis [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

Vorderingen in hoger beroep
7. [appellant] vordert in hoger beroep dat het hof het bestreden vonnis vernietigt en alsnog de vorderingen van Q Advocaten in conventie afwijst en – na wijziging van de eis in reconventie in de eerste aanleg – (1) voor recht verklaart dat Q Advocaten onzorgvuldig heeft gehandeld, althans dat zij niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend en bekwaam advocaat verwacht mag worden en Q Advocaten veroordeelt aan [appellant] te betalen (2) de totale kosten van de nieuwe advocaat ten behoeve van de bodemprocedure tot en met het moment dat vonnis is gewezen, waarvan thans reeds € 2.842,76 verschuldigd is, (3) € 2.228,-- aan proceskosten die [appellant] heeft moeten voldoen aan zijn ex-echtgenote door onzorgvuldig handelen/onvolledig en onjuist adviseren van Q Advocaten in de hoger beroepsprocedure en (4) € 1.500,-- dan wel € 925,-- ex btw als kostenvergoeding/buitengerechtelijke kosten inzake de procedure bij de deken, dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, (4) de onder 2 en 3 genoemde bedragen, te verhogen met wettelijke rente en (5) de proceskosten van beide instanties.

Beoordeling van het hoger beroep

8. De
grieven I tot en met IIIgaan over de verschuldigdheid van (a) de openstaande facturen (r.o. 3.4 van het bestreden vonnis), (b) de buitengerechtelijke incassokosten voor het innen van deze facturen en (c) de proceskostenveroordeling in conventie.
De facturen
9. In geschil is in de eerste plaats of [appellant] heeft ingestemd met verhoging van het uurtarief en het verlaten van de maximering van het totaal te declareren bedrag. Eerst was het uurtarief € 195,-- inclusief btw. Q Advocaten heeft echter een uurtarief in rekening gebracht van € 195,-- exclusief btw. De kantonrechter heeft geoordeeld dat dit hogere tarief van toepassing is.
Uurtarief

10.Met grief Ibetoogt [appellant] het volgende.

10.1
[appellant] en Q-Advocaten zijn een uurtarief overeengekomen van € 195,-- inclusief btw, met een maximum voor de gehele procedure van € 1.800,-- incl. btw. Dit maximumbedrag is op uitdrukkelijk verzoek van [appellant] in de eerste opdrachtbevestiging gekomen.
10.2
Na de bodemprocedure kwamen andere procedures. Q Advocaten schrijft in haar e-mail van 21 oktober 2021 dat zij dit ziet als voortzetting van de dienstverlening. Als dat zo is dan betekent dit dat alle voorwaarden, waaronder de hoogte van het uurtarief, hetzelfde blijven.
10.3
Een advocaat is op grond van de Gedragsregels advocatuur verplicht om financiële afspraken correct vast te leggen en hierover duidelijk te zijn. Voor [appellant] was het duidelijk dat de afspraken inhielden dat er gewerkt zou worden voor € 195,-- incl. btw en dat er een maximumbedrag gold voor de gehele procedure.
10.4
Toen [appellant] zich geconfronteerd zag met nieuwe procedures ontving hij een nieuwe opdrachtbevestiging, waarin het uurtarief 21% hoger was dan het eerder overeengekomen uurtarief. Daartegen heeft [appellant] bezwaar gemaakt toen hij met [de advocaat] naar de rechtbank ging voor de mondelinge behandeling van het kort geding. Het ineens zonder duidelijkheid vooraf en onder tijddruk berekenen van dit hogere uurtarief is in strijd met
art. 17 lid 2 van de Gedragsregels advocatuur. Hiermee heeft Q Advocaten misbruik gemaakt van de situatie. [appellant] heeft overigens slechts een voorschotbedrag voldaan en dat had alles te maken met de korte termijn. Dit voorschot zag op de kort gedingprocedure en er was dus geen tijd om niet te betalen. Daarmee heeft [appellant] niet het recht prijsgegeven om Q Advocaten te houden aan de eerder afgesproken en overeengekomen uurtarieven.
