ECLI:NL:GHDHA:2024:2221

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
22-003799-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor poging moord en zware mishandeling in penitentiaire inrichting

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 november 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte, die al levenslang was gestraft, werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaar wegens poging tot moord op een medewerker van de penitentiaire inrichting en poging tot zware mishandeling van een andere medewerker, evenals vernielingen binnen de inrichting. De feiten vonden plaats op 17 februari 2021 en 17 oktober 2021, waarbij de verdachte met een scherp voorwerp een bewaarder aanviel en hete olie naar een andere bewaarder gooide. De rechtbank had in eerste aanleg geen straf opgelegd, maar het hof oordeelde dat dit niet kon worden gehandhaafd gezien de ernst van de feiten. Het hof bevestigde de eerdere veroordeling, maar voegde een gevangenisstraf toe, waarbij het belang van normhandhaving en vergelding voor de slachtoffers werd benadrukt. De vordering tot schadevergoeding van een benadeelde partij werd afgewezen omdat deze al op een andere wijze was voldaan. Het hof baseerde zijn beslissing op de ernst van de feiten, de omstandigheden van de verdachte en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003799-23
Parketnummers: 10-199580-21 en 10-317980-22 (gevoegd)
Datum uitspraak: 27 november 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 12 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1981,
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-199580-21 onder 1 primair impliciet primair (poging moord), 2 primair en 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 10-317980-22 tenlastegelegde veroordeeld en is aan de verdachte – in verband met een eerder onherroepelijk opgelegde levenslange gevangenisstraf - geen straf of maatregel opgelegd. Voorts zijn de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2], geheel toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-199580-21:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [persoon 1] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven, meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de wang en/of oor, althans gezicht, en/of richting de hals van die [persoon 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [persoon 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de wang en/of oor, althans gezicht, en/of richting de hals van die [persoon 1] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 februari 2021 te Rotterdam [persoon 1] heeft mishandeld door meermalen met kracht met een scherp en puntig voorwerp in de wang en/of oor, althans gezicht, en/of richting de hals van die [persoon 1] te steken;
2.
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Rotterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een ambtenaar, te weten [persoon 2], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, hete olie en/of een hete vloeistof, althans een pan met hete olie en/of een hete vloeistof, in de richting van [persoon 2] heeft gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Rotterdam, een ambtenaar, te weten [persoon 2], gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening heeft mishandeld door hete olie en/of een hete vloeistof, althans een pan met hete olie en/of een hete vloeistof, in de richting van die ambtenaar te gooien;
3.
hij op of omstreeks 17 oktober 2021 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een televisie, een airfryer, een magnetron, een camera, een playstation, een plafondplaat, een overhemd, een vest en/of een blender, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [penitentiaire inrichting], in elk geval aan een ander toebehoorden, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
Zaak met parketnummer 10-317980-22 (gevoegd):
hij op of omstreeks 15 juli 2022 te Rotterdam opzettelijk en wederrechtelijk een hardloopband, een fiets, een crosstrainer, een airfryer, een televisie, een houten tussendeur en/of zes glazen ruiten, in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan [penitentiaire inrichting], in elk geval aan een ander toebehoorden heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de beslissing dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd overeenkomstig artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), alsmede ter zake van de beslissing op de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
De advocaat-generaal vordert dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-199580-21 onder 1 primair impliciet primair (poging moord), 2 primair en 3 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 10-317980-22 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaar.
De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] dient te worden afgewezen, nu deze vordering reeds op een andere wijze is voldaan.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de beslissing om aan de verdachte geen straf of maatregel op te leggen overeenkomstig artikel 9a Sr, de motivering daarvan en de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1].
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte in de penitentiaire inrichting met voorbedachten rade heeft geprobeerd om een bewaarder om het leven te brengen. De verdachte heeft met dat doel zelf een wapen gemaakt en een moment gekozen om toe te slaan. Het nietsvermoedende slachtoffer werd, terwijl hij de trap afliep, van achteren met dit zelfgemaakte wapen aangevallen door de verdachte, die tweemaal in de richting van de hals van het slachtoffer heeft gestoken. Daarbij is hij in zijn wang geraakt. Dat het niet tot een fatale afloop heeft geleid, is enkel en alleen aan adequaat ingrijpen van het slachtoffer zelf en zijn collega te danken geweest. Daarnaast heeft de verdachte geprobeerd een andere bewaarder zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door vanuit een pan hete olie in zijn richting te gooien. Aldus handelende heeft de verdachte op grove wijze de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden en hebben zij beangstigende momenten doorstaan. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van dergelijke feiten nog een lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden.
