ECLI:NL:GHDHA:2024:2252

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.339.899/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor inschrijving minderjarige in nieuwe woonplaats en op school

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verhuizing van een vrouw met haar minderjarige kind van [plaats 1] naar [plaats 2]. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, had vervangende toestemming gevraagd om haar kind in te schrijven in de nieuwe gemeente en op een basisschool in [plaats 2]. De man, geïntimeerde in het principaal hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen deze verhuizing en de inschrijving van de minderjarige op school in [plaats 2]. De rechtbank had eerder in kort geding geoordeeld dat de vrouw niet met de minderjarige mocht verhuizen naar [plaats 2] en dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in [plaats 3] moest blijven. Het hof heeft de situatie beoordeeld en vastgesteld dat de minderjarige momenteel bij de vrouw in [plaats 2] woont en dat het daar goed gaat. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de minderjarige is om haar in te schrijven op de basisschool in [plaats 2], gezien de afstand en de huidige woonsituatie. De vorderingen van de man om de vrouw te verbieden in [plaats 2] te blijven wonen zijn afgewezen, en het hof heeft de eerdere beslissing van de voorzieningenrechter vernietigd en de vrouw vervangende toestemming verleend voor de inschrijving van de minderjarige.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.339.899/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/672662 / KG ZA 24-76
Arrest in kort geding van 12 november 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.H.P. de Jongh, kantoorhoudend in Roosendaal,
tegen
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M. Soytekin, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna de vrouw en de man noemen.

1.De zaak in het kort

In geschil is de verhuizing van de vrouw met de hierna te noemen minderjarige van [plaats 1] naar [plaats 2] . In verband met die verhuizing is tevens in geschil in welke plaats de minderjarige moet zijn of worden ingeschreven voor het volgen van basisonderwijs. De man heeft tevens de hoofdverblijfplaats van de minderjarige dan wel de voorlopige toevertrouwing van de minderjarige aan de orde gesteld.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de spoeddagvaarding van 3 april 2024 tevens inhoudende grieven, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2024 (hierna ook: het bestreden vonnis);
  • de memorie van antwoord van de man, tevens houdende incidentele grieven, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in het incidenteel appel van de vrouw;
  • de rapportage van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) die de vrouw ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd;
  • de als productie 16 overgelegde reactie van de man op het voormelde raadsrapport;
  • productie 17 die de man ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
2.2
Op 17 oktober 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten van partijen hebben de zaak toegelicht. De vrouw is tevens bijgestaan door [tolk] , tolk in de Poolse taal.
2.3
Na de mondelinge behandeling zijn stukken uit eerste aanleg door de vrouw alsnog ingediend zoals tijdens de mondelinge behandeling afgesproken.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen hebben van 2018 tot medio 2023 een affectieve relatie met elkaar gehad.
3.2
Uit deze relatie is op [geboortedatum] 2019 te [geboorteplaats] geboren [de minderjarige] , ook te noemen: de minderjarige, die door de man is erkend.
3.3
Partijen hebben gezamenlijk het gezag over de minderjarige.
3.4
Bij het uiteengaan van partijen in juni 2023 is de vrouw met de minderjarige ingetrokken bij haar zus in [plaats 1] De minderjarige gaat daar sindsdien naar school.
3.5
Bij vonnis in kort geding van 15 november 2023 van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zijn partijen veroordeeld tot nakoming van de hangende het kort geding tussen hen in oktober 2023 gemaakte en in voormeld vonnis vastgelegde afspraken:
- de minderjarige zal met ingang van 20 oktober 2023 een weekend per 14 dagen van vrijdag na school tot zondag 18.00 uur alsmede de helft van de vakanties en feestdagen bij de man zijn, waarbij de vrouw de minderjarige brengt en haalt, totdat de man vervangend vervoer heeft geregeld. Vanaf 1 december 2023 zal de vrouw de minderjarige brengen naar de man en de man de minderjarige terugbrengen naar de vrouw;
- de vrouw zal zich volledig inspannen om zich binnen zes maanden met de minderjarige te vestigen in de gemeente [plaats 3] en/of aangrenzende gemeenten van deze gemeente. De vrouw zal direct urgentie aanvragen in deze regio. Zodra zij een woning heeft, zullen de ouders in gezamenlijk overleg de minderjarige inschrijven op een basisschool;
- de vrouw zal één keer per maand de man informeren en consulteren over school, medische zaken en andere belangrijke aangelegenheden betreffend de minderjarige.
3.6
Op 15 november 2023 woonden de vrouw en de minderjarige nog in bij de zuster van de vrouw in [plaats 1] . De vrouw en de minderjarige hebben zich niet opnieuw gevestigd in [plaats 3] of in die buurt en zij zijn inmiddels verhuisd naar een huurwoning die zij toegewezen hebben gekregen in [plaats 2] . De minderjarige gaat wel nog steeds naar de basisschool in [plaats 1] .
3.7
Er is tussen partijen een bodemprocedure aanhangig bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant over onder andere de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling. Ten behoeve van de bodemzaak is een raadsonderzoek gevraagd en de bodemzaak is daartoe aangehouden. Het raadsrapport is inmiddels gereed en in deze procedure overgelegd door de vrouw. De zittingsdatum voor de bodemprocedure bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant is bepaald op 21 november 2024.