10.5
Om deze reden is ook geen van de nieuwe opdrachtbevestigingen door [appellant] ondertekend. Nu de opdrachtbevestigingen niet zijn ondertekend heeft te gelden dat op basis van de oude afspraken verder is gewerkt. Volgens de tekst van de opdrachtbevestigingen komt er bovendien pas een opdracht tot stand nadat een door [appellant] ondertekende versie is teruggestuurd. Dit is expliciet door Q Advocaten opgenomen als vormvereiste voor de totstandkoming van een overeenkomst.
10.6
De deken oordeelde bovendien dat het twijfelachtig is dat over de verhoging van het uurtarief overeenstemming is bereikt. Door [appellant] is op zijn minst genomen voldoende aannemelijk gemaakt dat dit niet zo is en dat hij slechts het oude uurtarief verschuldigd is.
11. Hiertegen heeft Q Advocaten het volgende ingebracht.
11.1
De term ‘voortzetting van de dienstverlening’ is voor de e-mail van 21 oktober 2021 nooit gehanteerd. Bovendien dient deze term in context te worden beschouwd. In de volgende zin staat namelijk dat [de advocaat] voor elke van de nieuwe procedures een nieuwe overeenkomst van opdracht heeft gestuurd. Alleen hieruit blijkt al dat het om vier nieuwe zaken en vier nieuwe overeenkomsten van opdracht gaat.
11.2
Als [appellant] de drie laatste door Q Advocaten aangenomen zaken daadwerkelijk als een voortzetting van de dienstverlening van de eerste overeenkomst zou hebben beschouwd, dan zou hij in het geheel geen nieuwe betalingen hebben verricht. [appellant] begreep heel goed dat hij voor de nieuwe zaken opnieuw moest betalen, ondanks dat het maximumtarief reeds was bereikt. Daarmee wist hij dus dat hij een nieuwe overeenkomst aanging, waarvoor nieuwe betalingsverplichtingen golden. In deze nieuwe overeenkomsten van opdracht stonden nieuwe tarieven omschreven. Deze tarieven zijn door middel van een voorschot op 4 maart 2023 (het hof leest:
4 maart 2021 en zal hierna die datum aanhouden) in rekening gebracht bij [appellant] , waarop de btw uitdrukkelijk stond vermeld. Dit voorschot heeft [appellant] zonder protest op 7 maart 2023 (het hof leest: 7 maart 2021 en zal hierna die datum aanhouden) voldaan.
11.3
Toen duidelijk werd dat naast de bodemprocedure ook andere procedures noodzakelijk waren, heeft [de advocaat] aan [appellant] te kennen gegeven onder welke voorwaarden zij bereid was deze zaken aan te nemen. Zij heeft toen een aanbod gedaan. Vervolgens zijn deze voorwaarden opgenomen in de overeenkomst van opdracht van 4 maart 2021. [appellant] heeft de nota op
7 maart 2021 zonder protest voldaan. Dit is overduidelijk een aanvaarding van het aanbod geweest.
11.4
[appellant] stelt zich nu op het standpunt dat hij zich destijds onder druk gezet voelde in verband met de aanvang van het kort geding. Dit is wederom een bevestiging dat [appellant] toen op de hoogte was van het feit dat het een nieuwe zaak betrof, met een nieuwe overeenkomst en nieuwe tarieven. Als [appellant] toen oprecht van mening was dat het een voortzetting van de eerste overeenkomst betrof, had hij zich niet onder druk gezet kunnen voelen. Het stond [appellant] op dat moment vrij om een nieuwe advocaat in de arm te nemen, aangezien hij voor het starten van een nieuwe procedure niet persé aan dezelfde advocaat gebonden zou zijn. In plaats daarvan koos hij ervoor om met [de advocaat] in zee te gaan en voldeed hij op 7 maart 2021 de nota.
