ECLI:NL:GHDHA:2024:2230

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.325.198/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijk recht op de vererving van de nalatenschap van erflater met een verblijf in Sri Lanka

In deze zaak gaat het om de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van een erflater die in Sri Lanka heeft gewoond. De echtgenote van de erflater en zijn kinderen uit een eerder huwelijk zijn in geschil over de toepasselijkheid van het recht op de nalatenschap. De erflater, geboren in 1958 en overleden in 2019, had de Nederlandse nationaliteit en heeft geen testament opgemaakt. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Nederlands recht van toepassing is op de roerende zaken en vermogensrechten van de erflater, ongeacht waar deze zich bevinden. De appellanten, de kinderen van de erflater, zijn in hoger beroep gegaan tegen dit vonnis, waarbij zij betogen dat Sri Lankaans recht van toepassing zou moeten zijn. Het hof heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen bewijs is dat de erflater zijn domicilie in Sri Lanka had gevestigd, waardoor het Nederlands recht van toepassing blijft. Het hof bekrachtigt het eerdere vonnis van de rechtbank en verklaart dat de echtgenote van de erflater als enige gerechtigd is tot de roerende zaken en vermogensrechten van de nalatenschap, waar ter wereld deze zich ook bevinden. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.325.198/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/612280 / HA ZA 21-479
Arrest van 29 oktober 2024
in de zaak van

1.[appellante 1] ,

wonend in [woonplaats] (Oostenrijk),
2.
[appellante 2],
wonend in [woonplaats] (Oostenrijk),
appellanten,
advocaat: mr. J.B.G. Gelissen, kantoorhoudend in Sittard,
tegen
[geïntimeerde],
wonend in [plaats 1] (Sri Lanka),
geïntimeerde,
advocaat: mr. E. van der Maal, kantoorhoudend in Eindhoven.
Het hof zal partijen hierna noemen [apellanten] en [geïntimeerde] .

1.De zaak in het kort en enige feiten

1.1
Het gaat in deze zaak om de afwikkeling van de nalatenschap van [erflater] (hierna: erflater), geboren op [geboortedatum] 1958 in [geboorteplaats] en overleden op [datum] 2019 in Sri Lanka. Op het tijdstip van overlijden had erflater de Nederlandse nationaliteit.
1.2
Erflater heeft niet bij testament over zijn nalatenschap beschikt.
1.3
Erflater is op [huwelijksdatum] 2010 op de Seychellen met [geïntimeerde] gehuwd. [apellanten] zijn de kinderen van erflater uit een eerder huwelijk. [geïntimeerde] heeft de nalatenschap van erflater beneficiair aanvaard.
1.4
Bij beschikking van 4 november 2021 van de rechtbank Den Haag is [vereffenaar] benoemd tot vereffenaar in de nalatenschap van erflater voor zover dit ziet op de boedel van erflater die zich op het tijdstip van zijn overlijden in Nederland bevond.
1.5
Bij beschikking van 3 februari 2022 van de rechtbank Den Haag is op verzoek van de vereffenaar een rechter-commissaris benoemd, gelet op de complexiteit van de nalatenschap.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit het volgende:
- de appeldagvaarding van 4 maart 2023, waarmee [apellanten] in hoger beroep zijn gekomen van het vonnis van de rechtbank Den Haag van 25 januari 2023 (hierna: het bestreden vonnis);
- de anticipatie-appeldagvaarding van 30 maart 2023, waarmee [geïntimeerde] op grond van artikel 126 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [apellanten] een vroegere roldatum heeft doen aanzeggen;
- de memorie van grieven van [apellanten] , met producties;
- de memorie van antwoord tevens vermeerdering van eis van [geïntimeerde] , met producties;
- de beslissing van de rolraadsheer dat het door [geïntimeerde] gemaakte bezwaar tegen de door [apellanten] verzochte mondelinge behandeling wordt afgewezen;
- het productieoverzicht en de productie 34 die [geïntimeerde] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd
- het productieoverzicht en de producties 23 tot en met 31 die [apellanten] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling hebben overgelegd.
2.2
Op 6 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Partijen en hun advocaten zijn verschenen. [apellanten] zijn daarbij bijgestaan door [tolk] , beëdigd tolk in de Duitse taal. [geïntimeerde] is daarbij mede bijgestaan door mr. F.W. Linders, een kantoorgenoot van haar advocaat, alsmede door [tolk] , beëdigd tolk in de Engelse taal. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen, die zij hebben overgelegd. De advocaat van [apellanten] heeft abusievelijk alleen de oneven pagina’s van zijn pleitnota voorgedragen, maar heeft verklaard dat hij de inhoud van de overige pagina’s tijdens de mondelinge behandeling aan de orde heeft kunnen stellen.
2.3
Het hof beschouwt de voormelde door [geïntimeerde] respectievelijk [apellanten] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling overgelegde stukken als bij akte genomen.

