ECLI:NL:GHDHA:2024:2239

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.329.161/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke vordering van erfgenaam na ouderlijke boedelverdeling en de gevolgen van verzuim door executeur

In deze zaak gaat het om een erfrechtelijke vordering van [apellante] op de nalatenschap van haar vader, [erflater], na de ouderlijke boedelverdeling. [Apellante] is in hoger beroep gekomen van een uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin haar vorderingen zijn afgewezen. De zaak betreft de vraag of de vordering van [apellante] op de nalatenschap van haar vader, die is overleden in 2004, kan worden vastgesteld, nu de executeur, [erflaatster], verzuimd heeft om een boedelbeschrijving op te maken na haar overlijden in 2017.

De rechtbank had geoordeeld dat [apellante] onvoldoende gegevens had verstrekt om de omvang van de nalatenschap van [erflater] vast te stellen. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat de bewijslast voor de vordering bij [apellante] ligt. Het hof stelt vast dat er geen concrete gegevens zijn over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden en het privé-vermogen van [erflater]. Bovendien is er geen boedelbeschrijving opgemaakt, wat het voor [apellante] moeilijk maakt om haar vordering te onderbouwen.

Het hof concludeert dat de vordering van [apellante] niet kan worden vastgesteld, omdat er onvoldoende inzicht is in de nalatenschap van [erflater]. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof bekrachtigt het bestreden vonnis en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer : 200.329.161/01
Zaaknummer/rolnummer rechtbank : C 09/629112 HA ZA 22-204

arrest van 12 november 2024

inzake

[apellante] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
appellante,
advocaat: mr. W.S. Santema te Sneek,
tegen

1. [geïntimeerde 1] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [geïntimeerde 2] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
beiden mede in hun hoedanigheid als vereffenaars in de nalatenschap van [erflaatster] ,
advocaat: mr. M.K. Groothoff-de Bruin te Leusden.
Appellante wordt hierna [apellante] genoemd en geïntimeerden worden hierna [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] genoemd.

Het geding

1. Bij exploot van 15 mei 2023, hersteld bij exploot van 25 mei 2023, is [apellante] in hoger beroep gekomen van de mondelinge uitspraak van 17 februari 2023 van de rechtbank Den Haag, waarvan proces-verbaal is opgemaakt (hierna: het bestreden vonnis).
2. Voor het verloop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
3. In de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis, heeft [apellante] zeven grieven geformuleerd.
4. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben een memorie van antwoord genomen.
5. [apellante] heeft een mondelinge behandeling gevraagd en haar procesdossier overgelegd.
6. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 mei 2024.
Verschenen zijn partijen met hun advocaten.
[apellante] heeft een akte met producties genomen, die is toegevoegd aan het procesdossier.
De advocaten hebben hun standpunten toegelicht, Mr. Groothoff-de Bruin heeft spreekaantekeningen overgelegd, die aan het proces-verbaal zijn gehecht.
Vervolgens is arrest bepaald.

Enkele relevante feiten

7. [apellante] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] zijn kinderen van [erflater] (hierna: erflater). Hij is op [datum] 2004 overleden. Hij was toen gehuwd met [erflaatster] (hierna: erflaatster). Uit dit huwelijk zijn [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] geboren. [apellante] is een kind uit een eerder huwelijk van erflater.
8. Erflater heeft bij testament van 14 augustus 2001 over zijn nalatenschap beschikt. Hij heeft daarin zijn echtgenote en kinderen tot erfgenaam benoemd voor de delen zoals opgenomen in het testament en onder verwijzing naar artikel 4:1167 (oud) Burgerlijk Wetboek (BW) de ouderlijke boedelverdeling van toepassing verklaard. Dit hield in dat alle goederen uit de nalatenschap van erflater aan erflaatster werden toebedeeld en dat [apellante] , [geïntimeerde 2] en [geïntimeerde 1] - naast de andere kinderen van erflater - ieder een niet-opeisbare vordering jegens erflaatster verkregen ter grootte van hun erfdeel. Dit is tussen partijen niet in geschil.
9. Erflaatster is op [datum] 2017 overleden. Zij heeft bij testament van 10 januari 2017 over haar nalatenschap beschikt en heeft [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] tot erfgenaam benoemd, ieder voor de helft. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] hebben deze nalatenschap beneficiair aanvaard en zijn beiden vereffenaars in deze nalatenschap, zo blijkt uit een verklaring van erfrecht, opgemaakt op 6 december 2017.
10. Door het overlijden van erflaatster is de vordering van [apellante] op erflaatster uit hoofde van de nalatenschap van haar vader, opeisbaar geworden. Zij stelt dat zij een vordering heeft op de nalatenschap van erflaatster en dat zij deze kan verhalen op het eigen vermogen van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .

Het bestreden vonnis en de vorderingen in hoger beroep

11. De rechtbank heeft de vorderingen van [apellante] in eerste aanleg afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
12.. [apellante] heeft in hoger beroep gevorderd dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis vernietigt en, opnieuw rechtdoende, haar vorderingen alsnog toewijst:
primair: geïntimeerden veroordeelt om aan haar te betalen een bedrag van € 11.807,12 dan wel een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de datum dagvaarding tot de dag der algehele voldoening;
subsidiair:haar vordering op de nalatenschap vaststelt op de voet van artikel 4:223 lid 2 BW op € 11.807,12, dan wel op een door het hof in goede justitie te bepalen bedrag;
alles met bepaling dat over het bedrag dat gemoeid is met de proceskostenveroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn met ingang van de vijftiende dag na de datum van het te wijzen arrest;
met veroordeling van geïntimeerden in de nakosten van € 173,00 dan wel, (in geval van een tegenvordering) € 271,00 te verhogen met € 90,00 indien betekening van het te wijzen arrest plaatsvindt.
13. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [apellante] in haar hoger beroep, althans tot afwijzing van de grieven, met veroordeling van [apellante] in de kosten van het hoger beroep en de kosten in eerste aanleg.

Is de vordering van [apellante] vast te stellen?