11.5
Het klopt niet dat [appellant] net voor de mondelinge behandeling van het kort geding zou hebben geklaagd over de hoogte van de facturen. Daar komt bij dat als het wel zou kloppen dit zou betekenen dat [appellant] pas 22 dagen na de ontvangst van de factuur, en 19 dagen na voldoening daarvan, daarover zou hebben geklaagd. [appellant] had dan genoeg tijd gehad om eerder te klagen, maar hij koos ervoor om [de advocaat] te laten starten met haar werkzaamheden en haar factuur te voldoen. Daarmee hebben beide partijen uitvoering gegeven aan de nieuwe overeenkomst, waaruit blijkt dat partijen overeenstemming hadden bereikt over de inhoud daarvan.
11.6
Hetzelfde geldt voor navolgende overeenkomsten van 16 maart 2021 en
19 april 2021. [appellant] wist dat de tarieven waren gewijzigd en zou daar naar eigen zeggen bezwaar tegen hebben gemaakt, maar ging desondanks op
26 maart 2021 en op 19 april 2021 opnieuw een overeenkomst aan met [de advocaat]. Voor deze procedures gold geen spoedeisendheid. [appellant] had derhalve alle tijd om voorafgaand aan het aangaan van deze nieuwe overeenkomsten van opdracht bezwaar te maken tegen de voorwaarden of om een andere advocaat in arm te nemen, maar hij koos wederom ervoor om een overeenkomst aan te gaan met [de advocaat] op basis van de nieuwe voorwaarden.
12. Het hof is van oordeel dat tussen partijen een ander tarief dient te gelden dan het eerste tarief of het in geschil zijnde verhoogde tarief. De redenen voor dit oordeel zijn de volgende.
12.1.
In alle hier aan de orde zijnde opdrachtbevestigingen is vermeld:
“Indien u akkoord bent met de bovenstaande voorwaarden, komt de overeenkomst van opdracht tot stand nadat u een ondertekende versie van deze overeenkomst naar mij heeft teruggestuurd en u de voorschotnota heeft betaald”.
12.2.
Volgens deze tekst komt de opdracht, met het in de bevestiging genoemde tarief, pas tot stand na ondertekening en de betaling van het voorschot. Dat dit anders moet worden begrepen is gesteld noch gebleken. Volgens [appellant] is hier sprake van een vormvereiste. Q Advocaten heeft dit niet gemotiveerd weersproken. Het hof gaat er dan ook van uit dat hier een vormvereiste geldt. Daaraan is dus niet voldaan.
12.3.
Bij deze stand van zaken kan aan het gedrag van [appellant] , kort gezegd: het betalen van een voorschotnota en het laten verrichten van de verdere werkzaamheden, niet de conclusie worden verbonden dat hij met het hogere tarief heeft ingestemd.
12.4.
Er is niettemin wel sprake van een opdracht voor de verdere werkzaamheden waarop de opdrachtbevestigingen zien. [appellant] erkent dat hij voor deze werkzaamheden opdracht heeft gegeven, maar niet voor het in de opdracht-bevestigingen genoemde hogere tarief. Het hof zal daarom op de voet van
art. 7:405 lid 2 BW het gebruikelijke loon vaststellen.
12.5.
De vraag is dan met welk tarief moet worden gerekend.
12.6.
Q Advocaten heeft onderbouwd dat zij voor de gefinancierde rechtshulp een lager dan marktconform uurtarief van € 110,62 exclusief btw zou hebben ontvangen en daarnaast een bedrag van € 3.412,-- aan eigen bijdragen van [appellant] (memorie van antwoord 36). Deze berekening is door [appellant] niet gemotiveerd weersproken. Het hof zal deze bedragen tot uitgangpunt te nemen.
12.7.
