ECLI:NL:GHDHA:2024:2229

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.330.922/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid Nederlandse rechter in erfrechtelijke geschil met Belgische elementen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake een geschil over de nalatenschap van een in België overleden erflater. De appellante, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M.H. Devis, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2023, waarin haar verzoek om informatie over de omvang van haar legitieme portie werd afgewezen. De geïntimeerde, die optreedt als executeur van de nalatenschap, werd vertegenwoordigd door advocaat mr. N. Heijkant.

Het hof heeft vastgesteld dat de erflater op 18 december 2019 een testament heeft opgemaakt waarin hij de Nederlandse nationaliteit heeft gekozen voor de afwikkeling van zijn nalatenschap. Echter, de erflater was op het moment van overlijden woonachtig in België, wat volgens de Europese Erfrechtverordening (EU) nr. 650/2012 betekent dat de Belgische rechter bevoegd is om over het geschil te oordelen. Het hof heeft geoordeeld dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is, omdat de nalatenschap fiscaal in België is afgewikkeld en de boedelbeschrijving door een Belgische notaris is gemaakt.

De appellante heeft betoogd dat de verordening niet van toepassing is, maar het hof heeft geoordeeld dat het geschil valt onder de bepalingen van de verordening. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd, zich onbevoegd verklaard en de appellante in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.330.922/01
rekestnummer rechtbank : EJ VERZ 22-86578
zaaknummer rechtbank : 10250399
beschikking van de meervoudige kamer van 16 oktober 2024
inzake
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in het hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. J.M.H. Devis te Zoetermeer,
tegen
[geïntimeerde] , in zijn hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflater] , overleden op [datum] 2020 in [land] , laatst gewoond hebbende te België (hierna te noemen: de erflater),
woonplaats gekozen ten kantore van zijn advocaat te Dongen,
verweerder in het hoger beroep,
hierna te noemen: geïntimeerde,
advocaat mr. N. Heijkant te Dongen.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 maart 2023, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Appellante is op 29 juni 2023 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Geïntimeerde heeft op 29 januari 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg, ontvangen van de rechtbank Den Haag op 26 februari 2024;
  • de e-mail van de zijde van geïntimeerde (met in de bijlage het testament van de erflater), ingekomen op 16 augustus 2024.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 22 augustus 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- appellante, bijgestaan door mr. W.J. van der Kroon als waarnemer voor mr. J.M.H. Devis,
- geïntimeerde, bijgestaan door zijn advocaat.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
De erflater is overleden op [datum] 2020. Erflater heeft bij testament verzoekster onterfd en [mevrouw] benoemd tot executeur met het recht om een derde als executeur in haar plaats te stellen. In maart 2021 is geïntimeerde in haar plaats getreden als executeur.
3.3
Op het moment van het opstellen van zijn testament zijnde op 18 december 2019 en op het moment van zijn overlijden zijnde op [datum] 2020, woonde de erflater in België. De erflater was op beide momenten gehuwd met [mevrouw]

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het op artikel 4:78 BW en op artikel 4:67 BW gestoelde verzoek van appellante afgewezen, en appellante veroordeeld in de proceskosten.
4.2
Appellante grieft tegen het oordeel van de rechtbank dat zij er niet in geslaagd zou zijn om voldoende concreet te maken welke stukken zij nog mist om de waarde van de legitieme portie vast te stellen. Appellante verzoekt het hof in het hoger beroep, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat geïntimeerde, binnen tien dagen na betekening van de ten deze te geven beschikking, de door haar in het petitum van haar beroepschrift genoemde documenten aan haar dient te verstrekken, op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere dag en dagdeel waarop geïntimeerde nalaat het voorgaande binnen tien dagen na betekening van de beschikking te verstrekken.
4.3
Geïntimeerde is het niet eens met de verzoeken van appellante in hoger beroep. Hij vindt dat appellante niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep danwel dat het hoger beroep van appellante moet worden afgewezen, waar nodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden, kosten rechtens.

