ECLI:NL:GHDHA:2024:2253

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.342.074/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarigen in het belang van de kinderen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader was bepaald. Het hof oordeelde dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de moeder moet blijven, omdat de uitbreiding van de zorgregeling met de vader niet leidde tot een wijziging van het zwaartepunt van de zorg. Het hof benadrukte dat er geen sprake was van werkelijk co-ouderschap, aangezien de ouders zo min mogelijk contact met elkaar hebben. De financiële gevolgen van de scheiding van de hoofdverblijfplaats werden door het hof niet als doorslaggevend beschouwd in het belang van de kinderen. De beslissing van het hof houdt rekening met de belangen van de minderjarigen en de noodzaak van goede communicatie tussen de ouders. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij ieder van de partijen zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.342.074/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 23-1251
zaaknummer rechtbank : C/10/653005
beschikking van de meervoudige kamer van 13 november 2024
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg (Zuid-Holland),
tegen
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. W.J.J. Trooster te Vlaardingen.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam, locatie Rotterdam van 8 februari 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De moeder is op 7 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De vader heeft op 30 juli 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 10 oktober 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door mr. R. Kuijer, advocaat te Berkel en Rodenrijs;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De raad is, overeenkomstig zijn brief van 1 oktober 2024, niet ter zitting verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1] geboren op [geboortedatum] 2017 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 1] );
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 2] )
(hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.3
De vader heeft de minderjarigen erkend.
3.4
Het ouderlijk gezag over de minderjarigen wordt door de ouders gezamenlijk uitgeoefend.
3.5
De vader is ook ouder van de minderjarige [minderjarige 3] , geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ). De vader betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) € 100,- per maand. [minderjarige 3] woont bij haar moeder.
3.6
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2021 is bepaald dat de vader aan de moeder met ingang van 24 november 2020 als kinderalimentatie voor de minderjarigen voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling zal voldoen € 100,- per maand per kind.
3.7
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2021 en de herstelbeschikking van 2 februari 2022 is onder meer de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder bepaald en is een regeling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld.
3.8
Partijen voeren een zorgregeling uit waarbij de minderjarigen in de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school en de andere week op woensdag uit school tot vrijdag naar school bij de vader verblijven.
3.9
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2024 heeft de rechtbank voormelde beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 juli 2021 gewijzigd in die zin dat de daarbij aan de vader opgelegde kinderalimentatie voor [minderjarige 2] met ingang van 8 februari 2024 wordt gewijzigd in een door de vader aan de moeder te betalen bijdrage van € 146,- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen, te verhogen gelijk aan de wettelijke indexering als bedoeld in artikel 1:402a van het Burgerlijk Wetboek (BW) per 1 januari 2025 en het meer of anders verzochte ten aanzien van de onderhoudsbijdragen afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover in dit hoger beroep van belang, (met wijziging van de beschikking van 29 november 2021) de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] met ingang van de datum van de bestreden beschikking (lees: 8 februari 2024) bij de vader bepaald.
4.2
De moeder is het niet eens met die beslissing. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] af te wijzen, althans een zodanige beschikking af te geven als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.3
De vader voert verweer. Hij verzoekt het hof om het beroep van de moeder niet-ontvankelijk te verklaren, althans af te wijzen, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing over de hoofdverblijfplaats wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter dient bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in acht te nemen, wat er in een voorkomend geval toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de afweging van belangen.
5.2
Het hof overweegt als volgt. De zorgregeling tussen de vader en de minderjarigen is nu ruimer dan ten tijde van de beschikking waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder werd bepaald. Die verruiming is een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:253a BW. Dat betekent dat de rechtbank terecht het verzoek van de vader inhoudelijk heeft behandeld.
5.3
Bij de inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vader dient het hof zich af te vragen of het belang van de minderjarige(n) is gediend bij een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] . Het hof neemt hierbij, in navolging van de bestaande rechtspraak en literatuur, als uitgangspunt dat de hoofdverblijfplaats van een kind de plaats is waar het kind feitelijk het meest verblijft. De hoofdverblijfplaats is daarbij dus nauw verweven met de zorgregeling: daar waar het zwaartepunt van de zorg ligt, is de hoofdverblijfplaats van de minderjarige. Het begrip hoofdverblijfplaats knelt dan ook bij co-ouderschap.
5.4
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat geen sprake is van gewijzigde feiten en omstandigheden die moeten leiden tot een wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] . De verruiming van de zorgregeling van de vader met de kinderen is daartoe op zich onvoldoende nu het niet zo is dat het zwaartepunt van de zorg daarmee nu bij de vader is komen te liggen. Van een werkelijk co-ouderschap is in dit geval evenmin sprake. Het hof overweegt daarbij dat de ouders het ouderschap uitvoeren via een zogenoemd parallel solo ouderschapsregeling. Dat houdt in dat zij zo min mogelijk contact hebben met elkaar. Het hof vindt dat daarbij niet past dat de minderjarigen elk bij een andere ouder hun hoofdverblijfplaats hebben, omdat dat ertoe kan leiden dat de minderjarigen verschillend van elkaar behandeld worden. Een scheiding van de hoofdverblijfplaatsen betekent niet alleen dat de ouders elk voor een van de minderjarigen de verblijfsoverstijgende kosten moet dragen, maar ook dat aangelegenheden zoals de huisarts, tandarts en uitnodigingen voor vaccinaties voor elke minderjarige bij een andere ouder terechtkomen en dit vraagt om een goede communicatie tussen de ouders. Het hof is het niet met de vader eens dat de scheiding van de hoofdverblijfplaatsen leidt tot een evenwicht in het ouderschap, althans vanuit juridisch oogpunt is dit niet zo. De vader beschikt - als ouder met gezag over de minderjarigen – al over een ruim scala aan mogelijkheden om uitvoering te geven aan het ouderschap en de op de moeder rustende verplichting om de vader te informeren en zo nodig te consulteren wordt niet beïnvloed door de plaats van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] .
5.5
Het hof overweegt voorts dat het antwoord op de vraag hoe een scheiding van de hoofdverblijfplaatsen van de minderjarigen financieel uitwerkt in de kinderbijslag, fiscale voordelen en/of toeslagen die de ouders al dan niet ontvangen, geen doorslaggevende omstandigheid is in het kader van de in casu te maken belangenafweging. Het staat immers niet vast dat de financiële gevolgen van een wijziging voordelig zijn voor de ouders gezamenlijk, nu de ouder bij wie de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben verantwoordelijk is voor alle verblijfsoverstijgende kosten. Daarbij komt dat de tegemoetkoming die daar tegenover staat vanuit de overheid (deels) inkomensafhankelijk is en daarbij de hoofdverblijfplaats niet per definitie doorslaggevend is en kan fluctueren naar aanleiding van de binnen de politiek te maken keuzes. Dat betekent dat de wijze waarop de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] doorwerkt in de financiële gevolgen voor de ouders geen overweging van doorslaggevende aard is bij de belangenafweging die aan de bepaling van zijn hoofdverblijfplaats ten grondslag ligt.
Proceskosten
5.6
Gelet op het familierechtelijke aard van het geschil zal het hof de proceskosten tussen partijen compenseren in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek van de vader - om de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 29 november 2021 te wijzigen in die zin dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de vader wordt bepaald - af;
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat ieder van hen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A. Zonneveld, L. Koper en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 13 november 2024 uitgesproken door mr. A.A.F. Donders in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.