Dat betekent dat het hof de te declareren uren zal berekenen op basis van een uurtarief van € 110,62 exclusief btw, dat is € 133,85 inclusief btw, en het op die basis berekende bedrag verhogen met een bedrag van € 3.412,-- . Aldus wordt het gebruikelijke loon bepaald.
Aantal gefactureerde uren
13. [appellant] betoogt met
grief Iverder dat het aantal gedeclareerde uren bovenmatig is. Daartoe voert hij het volgende aan.
13.1.
De declaraties van Q Advocaten in de nieuwe procedures zijn bovenmatig in vergelijking met de declaratie/het maximumtarief voor de gehele (eerste) bodemprocedure. Het heeft er alle schijn van dat Q Advocaten werkzaamheden in rekening heeft gebracht die (deels) niet verricht zijn (of irrelevant zijn) en waarvoor bovenmatig tijd geschreven is om het verlies uit de bodemprocedure die all-in voor € 1.800,-- zou worden gevoerd en nog steeds lopende is, te compenseren.
13.2.
[de advocaat] heeft [appellant] niet op de hoogte gesteld dat de declaraties van de nieuwe procedures aanmerkelijk hoger zouden worden dan de aanvankelijk aan hem opgegeven schatting bij de aanvang van de bodemprocedure. Hiermee is in strijd gehandeld met art. 17 lid 3 van de Gedragsregels advocatuur. Er is geen schatting opgegeven en dus had [appellant] als referentie enkel de eerste opdracht waarbij de gehele bodemprocedure voor € 1.800,-- gevoerd zou worden. Nu deze procedure nog loopt en de overige zijn afgerond is het onmogelijk dat de overige procedures meer kosten dan de nog lopende bodemprocedure.
14. Het hof verwerpt dit standpunt. Ook voor [appellant] moet duidelijk zijn geweest dat er alleen voor de eerste procedure een maximumbedrag gold. Dat is door hem ook erkend bij de mondelinge behandeling in hoger beroep (pleitnota sub 1.12). Die procedure, die alleen op de bodemzaak in eerste aanleg zag, is geëindigd. De argumenten stelling van [appellant] dat er minder dan het aantal gefactureerde uren is gewerkt, dan wel dat er onnodig veel uren zijn gemaakt, heeft hij niet onderbouwd. Het enkele feit dat de kosten voor de andere procedures hoger zijn dan die voor de bodemprocedure is daarvoor onvoldoende, zeker nu – zoals tussen partijen niet in geschil is – Q Advocaten tijd heeft afgeschreven op de bodemprocedure. Ook indien
Q Advocaten in strijd heeft gehandeld met artikel 17 lid 3 van de Gedragsregels advocatuur, leidt dat niet tot de conclusie dat Q Advocaten bovenmatig heeft gedeclareerd.
15. Uit het voorgaande volgt dat [appellant] gehouden is de gefactureerde uren te betalen. Bij inleidende dagvaarding onder 6 tot en met 10 is gespecificeerd om hoeveel gefactureerde uren het gaat: in totaal 28,3 uren (9,05+10,25+9 uren). Dat komt neer op een bedrag van € 3.787,96 inclusief btw. Daar komt bij een bedrag van € 3.412,--. Dit resulteert in een bedrag van € 7.199,96. Daarop strekt in mindering het bedrag van € 1.610,73 dat [appellant] reeds heeft betaald. Dit laatste bedrag volgt uit het volgende.
 Er is voor de tweede procedure voor € 2.318,58 inclusief btw gedeclareerd (inleidende dagvaarding onder 8). Daarvan staat nog een bedrag open van € 707,85 inclusief btw. Hieruit leidt het hof af dat er dus een bedrag van € 1.610,73 door [appellant] is betaald.
 Voor de derde procedure is niets betaald (inleidende dagvaarding onder 9).
 Voor de vierde procedure heeft [appellant] een bedrag van € 121,98 betaald (inleidende dagvaarding onder 10). Dit bedrag ziet op gemaakte deurwaarderskosten en strekt dus niet in mindering op wat er aan uren moet worden betaald.
