ECLI:NL:GHDHA:2024:2262
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake WOZ-waarde van onroerende zaken en schending van hoorplicht
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van twee onroerende zaken, gelegen in de gemeente Rotterdam. De belanghebbende, eigenaar van een galerijflat en een tussenwoning, had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde WOZ-waarden van respectievelijk € 181.000 en € 332.000, die door de heffingsambtenaar waren vastgesteld op 1 januari 2021. De belanghebbende stelde dat de waarden te hoog waren en dat er sprake was van verborgen gebreken, zoals de invloed van hoogfrequente straling van zendmasten en asbestdeeltjes. De rechtbank had eerder de bezwaren van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de belanghebbende in hoger beroep ging.
Het Gerechtshof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarden niet te hoog waren. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de heffingsambtenaar de waardes had onderbouwd met een taxatierapport en vergelijkingsobjecten. De belanghebbende had niet voldoende bewijs geleverd voor zijn stellingen over de invloed van straling en andere waardedrukkende factoren. Daarnaast werd de stelling van de belanghebbende over schending van de hoorplicht als tardief afgewezen, omdat deze pas op de zitting was ingebracht en de heffingsambtenaar niet adequaat kon reageren.
De conclusie van het Hof was dat het hoger beroep ongegrond was en dat de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. De belanghebbende kreeg geen proceskostenvergoeding en het griffierecht werd niet terugbetaald, omdat de beroepen ongegrond waren.