In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 oktober 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de verhuizing van een minderjarige. De vader, verzoeker in het principaal hoger beroep, verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag van 9 november 2023, die de moeder vervangende toestemming verleende om met hun minderjarige kind te verhuizen naar een ander adres. De vader heeft zijn bezwaren geuit, terwijl de moeder de beslissing van de rechtbank wenst te bekrachtigen. Het hof heeft de belangen van beide ouders en het kind zorgvuldig afgewogen. De moeder heeft aangetoond dat er een noodzaak voor de verhuizing is, onderbouwd door de spanningen tussen de ouders en de omstandigheden waarin zij zich bevonden. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder voldoende heeft voorbereid op de verhuizing en dat de impact op het kind minimaal zal zijn, gezien de jonge leeftijd van het kind. Het hof concludeert dat het belang van de moeder om te verhuizen zwaarder weegt dan het belang van de vader om betrokken te blijven bij de opvoeding van het kind. De bestreden beschikking is dan ook bekrachtigd, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten draagt.