16. Dan resteert door [appellant] te betalen een bedrag van (€ 7.199,96 – € 1.610,73 = )
€ 5.589,23 inclusief btw.
Buitengerechtelijke incassokosten
17. Met
grief IIbetoogt [appellant] dat er geen, althans een gematigde, vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten dient te worden toegekend. Eén van de argumenten daarvoor is dat Q Advocaten geen deskundige derde partij heeft ingeschakeld voor de incasso, maar zelf een betalingsherinnering heeft gestuurd.
17. In reactie daarop heeft Q Advocaten geen verweer tegen de grief gevoerd, omdat [appellant] er in haar ogen terecht op wijst dat Q Advocaten het buitengerechtelijke traject niet heeft uitbesteed en daarom de buitengerechtelijke kosten niet gevorderd mogen worden.
17. Uit het voorgaande volgt dat grief II slaagt. Het bestreden vonnis kan op het punt van de toegewezen buitengerechtelijke incassokosten van Q Advocaten niet in stand blijven.
Proceskosten in conventie eerste aanleg
20. Met
grief IIIbetoogt [appellant] dat hij ten onrechte in de proceskosten in conventie is veroordeeld. Deze grief faalt omdat [appellant] in conventie de grotendeels in het ongelijk te stellen partij is.
Schadeplichtigheid Q Advocaten
21. De
grieven IV tot en met VIgaan over de schadeplichtigheid van Q Advocaten voor de handelwijze van mr [de advocaat]. Dit onderwerp was aan de orde in de procedure in reconventie van de eerste aanleg.
Onttrekken
22. Met
grief IVbetoogt [appellant] dat er sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Q Advocaten omdat [de advocaat] zich ten onrechte en (te) laat aan de behandeling van zijn zaken heeft onttrokken. Daartoe voert [appellant] het volgende aan.
22.1.
Q Advocaten voert een bevrijdend verweer, dat inhoudt dat de onttrekking te wijten is aan [appellant] en dat zij zich daar verder niet over kan uitlaten vanwege haar geheimhoudingsplicht. Dit is geen gemotiveerd verweer.
22.2.
Inmiddels heeft de deken de klacht van [appellant] over het onterecht onttrekken van Q Advocaten gegrond verklaard. De deken stelt hierover:
"[de advocaat] heeft u op 12 oktober 2021 een e-mail gezonden. Zij heeft daarin verwoord: “Naar aanleiding van uw laatste e-mails kan ik mij niet onttrekken aan de gedachte dat u geen vertrouwen meer heeft in mij. Vertrouwen ligt aan de basis van de relatie tussen advocaat en client. Aangezien u mijn oordeel in twijfel blijft trekken, kan ik mijn taak als advocaat niet naar behoren vervullen. Ik verzoek u voor het vervolg van de procedure een andere advocaat te benaderen. Gelet hierop lijkt het mij aangewezen dat u onderstaande vragen aan uw nieuwe advocaat voorlegt”.[…] Ik stel voorop dat ik [de advocaat] volledig kan volgen in haar weigering u bij te staan bij het indienen van een wrakingsverzoek. [...] Dat gezegd hebbende, betekent dit echter niet dat uw stellige wens om wel te wraken een (voldoende)argument dient te zijn voor de plotselinge onttrekking. […]Daarnaast had zij echter, naar mijn oordeel, "gewoon" voort kunnen gaan in de bodemprocedure. Dat geldt temeer daar u de kosten van haar inschakeling (voor die bodemprocedure) al volledig had betaald. […] al met al meen ik dus dat [de advocaat] overhaast tot haar conclusie is gekomen."
22.3.
Hiermee staat vast dat Q Advocaten zich onterecht heeft onttrokken. De grond voor de onttrekking zag op een wrakingsverzoek dat [appellant] wilde laten indienen door Q Advocaten. Dit werd door [de advocaat] geweigerd, echter niet expliciet, maar Q Advocaten bleef de discussie met [appellant] hierover aangaan en trok vervolgens de onterechte conclusie dat hij geen vertrouwen meer had in Q Advocaten.