5.De motivering van de beslissing

Is de Nederlandse rechter bevoegd om kennis te nemen van het onderhavige geschil?
5.1
Voorafgaande aan de mondelinge behandeling hebben partijen van het hof een agenda gekregen met betrekking tot de onderwerpen die het hof met partijen zou gaan bespreken. Een van de onderwerpen was de Europese Erfrecht verordening (EU) nr. 650/2012 (hierna verordening).
5.2
Het hof overweegt als volgt. De verordening is op 17 augustus 2015 in werking getreden en geldt voor personen die op of na deze datum zijn overleden. Erflater is op [datum] 2020 te [plaats] België overleden. De verordening is van toepassing op de erfrechtelijke aspecten van de nalatenschap van erflater en bepalend voor het rechterlijk forum die dient te beslissen met betrekking tot geschillen inzake de nalatenschap van erflater.
5.3
Erflater heeft 18 december 2019 ten overstaan van notaris [notaris] over zijn nalatenschap beschikt. Uit het testament van erflater volgt dat hij een rechtskeuze heeft uitgebracht. Deze luidt als volgt: “Ingevolge artikel 22 van de Europese Erfrechtverordening 650/2012 mag ik voor de vererving (waaronder begrepen de afwikkeling) van mijn nalatenschap een keuze maken voor het recht van mijn nationaliteit. Aangezien ik de Nederlandse nationaliteit bezit, bepaal ik dat op de vererving (en derhalve ook op de afwikkeling) van mijn nalatenschap het Nederlandse recht van toepassing is.”
5.4
Voor de beoordeling van de rechtsvraag of de Nederlandse rechter bevoegd is om kennis te nemen van de vordering van appellant zijn de navolgende bepalingen uit de verordening van belang:
Artikel 4:
De gerechten van de lidstaat waar de erflater op het tijdstip van overlijden zijn gewone verblijfplaats had, zijn bevoegd om uitspraak te doen over de erfopvolging in haar geheel.
Artikel 5:
Lid 1 Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvolging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kunnen de betrokken partijen overeenkomen dat een gerecht of de gerechten van die lidstaat bij uitsluiting bevoegd zijn om een uitspraak te doen over elke aangelegenheid die de erfopvolging betreft.
Lid 2 Een zodanige forumkeuze geschiedt bij een schriftelijke overeenkomst, die door de betrokken partijen wordt gedagtekend en ondertekend. Elke elektronische mededeling waardoor de overeenkomst duurzaam wordt vastgelegd, wordt geacht gelijk te zijn aan een schriftelijke overeenkomst.
Artikel 6:
Wanneer het door de erflater ten aanzien van de erfopvolging overeenkomstig artikel 22 gekozen recht het recht van een lidstaat is, kan het op grond van artikel 4 of artikel 10 aangezochte gerecht: a) op verzoek van de partijen in het geding zich onbevoegd verklaren indien het van oordeel is dat de gerechten van de lidstaat van het gekozen recht beter in staat zijn om uitspraak te doen over de erfopvolging, rekening houdend met de praktische omstandigheden van de erfopvolging, zoals de gewone verblijfplaats van de partijen en de plaats waar de goederen zich bevinden, of b) zich onbevoegd verklaren indien in het geding in overeenstemming met artikel 5 zijn overeengekomen om een gerecht of de gerechten van de lidstaat van het gekozen recht als bevoegd gerecht aan te wijzen.
5.5
Uit het testament van erflater volgt dat hij een rechtskeuze heeft uitgebracht met betrekking tot het toepasselijke recht met betrekking tot zijn nalatenschap. Op basis van de verordening kan erflater niet in zijn testament bepalen voor welk rechterlijk forum een geschil met betrekking tot zijn nalatenschap moet worden aangebracht. Vaststaat dat de feitelijke woonplaats van erflater op het moment van zijn overlijden [plaats] in België was. Voorts volgt uit het procesdossier dat de nalatenschap van erflater fiscaal in België is afgewikkeld en er een boedelbeschrijving van de nalatenschap van erflater is gemaakt door een Belgische notaris. Op basis van de verordening is in beginsel de Belgische rechter bevoegd om over het onderhavige geschil te beslechten.
5.6
Door appellante is aangevoerd dat de verordening niet van toepassing is aangezien het alleen gaat om een informatie procedure. Als de verordening wel van toepassing is, dan zijn er in de visie van appellante ook uitzonderingen, zij verwijst naar de optie van forumkeuze alsmede wanneer de zaak meer verbinding heeft met Nederland. De advocaat van geïntimeerde had zelf geen standpunt met betrekking tot de bevoegdheidskwestie, zij was volgens haar zegge alleen proces-advocaat en liet de inhoud over aan haar cliënt. Met betrekking tot de bevoegdheid refereert geïntimeerde zich aan het oordeel van het hof.
5.7
Het hof is van oordeel dat op basis van de verordening de Belgische rechter de bevoegde rechter is met betrekking tot het onderhavige geschil. Appellante wenst informatie te krijgen over de omvang en samenstelling van de nalatenschap van erflater om de omvang van haar legitieme portie te kunnen berekenen. Dit is een geschil in de zin van artikel 4 van de verordening. Van een forumkeuze om het geschil aan de Nederlandse rechter voor te leggen is geen sprake. Op basis van artikel 5 lid 2 dient een dergelijk forumkeuze schriftelijk tussen partijen te worden aangegaan en wel voor de procedure. Ten overvloede overweegt het hof dat de Belgische rechter beter in staat is om het onderhavige geschil af te wikkelen. De nalatenschap van erflater is in België opengevallen, een Belgische notaris heeft de boedelbeschrijving van de nalatenschap gemaakt en de nalatenschap is fiscaal afgewikkeld in België. Voorts wijst het hof erop dat de zuster van appellante nog een beroep op haar legitieme portie kan doen. Als zij alsnog een beroep op haar legitieme portie doet is het van belang dat bij de mogelijke definitieve boedelbeschrijving alle erfgenamen en legitimarissen worden betrokken. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking van de kantonrechter vernietigen en zich onbevoegd verklaren.
Proceskostenveroordeling
5.8
Het hof zal appellante veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep. Het hof acht een kostenveroordeling gepast aangezien appellante in het ongelijk wordt gesteld.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag team kanton van 29 maart 2023 – met uitzondering van de proceskostenveroordeling – tussen partijen gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende;
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek van appellante;
veroordeelt appellante in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van geïntimeerde begroot op € 1.577,-, bestaande uit:
  • € 349,- aan griffierecht;
  • € 1.228,- (2 punten à € 614,-) aan advocaatkosten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.N. Labohm, L. Koper en M.A.J. Burgers-Thomassen, bijgestaan door mr. S. Richtersz als griffier en is op 16 oktober 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.