3.Procedure bij de rechtbank

Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank onder 3.1 tot en met 3.4 van het dictum voor recht verklaard:
- dat op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap wat betreft de in Nederland gelegen onroerende zaken van erflater Nederlands recht van toepassing is;
- dat op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap wat betreft de in Sri Lanka gelegen onroerende zaken van erflater Sri Lankaans recht van toepassing is;
- dat op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap wat betreft de roerende zaken en vermogensrechten, waar ter wereld deze zich bevinden, Nederlands recht van toepassing is;
- dat op de taakuitoefening door de vereffenaar, waaronder het beheer over en de vereffening van de in Nederland gelegen goederen Nederlands recht van toepassing is.
Verder heeft de rechtbank onder 3.5 de proceskosten in conventie en in reconventie gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Ten slotte heeft de rechtbank onder 3.6 van het dictum het meer of anders gevorderde - waaronder de vorderingen van [apellanten] strekkende tot de door hen voorgestane verdeling van de nalatenschap van erflater en tot het uitoefenen van het wilsrecht van artikel 4:21 Burgerlijk Wetboek (BW), alsmede de vorderingen van [geïntimeerde] strekkende tot het krijgen van de feitelijke beschikking over de vermogensrechten en roerende zaken van erflater en haar voorwaardelijke vordering strekkende tot betaling aan haar van het surplus van de bij het overdragen van het blote eigendom ten opzichte van de in artikel 4:21 BW genoemde waarde - afgewezen.

4.Vorderingen in hoger beroep

4.1
[apellanten] zijn in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens zijn met het bestreden vonnis. Zij hebben verschillende grieven tegen het vonnis aangevoerd. [apellanten] vorderen dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren, het bestreden vonnis vernietigt,
het hof begrijpt: voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en, opnieuw recht doende, de vorderingen van [apellanten] zoals hieronder verwoord toewijst, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in beide instanties.
Primair:
de volgende verdeling, dan wel een verdeling die het hof in alle wijsheid in goede justitie juist acht (al dan niet met het vergoedingen over en weer), te bevelen (het hof leest: de volgende wijze van verdeling te gelasten):
aan [apellanten] worden toebedeeld:
• het volledige en onbeperkte eigendom van de zich in Nederland bevindende onroerende goederen van de nalatenschap, waarbij geïntimeerde geen aanspraken op het vruchtgebruik (meer) zal kunnen maken;
• de huurpenningen van het tankstation en het garagebedrijf vanaf het moment van overlijden van erflater;
• de inboedel van de woning in [plaats 2] ;
• alle sieraden en juwelen, inclusief de horloges van erflater en hun grootouders, met uitzondering van de trouwring;
• 50% van de banksaldi in Nederland op het moment van overlijden van erflater;
aan [geïntimeerde] worden toebedeeld:
• 50% van de banksaldi in Nederland op het moment van overlijden van erflater, met aftrek van de kosten van de vereffening;
• de trouwring van erflater;
• al hetgeen zich op het moment van overlijden aantoonbaar in Sri Lanka bevond, inclusief (de aandelen in) de [bedrijf 1] , dan wel, wanneer de aandelen niet aan één der partijen toebedeeld zouden worden, een aanwijzing te geven omtrent hoe het hof de aandelen beschouwt (roerend of onroerend) en welke rechten en plichten partijen over en weer hebben met betrekking tot de aandelen, rekening houdende met het Sri Lankaans vennootschapsrecht;
subsidiair:
• voor recht te verklaren dat op de afwikkeling en vererving van de roerende zaken die tot de nalatenschap van erflater behoren, waar ook ter wereld deze zich zouden bevinden, het Sri Lankaans recht van toepassing verklaard dient te worden;
• voor recht te verklaren dat op de afwikkeling en vererving van de zich in Nederland bevindende vermogensrechten, alsmede alle andere tot de nalatenschap behorende vermogensrechten, waar ter wereld deze zich ook zouden bevinden, het Sri Lankaans erfrecht van toepassing verklaard dient te worden;
• voor recht te verklaren dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap wat betreft de zich in Nederland bevindende onroerende goederen, het Nederlands recht van toepassing is;
• voor recht te verklaren dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap wat betreft de zich in Sri Lanka bevindende onroerende goederen, het Sri Lankaans recht van toepassing is.
4.2
[geïntimeerde] concludeert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. het bestreden vonnis bekrachtigt voor wat betreft onderdelen 3.1. tot en met 3.5 van het dictum; én
2.
primair:
a. verklaart (voor recht) dat [geïntimeerde] van rechtswege enig eigenaresse is van de goederen en vermogensrechten als bedoeld in 3.3 van het dictum van het bestreden vonnis welke buiten Nederland zijn gelegen waaronder de aandelen in [holding] , moedermaatschappij van [bedrijf 2] en in [holding 2] , moedermaatschappij van [bedrijf 2] ; en
b. verklaart (voor recht) dat [geïntimeerde] bij de afwikkeling van de vereffening integraal rechthebbende is van het in artikel 4:226 BW bedoelde overschot; en
c. de proceskosten compenseert;
subsidiair:
a. verklaart voor recht wat de verdeling is tussen partijen van het ex 4:226 BW te bepalen overschot als ook de voorwaarden; en
b. de [appellante 1] en [appellante 2] veroordeelt mee te werken aan de effectuering van deze verdeling op straffe van een door ieder van hen te verbeuren dwangsom van € 1.000,- (eenduizend euro) voor elke dag of gedeelte daarvan dat [appellante 1] respectievelijk [appellante 2] daarmee in gebreke blijft; en
c. de proceskosten compenseert.