22.4.
Een advocaat heeft een zorgplicht. Het onttrekken kan, maar dan dient dit geen nadelige gevolgen voor de cliënt te hebben en door op een dergelijk korte termijn te onttrekken zag [appellant] zich voor een voldongen feit staan in een procedure waarvoor hij al volledig had betaald aan Q Advocaten.
22.5.
Nu de overeenkomst tussen Q Advocaten en [appellant] inhield dat sprake was van een all-in prijs voor de gehele procedure en Q Advocaten die overeenkomst niet heeft uitgevoerd, is sprake van een toerekenbare tekortkoming in de nakoming waardoor Q Advocaten schadeplichtig is richting [appellant] . De schade van [appellant] bedraagt exact het bedrag dat hij aan zijn nieuwe advocaat heeft moeten betalen en nog zal moeten betalen, te verhogen met wettelijke rente.
23. Q Advocaten heeft daar het volgende tegenin gebracht.
23.1.
Het advies van de deken is geen definitief oordeel van de tuchtrechter, zoals de deken zelf in zijn advies ook te kennen heeft gegeven. Bovendien is het advies van de deken niet gebaseerd op het volledige verhaal. Ten overstaan van de deken heeft [de advocaat], vanuit de veronderstelling dat zij nog steeds gehouden was aan haar geheimhouding, niet alle omstandigheden aangedragen die hebben bijgedragen aan haar onttrekking. De deken heeft zijn advies louter gebaseerd op hetgeen hem ter kennis was gebracht: de discussie omtrent het wrakingsverzoek.
23.2.
Q Advocaten heeft [appellant] bijgestaan in een viertal geschillen. Sinds de aanvang van de eerste overeenkomst, verliep de communicatie met [appellant] stroef.
23.3.
Op 14 januari 2021 hebben [de advocaat] en [appellant] contact gehad over de te volgen strategie, waarbij [appellant] zich zeer neerbuigend heeft opgesteld jegens [de advocaat]. Een soortgelijke discussie deed zich ook voor op 5 maart 2021 naar aanleiding van de concept-dagvaarding. Tijdens dit gesprek benadrukte [appellant] ook dat [de advocaat] zo min mogelijk contact mocht hebben met de advocaat van de wederpartij, omdat dit te veel geld zou kosten. Een soortgelijke instructie had [appellant] ook al eerder verstrekt. Hierdoor kon [de advocaat] de belangen van [appellant] minder goed behartigen.
23.4.
Uit de herhaalde gevoerde discussies omtrent de te volgen strategie blijkt dat de vertrouwensband reeds begin 2021 begon af te brokkelen. Deze tendens bleek zich voort te zetten. Zo bleken partijen op 12 april 2021 wederom niet op een lijn te zitten, aangezien [appellant] [de advocaat] verweet dat zij de financiering van het huis van [appellant] had moeten regelen, terwijl dit uiteraard niet tot haar takenpakket behoorde.
23.5.
Voorts begon [appellant] [de advocaat] steeds verregaandere instructies te geven ten aanzien van de communicatie met de rechtbank en de wederpartij. Zo verlangde hij dat zij de door hem opgestelde processtukken en/of brieven ongewijzigd zou indienen. [appellant] gaf [de advocaat] gaandeweg steeds minder ruimte om haar taak als advocaat te vervullen. [appellant] drong erop aan dat [de advocaat] bepaalde stukken, waaronder processtukken en brieven, zou indienen zonder dat zij hier nadere invulling aan kon geven. Daarnaast nam hij regelmatig buiten [de advocaat] om contact op met de advocaat van de wederpartij, zonder haar hiervan vooraf op de hoogte te stellen. Hieruit blijkt dat [appellant] meer op zoek was naar een `doorgeefluik' dan naar een zelfstandig denkend advocaat.