4.Procedure bij de voorzieningenrechter

4.1
De vrouw heeft de man gedagvaard en gevorderd:
I. de vrouw vervangende toestemming te verlenen, welke die van de man zal vervangen, de minderjarige in te schrijven in de gemeente [plaats 2] aan [adres 1] ;
II. de vrouw vervangende toestemming te verlenen, welke die van de man zal vervangen, de minderjarige in te schrijven op basisschool [naam] te [plaats 2] ;
III. althans een zodanig vonnis te wijzen als de voorzieningenrechter in goede justitie mocht bepalen;
IV. de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4.2
De man heeft op zijn beurt gevorderd (in reconventie):
I. de vrouw te verbieden om met de minderjarige zich te vestigen in de regio [plaats 2] dan wel een andere locatie buiten de straal van 10 km vanuit [plaats 3] op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor iedere dag of ieder gedeelte daarvan dat de vrouw nalaat aan dit verbod te voldoen met een maximum van € 20.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
II. primair de vrouw te veroordelen om de afspraken opgenomen in het kortgedingvonnis van 15 november 2023 van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant na te komen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom ad € 1.000,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw nalaat aan de gevorderde zorgregeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
III. een voorlopige informatie- en consultatieregeling vast te leggen, inhoudende dat de vrouw de man per maand schriftelijk informeert ter zake medische behandelingen, t.z.t. school/kinderopvang en andere gewichtige aangelegenheden omtrent de minderjarige en dat zij de man zal raadplegen ter zake daaromtrent te nemen beslissingen, een en ander onder verbeurte van een dwangsom ad € 200,- voor iedere dag of dagdeel dat de vrouw nalaat aan de gevorderde informatie- en consultatieregeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,- althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie vast te stellen bedrag;
IV. subsidiair te bepalen dat - indien de vrouw weigert om voor 1 mei 2024 terug te verhuizen naar [plaats 3] en toch in de regio [plaats 2] wil blijven - de hoofdverblijfplaats van de minderjarige althans de toevertrouwing van de
[het hof begrijpt: minderjarige]in afwachting van de hoofdprocedure bij de man te bepalen;
V. de toestemming van de vrouw door de toestemming van de voorzieningenrechter te vervangen, zodat de man kan overgaan tot inschrijving van de minderjarige op basisschool " [naam] " te [plaats 3] ;
VI. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Het salaris van de advocaat en het griffierecht daaronder begrepen;
VII. met veroordeling van de vrouw aan de man te betalen de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien de kosten van deze procedure niet binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.
4.3
De voorzieningenrechter heeft in het dictum van het bestreden vonnis geoordeeld als volgt:
in conventie
5.1.
wijst de vordering van de vrouw af;
in reconventie
5.2.
verbiedt de vrouw om:
a. vanaf 1 mei 2024 met de minderjarige te (blijven) wonen in de plaats [plaats 2] ;
b. vanaf 1 mei 2024, na haar vertrek uit de plaats [plaats 2] , met de minderjarige te (gaan) verblijven op een locatie buiten een straal van 10 km vanuit de plaats [plaats 3] ,
op verbeurte van een dwangsom van € 100,- per dag dat de vrouw zich niet aan het verbod onder a. of b. houdt, met een maximum van € 10.000,-;
5.3.
bepaalt dat van het verbod zoals vermeld in 5.2. onder b. is uitgezonderd de woning van de zus van de vrouw in [plaats 1] of een ander in onderling overleg tussen partijen afgesproken verblijfsadres;
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde;
in conventie en in reconventie
5.6.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het bestreden vonnis. Zij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. De vrouw vordert het bestreden vonnis te vernietigen,
[het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen], en opnieuw rechtdoende:
- de vrouw vervangende toestemming te verlenen - welke die van de man zal vervangen - om de minderjarige in te schrijven in de gemeente [plaats 2] aan het [adres 1] ;
- alsmede haar vervangende toestemming te verlenen - welke die van de man zal
vervangen - om de minderjarige in te schrijven op Basisschool [naam] te [plaats 2] ;
althans een zodanig arrest te wijzen als het hof in goede justitie zal bepalen, één en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
5.2
De man concludeert
in principaal appelde vrouw in haar vorderingen in incidenteel appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar de vorderingen te ontzeggen.
De man vordert in
incidenteel appeldat het hof bij arrest, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt voor zover betrekking hebbende op de volgende vorderingen (zijnde de vordering IV en V van man in eerste aanleg):
I. te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige althans de toevertrouwing van de minderjarige in afwachting van de hoofdprocedure
[naar het hof begrijpt: bij althans aan de man zal zijn];
II. de toestemming van de vrouw door de toestemming van het hof te vervangen, zodat de man kan overgaan tot inschrijving van de minderjarige op basisschool “ [naam] ” te [plaats 3] ;
III. de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure. Het salaris van de advocaat en
griffierecht daaronder begrepen;
IV. met veroordeling van de vrouw aan de man te betalen de wettelijke rente over de volledige proceskosten, indien de kosten van deze procedure niet binnen 14 dagen na het in dezen te wijzen vonnis zijn voldaan.