5.Beoordeling in hoger beroep

Procesrechtelijk

5.1
Het hof ziet geen aanleiding om de bij voormelde beschikking van
4 november 2021 van de rechtbank Den Haagbenoemde vereffenaar alsnog in het geding te doen oproepen. Weliswaar vertegenwoordigt de vereffenaar op grond van artikel 4:211 lid 2 BW de erfgenamen in en buiten rechte bij de vervulling van zijn taak, in casu het beheren en vereffenen als een goed vereffenaar van de boedel van erflater die zich op het tijdstip van zijn overlijden in Nederland bevond, maar nu de vorderingen van partijen geen vorderingen ten behoeve van de nalatenschap betreffen, vallen deze buiten de taakuitoefening van de vereffenaar. De advocaat van appellanten heeft ter zitting meegedeeld dat de vereffenaar op de hoogte is van deze procedure.
5.2
Het hof zal om proceseconomische redenen eerst de door [apellanten] opgeworpen grief II behandelen die ziet op het recht dat van toepassing is op de tot de nalatenschap van erflater behorende roerende zaken en vermogensrechten.
Roerende zaken en vermogensrechten nalatenschap
Bevoegdheid
5.3
Op grond van artikel 10 lid 1a van de Europese erfrechtverordening is de Nederlandse rechter bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging van erflater in haar geheel aangezien goederen van de nalatenschap zich in Nederland bevinden en erflater op het tijdstip van overlijden de Nederlandse nationaliteit had. Krachtens artikel 109 Rv is in Nederland het Gerechtshof Den Haag relatief bevoegd over de zaak te oordelen.
Toepasselijk recht
5.4
Tussen partijen is voor wat het op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van erflater toepasselijke recht betreft enkel in geschil welk recht van toepassing is op de roerende zaken en vermogensrechten van erflater. [apellanten] zijn van mening dat daarop Sri Lankaans recht van toepassing is. [geïntimeerde] is het eens met het hierboven weergegeven oordeel van de rechtbank in het bestreden vonnis dat Nederlands recht van toepassing is op alle roerende zaken en vermogensrechten van erflater, waar ter wereld ook.
5.5
Het hof stelt vast dat in hoger beroep beide partijen ervan uitgaan dat voor het bepalen van het op de roerende zaken en vermogensrechten van erflater toepasselijke recht moet worden aangesloten bij artikel 21 lid 2 van de Sri Lankaanse
Matrimonial Rights and Inheritance Ordinance(
MRIO) juncto artikel 34 Erfrechtverordening, zoals de rechtbank in het bestreden vonnis ook heeft geoordeeld. Op grond van voormelde wetsartikelen wordt het toepasselijke recht bepaald volgens de verwijzingsregels van Sri Lanka. Krachtens die verwijzingsregels geldt dat wanneer erflater roerende zaken en vermogensrechten in Sri Lanka nalaat, Sri Lankaans recht van toepassing is, behoudens bewijs dat erflater zijn
domicileergens anders had dan in Sri Lanka, ofwel dat Sri Lanka niet de
domicile of choicevan erflater is geweest. In dat geval moet worden teruggevallen op het recht van de
domicile of originvan erflater, zijnde Nederland. Dat sprake is van een
domicile of choicewordt niet snel aangenomen. Slechts in bijzondere omstandigheden wordt afgeweken van de
domicile of origin. Het gaat erom of erflater afstand heeft gedaan van Nederland als zijn
domicile of originen Sri Lanka heeft gekozen als zijn
domicile of choiceen daarbij de wens had om permanent in Sri Lanka te blijven.
Nu in hoger beroep tussen partijen geen geschil bestaat over de toepasselijkheid van voormelde wetsartikelen en de hiervoor omschreven uitleg daarvan, sluit het hof zich daarbij aan.
5.6
Volgens [apellanten] was Sri Lanka de
domicile of choicevan erflater, zodat Sri Lankaans recht van toepassing is op de roerende zaken en vermogensrechten van erflater. Zij hebben daartoe feiten en omstandigheden aangevoerd. [geïntimeerde] verweert zich tegen de zienswijze van [apellanten] en stelt dat moet worden uitgegaan van de