14. Het hof zal eerst ingaan op de tweede en derde grief van [apellante] .
[apellante] voert aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat van haar kant onvoldoende gegevens zijn verstrekt om de omvang en de samenstelling van de nalatenschap van erflater vast te stellen. Erflaatster was executeur in de nalatenschap van erflater en was gehouden om een boedelbeschrijving op te stellen. Dat heeft zij niet gedaan. De nadelige gevolgen van haar verzuim mogen niet voor rekening van [apellante] komen. Dit verzuim dient voor rekening te komen van de executeur c.q. haar rechtsopvolgers, te weten [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] .
[apellante] voert daarbij nog aan dat zij voldoende gegevens heeft verschaft aan de hand waarvan de omvang en de samenstelling van de nalatenschap van erflater kan worden gereconstrueerd. De beschikbare gegevens, waaronder diverse bankafschriften, bieden voldoende aanknopingspunten om te komen tot vaststelling van het erfdeel in goede justitie, zoals gevorderd. Daarbij dient ook in aanmerking genomen te worden dat erflater een omvangrijk bedrag van zijn zus heeft geërfd en dat daarop een uitsluitingsclausule van toepassing was. Aangenomen moet worden dat de gelden die tot kort voor het overlijden van erflater op zijn rekening stonden, kunnen worden toegerekend aan die erfenis dan wel het restant vormden van die erfenis.
15. [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] sluiten zich aan bij de overweging van de rechtbank. Zij wijzen erop dat voor het vaststellen van de hoogte van de vordering van de erfgenamen op erflaatster gegevens nodig zijn over het exacte saldo van de nalatenschap van erflater: activa verminderd met ieders aandeel in kosten van begrafenis, boedelkosten en successierechten. Bovendien zijn gegevens nodig over het exacte saldo van de waarde van de huwelijksgoederengemeenschap van erflater en erflaatster. Op grond van artikel 5 van de tussen hen geldende huwelijkse voorwaarden moest bij overlijden van erflater worden afgerekend alsof zij in algehele gemeenschap van goederen waren getrouwd. Zij betwisten dat de verplichtingen uit hoofde van de taak als executeur, zoals die op erflaatster rustten, vererven.
16. Het hof overweegt als volgt.
De vraag die moet worden beantwoord is of [apellante] een vordering op erflaatster had en zo ja, wat de omvang van die vordering is. Daarvoor is het noodzakelijk dat per sterfdatum de nalatenschap van erflater een batig saldo had. Er dient dan ook inzicht te bestaan in de afwikkeling van de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen slotafrekening bij overlijden en in het eventuele privé-vermogen van erflater. Daarnaast dienen de schulden per sterfdatum alsmede de begrafenis- of crematiekosten en overige boedelschulden in aanmerking te worden genomen.
Vast staat dat door erflaatster als executeur geen boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater is opgemaakt en dat geen aangifte is gedaan voor de erfbelasting. De vordering van de erfgenamen is destijds niet vastgesteld.
17. De bewijslast van de door [apellante] gestelde vordering en de omvang daarvan ligt bij haar. Het hof begrijpt uit haar stelling dat het verzuim van erflaatster om na het overlijden van erflater de benodigde stukken op te maken voor rekening van erflaatster dient te komen - en thans voor rekening van [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] - dat zij zich verzet tegen deze bewijslast.
Het betoog van [apellante] gaat echter naar het oordeel van het hof niet op. In de eerste plaats geldt dat de taak van de executeur eindigt bij zijn overlijden (art. 4:149 lid 1 onder c BW). De verplichting van de executeur om een boedelbeschrijving op te maken is dan ook in ieder geval bij overlijden van erflaatster geëindigd en deze verplichting gaat niet over op haar erfgenamen c.q. vereffenaars van haar nalatenschap, [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] . Een mogelijk verwijt jegens de executeur kan dus niet aan [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] worden tegen geworpen. Verder verwijst het hof naar het testament van erflater, waarin in artikel C.1. is bepaald dat de waardering van de goederen van zijn nalatenschap zal moeten geschieden in onderling overleg binnen acht maanden na zijn overlijden en bij gebreke van overeenstemming daaromtrent op de wijze als door de wet is voorgeschreven voor verdeling van gemeenschappen, zulks op verzoek van de meest gerede partij. [apellante] heeft ter zitting aangegeven dat zij na het overlijden van erflater verschillende gesprekken heeft gehad met erflaatster over de nalatenschap van erflater. Nu dit overleg kennelijk niet tot overeenstemming over haar vordering heeft geleid, had [apellante] de bevoegdheid de vaststelling te vorderen op grond van artikel 4:15 BW. [apellante] heeft dit nagelaten en dit komt voor haar rekening.
18. Vervolgens ligt de vraag voor of [apellante] voldoende aanknopingspunten heeft aangedragen om nu alsnog haar vordering op de nalatenschap van erflaatster vast te stellen. Het hof beantwoordt deze vraag – evenals de rechtbank – ontkennend. Uit het voorgaande blijkt al dat concrete gegevens over onder meer de afwikkeling van de huwelijks voorwaarden tussen erflater en erflaatster, het privé-vermogen van erflater en de schulden van de nalatenschap ontbreken. Aan het kladje dat door erflaatster zou zijn opgesteld (productie 2 bij dagvaarding in eerste aanleg) – [geïntimeerde 1] en [geïntimeerde 2] betwisten dat dat geheel van haar hand is – kan geen betekenis worden toegekend. [apellante] voert verder aan dat het banksaldo dat kort voor het overlijden van erflater naar de bankrekening van erflaatster is overgemaakt het restant moet zijn van de erfenis die erflater onder uitsluitingsclausule van zijn zus heeft verkregen en dat dit bedrag ondanks deze overboeking tot zijn privé-vermogen is blijven behoren. Dit is slechts een veronderstelling die op geen enkele wijze concreet is onderbouwd.
19. Het hof komt – met de rechtbank – tot de slotsom dat niet kan worden vastgesteld wat de omvang van de nalatenschap van erflater was en dus ook niet dat [apellante] een vordering op de nalatenschap van erflaatster toekomt. [apellante] heeft geen belang meer bij de bespreking van haar overige grieven. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.

Proceskosten

20. Gelet op de familierelatie tussen partijen en de aard van het geschil zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet geen aanleiding over de proceskosten in eerste aanleg anders te beslissen.

De beslissing

Het hof
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.M. Warnaar, A.E. Sutorius-van Hees en A.S. Mertens-de Jong en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 november 2024 in tegenwoordigheid van de griffier.