6.Beoordeling in hoger beroep

Spoedeisend belang
6.1
Gelet op de aard van de vorderingen in de onderhavige zaak, namelijk verhuizing van een minderjarige en inschrijving op een basisschool, hebben partijen naar het oordeel van het hof in hoger beroep nog voldoende spoedeisend belang bij de gevorderde voorzieningen.
Verhuizing
6.2
De vrouw is het er niet mee eens dat de voorzieningenrechter haar op verbeurte van een dwangsom heeft verboden vanaf 1 mei 2024 met de minderjarige te blijven wonen in [plaats 2] , dan wel te gaan verblijven op een locatie buiten een straal van 10 km vanuit [plaats 3] . De vrouw wijst erop dat zij zich overeenkomstig de afspraak tussen partijen heeft ingespannen om een woning binnen het door partijen overeengekomen gebied te huren, maar dat dat niet is gelukt. Met de minderjarige weer gaan wonen in de huurwoning van de moeder van de man in [plaats 3] , zoals de man voorstelt, dan wel terugkeren naar de huurwoning van de zuster in [plaats 1] is volgens de vrouw om diverse praktische, financiële en huurrechtelijke redenen geen optie.
6.3
De man weerspreekt de stellingen van de vrouw. Naar zijn mening trekt de vrouw wat de minderjarige betreft steeds haar eigen plan zonder de man als mede-gezagsdrager daarin te betrekken. De vrouw heeft er volgens de man bewust naartoe gewerkt dat zij samen met de minderjarige in [plaats 2] kon gaan wonen en zij doet er alles aan om daar ook te mogen blijven wonen. De man vindt [plaats 2] als woonplaats onwenselijk omdat de contacten tussen de man (en zijn familie) en de minderjarige ernstig worden belemmerd door de reisafstand [plaats 3] - [plaats 2] . Daarnaast is [plaats 2] voor de minderjarige een onbekende omgeving terwijl zij vertrouwd is met de woonomgeving in [plaats 3] .
6.4
Het hof overweegt als volgt. In hoger beroep dient in beginsel opnieuw (ex nunc) beoordeeld te worden of de in eerste aanleg gevorderde voorzieningen moeten worden toegewezen of gehandhaafd. Hoewel de kortgedingrechter terughoudend dient te zijn met het geven van vervangende toestemming voor verhuizing, aangezien een verhuizing een ingrijpende gebeurtenis is voor een minderjarige en in de bodemzaak weer anders kan worden beslist over de hoofdverblijfplaats van die minderjarige, ziet het hof in deze zaak voldoende aanleiding de vorderingen toch inhoudelijk te beoordelen. Ook het feit dat er door de rechtbank een dwangsom is verbonden aan de terugverhuizing van de vrouw, maakt dat zij belang heeft bij de inhoudelijke beoordeling van haar vorderingen in hoger beroep.
6.5
De situatie is thans zo dat de minderjarige bij de vrouw in [plaats 2] woont en dat het daar goed gaat met de minderjarige, zoals ook blijkt uit het door de vrouw overgelegde raadsrapport van 9 juli 2024. Uit de stukken en het ter mondelinge behandeling verhandelde maakt het hof verder op dat de huidige zorgregeling tussen de man en de minderjarige wordt nageleefd en in beginsel goed verloopt in die zin dat de man de minderjarige vaker ziet dan waar hij op grond van de zorgregeling aanspraak op kan maken. Wel wordt veel van de man gevraagd qua reistijd en flexibiliteit om contact met de minderjarige te houden. Bij een verhuizing terug naar [plaats 3] zou naar het oordeel van het hof de ongewenste situatie kunnen ontstaan dat de minderjarige eerst in een tijdelijke woonsituatie terecht komt (de woning van de moeder van de man) en van daaruit nogmaals moet verhuizen naar een definitieve huurwoning in [plaats 3] , voor zover een dergelijke woning al beschikbaar zou zijn. Dit zou veel onrust voor de minderjarige meebrengen. Het hof acht het dan ook in het belang van de minderjarige om de huidige situatie voor dit moment te handhaven. De belangen van de man in dezen prevaleren naar het oordeel van het hof niet boven de belangen van de minderjarige. Het hof neemt hierbij mede in aanmerking dat de man de vrouw zelf de toegang tot de woning van zijn moeder in [plaats 3] heeft ontzegd (door de spullen van de vrouw in vuilniszakken op haar werk te deponeren) en dat het hof niet gebleken is dat de vrouw moedwillig voor [plaats 2] als woonplaats heeft gekozen maar dat die woning haar bij een loting is toegewezen.