domicile of origin, zodat Nederlands recht van toepassing is op de roerende zaken en vermogensrechten van erflater.
5.7
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat erflater zijn
domicile of origin(Nederland) heeft opgegeven en Sri Lanka als zijn
domicile of choicedaarvoor in de plaats heeft gesteld, zodat op basis van artikel 21 lid 2 MRIO Nederlands recht van toepassing is op de vererving en afwikkeling van de roerende zaken en vermogensrechten van erflater. Het hof neemt de gronden van de rechtbank over en maakt deze, na eigen afweging, tot de zijne. [apellanten] hebben in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht die tot een ander oordeel leiden. Het hof neemt mede in aanmerking dat erflater pas in 2011 naar Sri Lanka is verhuisd. Daarvoor woonde hij in [plaats 3] (Verenigde Arabische Emiraten). Dat erflater in Sri Lanka is gaan wonen en daar tot aan zijn overlijden in 2019 woonde, betekent nog niet dat hij de bedoeling had niet meer naar Nederland terug te keren om zich daar definitief te vestigen. Het hof is voorts van oordeel dat de fiscale gevolgen van het wonen en overlijden van erflater in Sri Lanka voortvloeien uit de geldende fiscale wetgeving en geen aanwijzing vormen voor het bestaan van een
domicile of choice, zoals [apellanten] betogen (randnummer 2.17 e.v. memorie van grieven). De nadere stellingen van [apellanten] naar aanleiding van de eerder door hen overgelegde legal opinion van 11 mei 2023 (r.o. 2.21 e.v. memorie van grieven) kunnen hen evenmin baten. Immers, wat de
domicile of choicebetreft, gaat het er niet om of bij erflater geen intentie bestond om Sri Lanka te verlaten, maar of hij de intentie had om zich niet meer definitief in Nederland te vestigen. [apellanten] draaien dit om. Anders dan [apellanten] betogen, acht het hof ten slotte het in 2018 en 2019 door erflater regelmatig overmaken van grote sommen geld van de Nederlandse bankrekening naar die in Sri Lanka niet van doorslaggevende betekenis voor het aannemen van een
domicile of choice. Erflater had onweersproken een onderneming (de retreat) in Sri Lanka ten gevolge waarvan hij de gelden nodig had. Dat hij een onderneming in Sri Lanka dreef, brengt niet mee dat hij voornemens was zijn
domicile of originNederland op te geven.
5.8
[apellanten] hebben in deze grief nog aangevoerd dat niet valt in te zien waarom de rechtbank de legal opinions die van de zijde van [apellanten] zijn ingediend buiten beschouwing heeft gelaten. De rechtbank heeft evenwel gemotiveerd waarom zij zich bij haar oordeel niet op de legal opinion van Aequitas Legal van 3 maart 2020 en op een aanvulling van Aequitas Legal van 1 april 2020 heeft gebaseerd. Op die motivering van de rechtbank zijn [apellanten] in deze grief niet ingegaan. Het hof sluit zich aan bij de motivering van de rechtbank. Daarbij merkt het hof op dat de opsteller van deze rapporten ervan lijkt uit te gaan dat Sri Lankaans recht van toepassing is omdat Sri Lanka de gewone verblijfplaats was van erflater op het moment van zijn overlijden. Echter, zoals al hiervoor is vermeld, wordt krachtens artikel 21 lid 2 MRIO voor de vererving van roerende zaken uitgegaan van de ‘domicile’ van erflater op het moment van overlijden; domicile heeft een andere betekenis dan gewone verblijfplaats.
Bewijsaanbod
5.9
Ter onderbouwing van hun stelling dat Sri Lanka de
