In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen twee voormalige echtgenoten, afkomstig uit Sierra Leone. Hun huwelijk is in 2022 ontbonden, maar de verdeling van hun gezamenlijke bezittingen is nog niet afgerond. De man stelt dat de vrouw eigenaar is van een perceel grond en een woning in Sierra Leone, terwijl de vrouw dit betwist. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de rechtbank oordeelde dat de vrouw een aandeel in het onroerend goed had en dat dit aandeel aan haar moest worden toegedeeld, met vergoeding aan de man.
De procedure in hoger beroep begon met een dagvaarding in oktober 2023, waarin de vrouw haar grieven tegen het vonnis uiteenzette. De rechtbank had eerder bepaald dat de vrouw eigenaar was van een aandeel in het onroerend goed, gebaseerd op een koopovereenkomst en een uittreksel van het lokale kadaster. In hoger beroep heeft de vrouw aangevoerd dat zij nooit eigenaar is geweest van het onroerend goed en dat het volledig aan haar dochter toebehoort.
Het hof heeft de bevoegdheid van de Nederlandse rechter bevestigd en het toepasselijke recht vastgesteld. Het hof concludeert dat de vrouw vóór de peildatum van 2 juli 2019 eigenaar is geworden van een aandeel in het onroerend goed. De vrouw heeft onvoldoende bewijs geleverd om haar stelling te onderbouwen dat zij dit aandeel niet meer had op de peildatum. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.