Inschrijving basisschool [plaats 2]
6.6
Op dit moment bezoekt de minderjarige een basisschool in [plaats 1] . Naar het oordeel van het hof is het niet langer in het belang van de minderjarige deze school te blijven bezoeken nu geen van partijen (meer) in [plaats 1] woont en de reisafstand tussen [plaats 2] en [plaats 1] aanzienlijk is. Het hof acht het in het belang van de minderjarige dat zij naar de basisschool kan gaan in [plaats 2] , in de buurt van de woning waar zij met de vrouw woont. Het hof zal de vrouw dan ook de door haar gevorderde vervangende toestemming verlenen voor de inschrijving van de minderjarige op Basisschool [naam] te [plaats 2] .
6.7
Gelet op het vorenstaande dient de vordering van de man hem vervangende toestemming te verlenen om de minderjarige in te schrijven op basisschool [naam] te [plaats 3] ook in hoger beroep te worden afgewezen. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigen, zij het op andere gronden.
Hoofdverblijf en toevertrouwing
6.8
Wat de vordering van de man inzake de bepaling van het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem betreft, overweegt het hof als volgt. De door de vrouw aangespannen bodemprocedure, waarin op korte termijn een zitting zal plaatsvinden (zie r.o. 3.7), dient ertoe na een zorgvuldige beoordeling van alle ter zake doende feiten en omstandigheden te beslissen welke hoofdverblijfplaats van de minderjarige het meest recht doet aan haar belangen. De onderhavige procedure in kort geding leent zich daar in beginsel niet toe. Wat betreft de (voorlopige) toevertrouwing aan hem zoals de man subsidiair verzoekt, is het hof van oordeel dat nu de minderjarige al sinds het uiteengaan van partijen in juni 2023 bij de vrouw woont, het niet in haar belang is dit nu te wijzigen. Gesteld noch gebleken is ook dat het niet goed zou gaan met de minderjarige bij de vrouw thuis. Uit het raadsrapport blijkt dat de raad de situatie van de minderjarige bij de vrouw voldoende stabiel acht en dat zowel de hulpverlening als de school geen zorgen ziet in de situatie bij de vrouw. Het hof zal deze vordering van de man dan ook afwijzen.
Proceskosten
6.9
Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. De andersluidende vordering van de man zal worden afgewezen.
6.1
Mitsdien wordt als volgt beslist.

7.Beslissing

Het hof:
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 6 maart 2024 voor zover daarin onder 5.1 van het dictum de vorderingen van de vrouw zijn afgewezen en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
verleent de vrouw vervangende toestemming - welke die van de man zal vervangen - om de minderjarige in te schrijven in de gemeente [plaats 2] aan het [adres 1] ;
verleent de vrouw vervangende toestemming - welke die van de man zal
vervangen - om de minderjarige in te schrijven op Basisschool [naam] te [plaats 2] ;
vernietigt het bestreden vonnis voor zover het betreft de verboden onder 5.2 van het dictum en voor zover het betreft de onder 5.3 van het dictum geformuleerde uitzondering op die verboden en, in zoverre opnieuw rechtdoende:
wijst de inleidende vorderingen van de man ter zake alsnog af;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Sutorius-Van Hees, mr. M.J. van Cleef-Metsaars, en mr. A. Zonneveld en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 in aanwezigheid van de griffier.