domicile of choicevan erflater is geweest zodat Sri Lankaans recht van toepassing is op de tot zijn nalatenschap behorende roerende zaken en vermogensrechten hebben [apellanten] - samengevat - nog partijgetuigenbewijs aangeboden over onder meer hun band met erflater en [geïntimeerde] , de hoeveelheid bezoeken van [apellanten] aan erflater en [geïntimeerde] , alsmede over de verklaringen van erflater over zijn wensen en (toekomst)plannen. Het hof gaan aan dit bewijsaanbod voorbij nu dit niet ter zake dienend is en niet tot een beslissing van de zaak kan leiden. De band met erflater, de hoeveelheid bezoeken, alsmede de wensen en (toekomst)plannen van erflater zijn niet doorslaggevend voor de beantwoording van de vraag of erflater de
domicile of originheeft op gegeven ten faveure van de
domicile of choiceten tijde van zijn overlijden.
5.1
Het hof acht zich voorts voldoende geïnformeerd ter zake van het onderwerp
domicile of originen
domicile of choiceen de rechtsgevolgen die daaruit voortvloeien. Het hof ziet dan ook geen aanleiding gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid ex artikel 200 Rv de door [apellanten] meegebrachte partij-deskundige [persoon x ] te horen.
5.11
[apellanten] hebben in dit kader nog aangeboden bankafschriften van erflater over te leggen. Voor zover relevant, dienen [apellanten] deze bankafschriften uit eigen beweging over te leggen. Daartoe hebben zij de gelegenheid gehad en daarvan hebben zij geen gebruik gemaakt. Het hof zal die gelegenheid niet alsnog bieden.
Conclusie
5.12
Dit alles leidt ertoe dat het hof evenals de rechtbank tot het oordeel komt dat op de vererving en afwikkeling van de nalatenschap van erflater wat betreft de roerende zaken en vermogensrechten, waar ter wereld deze zich bevinden, Nederlands recht van toepassing is. Het hof zal het bestreden vonnis in zoverre bekrachtigen. Het bewijsaanbod van [geïntimeerde] behoeft geen nadere bespreking, nu zij daarbij geen belang meer heeft.
De gevorderde verdeling
5.13
Het hof komt thans toe aan grief I van [apellanten] strekkende tot verdeling van de nalatenschap van erflater op de door hen gevorderde wijze. Samengevat zijn [apellanten] het er niet mee eens dat de rechtbank hun vordering tot verdeling van de nalatenschap van erflater heeft afgewezen.
5.14
Het hof stelt voorop dat het hoger beroep ertoe dient eventuele omissies in eerste aanleg te herstellen. Het hof stelt voorts vast dat tussen partijen niet langer in geschil is dat het huwelijk van erflater met [geïntimeerde] in Nederland wordt erkend zodat zij naar Nederlands recht erfgenaam is van erflater, zoals de rechtbank in 2.16 van het bestreden vonnis heeft overwogen. Nu erflater niet bij testament over zijn nalatenschap heeft beschikt, laat hij als zijn erfgenamen achter zijn echtgenote [geïntimeerde] en zijn twee kinderen [apellanten]
5.15
Op grond artikel 4:13 BW wordt de nalatenschap van erflater (hieronder verstaat het hof het in Nederland gelegen onroerend goed alsmede de roerende goederen en vermogensrechten waar ter wereld deze zich ook bevinden) dan als volgt verdeeld. [geïntimeerde] verkrijgt als echtgenote van erflater van rechtswege de goederen van nalatenschap. De voldoening van de schulden van de nalatenschap komt voor haar rekening. Ieder van de kinderen van erflater verkrijgt als erfgenaam van rechtswege een in beginsel niet-opeisbare geldvordering ten laste van [geïntimeerde] , overeenkomend met de waarde van zijn/haar erfdeel.
5.16
Door deze wettelijke verdeling heeft [geïntimeerde] de goederen van erflater rechtstreeks van erflater verkregen. Een levering is niet vereist. De overige erfgenamen volgen erflater niet op in de goederen. In zoverre is van een verdeling als bedoeld in titel 7 van boek 3 dan ook geen sprake. Nu [geïntimeerde] van rechtswege als enige gerechtigd is tot voormelde goederen van de nalatenschap van erflater kunnen [apellanten] geen aanspraak maken op toedeling van die goederen aan hen. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen voor zover daarin de vordering van [apellanten] tot verdeling van de nalatenschap van erflater is afgewezen. Het hof wijst op grond van het voorgaande eveneens de in hoger beroep gewijzigde vordering tot het gelasten van de wijze van verdeling van de nalatenschap af. Hetgeen partijen ten aanzien van de verdeling over en weer naar voren hebben gebracht, behoeft geen verdere bespreking.