23.6.
[appellant] duldde geen tegenspraak van [de advocaat] wat betreft de te volgen strategie of in te dienen stukken. Telkens als [de advocaat] tegengas gaf, werd de houding van [appellant] aanvallender en neerbuigender. Dit liep dusdanig uit de hand dat een onwerkbare situatie ontstond waarin [de advocaat] haar werkzaamheden niet langer onbevangen en zelfstandig kon verrichten.
[de advocaat] had derhalve geen andere keuze dan zich te onttrekken aan de zaak.
23.7.
Op 23 september 2021 heeft de rechtbank (tussen)vonnis gewezen in de bodemprocedure. Vervolgens heeft [appellant] [de advocaat] onder druk gezet om een wrakingsverzoek in te dienen zodat de appelprocedure kon worden voortgezet. [de advocaat] heeft [appellant] erop gewezen dat dit niet de juiste weg was, maar [appellant] stond wederom niet open voor de zienswijze van
[de advocaat], noch stond hij open voor overleg over de te volgen strategie.
[de advocaat] adviseerde de procedure te vervolgen, terwijl [appellant] persisteerde om de rechtbank te wraken. [de advocaat] kon [appellant] niet van gedachten doen veranderen. De procedure moest en zou op zijn manier worden gevoerd. [appellant] liet het niet toe dat [de advocaat] als dominus litis kon optreden en dat zij haar rol als advocaat onafhankelijk en autonoom kon verrichten. Nu partijen lijnrecht tegenover elkaar stonden wat betreft het vervolg van de procedure en [de advocaat] zich niet kon verenigen in de door [appellant] voorgestelde strategie, heeft zij - mede hierom - besloten om zich te onttrekken aan de zaak.
23.8.
Nu het meningsverschil over de te volgen strategie onoverbrugbaar bleek, heeft [de advocaat] [appellant] herhaaldelijk geadviseerd om zo spoedig mogelijk een andere advocaat in de arm te nemen. [appellant] bleef echter op onbeleefde en onaangename wijze persisteren dat [de advocaat] de door hem gekozen strategie zou volgen. De druppel was uiteindelijk een telefoongesprek over het wrakingsverzoek waarbij [de advocaat] onheus en onnodig grievend werd bejegend door [appellant] .
24. Het hof is van oordeel dat Q Advocaten niet toerekenbaar is tekortgeschoten jegens [appellant] doordat [de advocaat] zich op 16 oktober 2021 heeft onttrokken als advocaat. Dit wordt als volgt toegelicht.
24.1.
Het stond [de advocaat] in beginsel vrij zich te onttrekken als advocaat van [appellant] . In de verhouding tussen advocaat en cliënt is wederzijds vertrouwen essentieel. Als dat vertrouwen weg is bij de advocaat kan het voor hem onmogelijk worden zijn werk naar behoren te doen. Dat geldt ook als de cliënt aangeeft het vertrouwen in de advocaat te hebben behouden, zoals [appellant] stelt dat het geval was.
24.2.
Het is duidelijk dat het vertrouwen van [de advocaat] in de samenwerking met [appellant] onder zware druk stond. Dit volgt uit de voorstelling van zaken door Q Advocaten, als hiervoor weergegeven. Wat [appellant] daartegen in heeft gebracht – met name bij de mondeling behandeling in hoger beroep – doet daaraan niet af. Zo heeft [appellant] aangevoerd dat hij [de advocaat] vriendelijk heeft verzocht om een wrakingsverzoek in te dienen en haar ter zake niet onder druk heeft gezet. Door [de advocaat] is dat kennelijk heel anders ervaren. Op dit punt is van belang dat een advocaat met een zo zwaar middel als een wrakingsverzoek terughoudend dient om te gaan. Het is invoelbaar dat het persisteren van [appellant] in dat wrakingsverzoek de relatie met [de advocaat], die dat wrakingsverzoek niet wilde indienen, onder druk heeft gezet. De verzoeken van [appellant] om processtukken aan te passen zijn door
[de advocaat] kennelijk ervaren als directief en onverenigbaar met haar positie als advocaat, die vergt dat de advocaat de processtrategie bepaalt en invult.
