ECLI:NL:GHDHA:2024:2225

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 oktober 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
200.344.978/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot faillietverklaring en beoordeling van proceshouding in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek om Viride Innovatie B.V. in staat van faillissement te verklaren. De rechtbank Rotterdam had eerder, op 13 augustus 2024, dit verzoek afgewezen. Stichting Pensioenfonds stelde dat zij een opeisbare vordering had op Viride van € 14.098,31, maar de rechtbank oordeelde dat niet summierlijk was gebleken van het vorderingsrecht van Stichting Pensioenfonds en dat Viride niet in de toestand verkeerde dat zij had opgehouden te betalen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 oktober 2024 heeft Viride betwist dat zij in betalingsproblemen verkeerde en toonde zij bankafschriften waaruit bleek dat de vordering van Stichting Pensioenfonds volledig was voldaan. Het hof concludeerde dat Stichting Pensioenfonds onvoldoende bewijs had geleverd voor haar vordering en dat de proceshouding van Stichting Pensioenfonds als onbehoorlijk werd aangemerkt. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en compenseerde de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke onderbouwing van vorderingen in faillissementszaken en de gevolgen van een onbehoorlijke proceshouding voor de proceskostenveroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.344.978/01
Rekestnummer rechtbank : C/10/677754 / FT RK 24/441
Beschikking van 15 oktober 2024
in de zaak van
Stichting Pensioenfonds Metaal en Techniek,
gevestigd in Den Haag,
verzoekster,
advocaat: mr. [advocaat ], kantoorhoudend in Amsterdam,
tegen
Viride Innovatie B.V.,
gevestigd in Roosendaal,
verweerster,
advocaat: mr. J.O. Bohr, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Stichting Pensioenfonds en Viride noemen.

1.Procesverloop

1.1
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2024 is het verzoek van Stichting Pensioenfonds om Viride in staat van faillissement te verklaren, afgewezen. Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 19 augustus 2024, is Stichting Pensioenfonds van deze beschikking in hoger beroep gekomen en heeft zij het hof verzocht deze beschikking te vernietigen en alsnog het faillissement van Viride uit te spreken.
1.2
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2024.
Verschenen zijn: namens Stichting Pensioenfonds mrs. [advocaat ] en [advocaat ] en namens Viride [naam] (adviseur Viride), bijgestaan door mr. J.O. Bohr.

2.Beoordeling van het hoger beroep

2.1
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank overwogen dat niet (summierlijk) is gebleken van het vorderingsrecht van Stichting Pensioenfonds en van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat Viride verkeert in de toestand dat zij heeft opgehouden te betalen.
2.2
De grieven van Stichting Pensioenfonds kunnen als volgt worden samengevat.
2.3
De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten het faillissement van Viride uit te spreken. In haar verzoekschrift heeft Stichting Pensioenfonds aangevoerd dat zij een opeisbare vordering heeft op Viride van € 14.098,31. Daarnaast vordert Stichting Pensioenfonds de kosten van de procedure in hoger beroep, die volgens haar raadsman € 1.700,- bedragen. Bij brief van 8 oktober 2024 heeft de raadsman van Stichting Pensioenfonds laten weten dat er een bedrag van € 10.698,31 is voldaan en dat er een vordering van € 5.312,- resteert, inclusief de proceskosten. Aangezien Viride naast de vordering van Stichting Pensioenfonds ook een vordering van de Belastingdienst onbetaald laat, is Stichting Pensioenfonds van mening dat Viride verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen.
2.4
Viride heeft betwist dat zij verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen, waarbij zij ook het vorderingsrecht van Stichting Pensioenfonds alsmede de verschuldigdheid van de steunvordering heeft bestreden. Ter zitting van het hof heeft Viride bankafschriften aan het hof getoond waaruit blijkt dat de vordering van Stichting Pensioenfonds van € 14.098,31 geheel is voldaan.
2.5
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van Stichting Pensioenfonds en van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat Viride in de toestand verkeert dat zij heeft opgehouden te betalen.
2.6
Ten overvloede merkt het hof op dat Stichting Pensioenfonds gelet op haar wijze van procederen, blijk heeft gegeven van een onbehoorlijke proceshouding. Zo volgt uit de bestreden beschikking van de rechtbank dat het verzoek van Stichting Pensioenfonds is afgewezen omdat zij haar vordering niet, althans onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de Stichting Pensioenfonds de facturen waarop zij haar vordering baseert zonder deugdelijke onderbouwing heeft overgelegd en dat haar raadsman niet in staat was om ter zitting van de rechtbank vragen over deze facturen afdoende te beantwoorden. Hangende het geding in hoger beroep heeft Viride de vordering van Stichting Pensioenfonds voldaan. Hiervan is ook voorafgaand aan de mondelinge behandeling in hoger beroep melding gemaakt aan de raadsman van Stichting Pensioenfonds. Desondanks heeft de raadsman gepersisteerd bij het verzoek tot faillietverklaring, zelfs nadat hem ter zitting van het hof (nogmaals) de bankafschriften met daarop de gedane betalingen zijn getoond en hem gelegenheid was gegeven bij Stichting Pensioenfonds te verifiëren dat de betaling was ontvangen. De raadsman stelde zich – ten onrechte – op het standpunt dat de door hem gevorderde proceskosten van de procedure in hoger beroep van € 1.700,- door Viride moest worden voldaan, in verband waarmee hij dit bedrag had opgeteld bij de vordering van Stichting Pensioenfonds. Pas nadat de adviseur van Viride erop had gewezen dat Viride om die reden een bedrag van €1.700,- niet had betaald, werd duidelijk dat het om geliquideerde proceskosten ging. Een proceskostenveroordeling maakt vanzelfsprekend geen onderdeel uit van de hoofdsom en wordt in beginsel slechts toegewezen als de partij die dit vordert in het gelijk wordt gesteld. Daarvan is in dit geval geen sprake.
2.7
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd. Gezien het late tijdstip van betaling door Viride van de volledige vordering van Stichting Pensioenfonds en bij het ontbreken van een onderbouwing van de door Viride gestelde betalingsregeling, ziet het hof aanleiding om de proceskosten van het hoger beroep tussen partijen te compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 augustus 2024;
- compenseert de kosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.J. Verduyn, mr. M.T. Nijhuis en mr. R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2024 in aanwezigheid van de griffier.