5.17
Aan het bewijsaanbod van [apellanten] betreffende de door de deurwaarder aangetroffen goederen in de woning in [plaats 2] , alsmede van het bestaan van een aantal juwelen/sieraden die niet door de deurwaarder zijn aangetroffen, alsmede het ontbreken van een aantal goederen, komt het hof niet toe.
5.18
[apellanten] hebben in hoger beroep geen vordering betreffende de uitoefening van het hen toekomende bloot-eigendomswilsrecht als bedoeld in artikel 4:21 BW ingesteld. Zij hebben enkel een verdeling van de nalatenschap van erflater gevorderd. Het hof komt aan de beoordeling van dat wilsrecht dan ook niet toe. Het bestreden vonnis dient in zoverre te worden bekrachtigd. [apellanten] hebben in hun subsidiaire vordering nog een verklaring voor recht gevorderd dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap wat betreft de zich in Nederland bevindende onroerende goederen, het Nederlands recht van toepassing is en dat op de afwikkeling en vererving van de nalatenschap wat betreft de zich in Sri Lanka bevindende onroerende goederen, het Sri Lankaans recht van toepassing is. In het dictum van het bestreden vonnis zijn deze verklaringen echter al opgenomen, zodat [apellanten] bij deze vorderingen geen belang hebben. Deze worden afgewezen.
De gewijzigde vorderingen van [geïntimeerde] in hoger beroep
5.19
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep een verklaring voor recht gevorderd dat zij van rechtswege enige eigenaresse is van de goederen (
het hof begrijpt: de roerende zaken) en vermogensrechten als bedoeld in 3.3 van het bestreden vonnis welke buiten Nederland zijn gelegen waaronder de aandelen in de vennootschappen van erflater.
5.2
Nu het hof in het onderhavige arrest heeft geconcludeerd dat Nederlands recht van toepassing is op de vererving en afwikkeling van alle tot de nalatenschap van erflater behorende roerende zaken en vermogensrechten, zowel binnen als buiten Nederland, is [geïntimeerde] op grond van artikel 4:13 BW als enige gerechtigd tot die roerende zaken en vermogensrechten waar ter wereld deze zich ook bevinden. Het hof zal dienovereenkomstig voor recht verklaren. Het hof beschikt over onvoldoende informatie om te kunnen beoordelen of de (buiten Nederland gelegen) aandelen in de vennootschappen van erflater roerend of onroerend zijn en kan daar dan ook geen uitspraak over doen.
5.21
Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] , strekkende tot het voor recht verklaren dat zij bij de afwikkeling van de vereffening integraal rechthebbende is van het in artikel 4:226 BW bedoeld overschot afwijzen nu het gevorderde al voortvloeit uit de wet. Aangezien in de onderhavige zaak geen sprake is van een verdeling, komt het hof aan de subsidiaire vordering van [geïntimeerde] niet meer toe.
Proceskosten
5.22
Gelet op de familierechtelijke aard van de onderhavige zaak zal het hof de kosten van het hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
5.23
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in aanvulling daarop:
verklaart voor recht dat [geïntimeerde] als enige gerechtigd is tot de tot de nalatenschap van erflater behorende roerende zaken en vermogensrechten, waar ter wereld deze zich ook bevinden;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin dat ieder partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. E.A. Mink, mr. C.M. Warnaar en mr. A.S. Mertens-de Jong en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.