[de advocaat] kon zich daarin belemmerd voelen, indien zij de bejegening door [appellant] als neerbuigend en aanvallend heeft ervaren. Het is niet aan het hof om aan deze ervaring van [de advocaat] een andere invulling te geven. Een uitzonderlijke situatie waarin dat wel is geboden, is hier niet aan de orde.
24.3.
Wanneer een advocaat zich onttrekt aan een zaak dient hij daarbij echter zorgvuldig te werk te gaan. De belangen van een cliënt mogen door een onttrekking niet onnodig geschaad worden. In dat kader moet beoordeeld moet worden of het
tijdstipwaarop [de advocaat] zich heeft onttrokken onzorgvuldig was. [appellant] stelt dat daarvan sprake is omdat hij niet in staat was tijdig een andere advocaat te zoeken aangezien er twee weken nadien een zitting was bij dit hof.
24.4.
Het hof verwerpt dit standpunt van [appellant] . De inhoud van de e-mail van
12 oktober 2021 van [de advocaat] is helder: ik onttrek mij en zoek een andere advocaat. Op dat moment waren er nog twee weken om het hof te informeren dat een andere advocaat de zaken van [de advocaat] overnam. Dat [appellant] niet in staat was om binnen die termijn een nieuwe advocaat te vinden om dat aan het hof te berichten, is onvoldoende onderbouwd. Op dit punt is van belang dat van de nieuwe advocaat niet wordt gevergd dat deze zich binnen genoemde termijn de zaak (volledig) eigen maakt.
24.5.
[appellant] wijst er verder nog op dat hij voor de dienstverlening van
[de advocaat] al had betaald en dit van belang is voor het beoordelen van de zorgvuldigheid van de onttrekking. Het hof verwerpt dit standpunt, omdat deze betaling betrekking had op het voeren van de bodemprocedure in eerste aanleg, die was afgelopen. De onttrekking vond plaats nadat tegen het oordeel van de rechtbank in de bodemprocedure hoger beroep was ingesteld.
25. Uit het voorgaande volgt dat
grief IVfaalt. Aan de behandeling van de
grieven V tot en met VIIkomt het hof niet toe. Met deze grieven betoogt [appellant] dat
Q Advocaten jegens hem schadeplichtig is. Uit het voorgaande volgt dat dit niet het geval is. .
26. Met de
grief VIIIbetoogt [appellant] dat hij ten onrechte in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg in reconventie is veroordeeld. Deze grief faalt omdat hij als de in het ongelijk gestelde partij terecht in de proceskosten is veroordeeld.
27.
Grief IXheeft geen zelfstandige betekenis. Het is een veeggrief waarop niet nader behoeft te worden ingegaan.
27. De slotsom is dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt voor zover het ziet op het vonnis
in conventie. Dat vonnis zal worden vernietigd en de veroordeling van [appellant] zal worden aangepast op het punt van het te betalen bedrag aan uren en de buitengerechtelijke incassokosten. Dit resulteert in een te betalen bedrag van
€ 5.589,23. Het hoger beroep faalt voor zover het ziet op het vonnis
in reconventie. Dat vonnis zal worden bekrachtigd. De vorderingen van [appellant] in hoger beroep zullen worden afgewezen. Bij deze uitkomst past dat [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep. Het arrest zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
in conventie
  • vernietigt het tussen partijen
  • veroordeelt [appellant] om aan Q Advocaten te betalen een bedrag van € 5.589,23 te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van volledige betaling;
in reconventie
- bekrachtigt het tussen partijen
in reconventiegewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 19 augustus 2022;
in conventie en reconventie
  • veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.S. van Coevorden, P. Volker en K. van Dijk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.