Voorts heeft de verdachte op een tweetal momenten vernielingen aangericht in de recreatieruimte en in de sportzaal van de penitentiaire inrichting, zoals in de bewezenverklaring nader omschreven. Aldus handelende heeft de verdachte de penitentiaire inrichting financiële schade berokkend en hen overlast bezorgd.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
30 oktober 2024, waaruit onder andere blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf.
Persoon van de verdachte
Het hof heeft voorts acht geslagen op het in het onderhavige dossier gevoegde Pro Justitiarapport, locatie: Pieter Baan Centrum d.d. 14 november 2019. De deskundigen concluderen dat diagnostisch kan worden gesteld dat bij de verdachte sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische en antisociale kenmerken en van een zwakbegaafd niveau van functioneren. De deskundigen adviseren het in die zaak tenlastegelegde in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Hoewel het een al wat ouder rapport is, houdt het hof in navolging van de advocaat-generaal er bij het bepalen van de hierna op te leggen straf rekening mee dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
De op te leggen straf
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de in de onderhavige zaak
nietbepaald kan worden dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Het hof overweegt hiertoe als volgt.
Artikel 9a Sr luidt als volgt:
Indien de rechter dit raadzaam acht in verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, kan hij in het vonnis bepalen dat geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Geen van de in dit artikel genoemde situaties doet zich in de onderhavige zaak voor. Van een geringe ernst van het feit is uiteraard geen sprake. Het gaat onder andere om een poging tot moord. Evenmin kunnen in de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, aanknopingspunten worden gevonden om te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Voorts is het hof, met de advocaat-generaal, van oordeel dat met name gelet op de aard en ernst van de onder 1 en 2 bewezenverklaarde feiten, vergelding en speciale en generale preventie wezenlijke strafdoelen zijn. Door te bepalen dat aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd zou de verdachte – en iedere andere levenslang gestrafte – kunnen menen dat zonder strafrechtelijke gevolgen strafbare feiten -waaronder ernstige geweldsdelicten- gepleegd kunnen worden in de penitentiaire inrichting. Dit komt het leefklimaat in een penitentiaire inrichting niet ten goede en is dan ook onwenselijk. Ook acht het hof het uit het oogpunt van vergelding, in het bijzonder voor [persoon 1], maar ook voor zijn collega-bewaarders van de penitentiaire inrichting [penitentiaire inrichting], van belang dat aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. In aansluiting op het vorenstaande verwijst het hof mede naar de inhoud van de ter terechtzitting in hoger beroep aan het dossier toegevoegde brief van de vestigingsdirecteur van de penitentiaire inrichting gericht aan de officier van justitie in Rotterdam van
22 januari 2023. Uit deze brief blijkt dat de medewerkers van [penitentiaire inrichting] erg veel last hebben van hetgeen de verdachte heeft gedaan en men is bang dat als de beslissing van de rechtbank in stand blijft het voor levenslang gestraften een vrijbrief is om in detentie nieuwe delicten te plegen.
Het hof is - alles afwegende – van oordeel dat uit hoofde van normhandhaving en vergelding een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-199580-21 onder 1 primair impliciet primair bewezenverklaarde, tot een bedrag van € 5.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag.
De advocaat-generaal meent dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij in hoger beroep niet meer aan de orde is, nu de benadeelde partij heeft bericht de vordering niet langer te handhaven omdat deze reeds op een andere wijze is voldaan.
Nu in hoger beroep namens de benadeelde partij is bericht dat de vordering tot schadevergoeding van de gestelde geleden immateriële schade reeds op een andere wijze is voldaan is er naar het oordeel van het hof geen sprake meer van geleden immateriële schade als gevolg van het in de zaak met parketnummer 10-199580-21 onder 1 primair impliciet primair bewezenverklaarde.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden afgewezen.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 57, 289, 302, 304 en 350 Sr, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing om te bepalen dat aan de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd en de motivering daarvan en de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] tot schadevergoeding af.
Veroordeelt de benadeelde partij [benadeelde partij 1] in de door de verdachte gemaakte kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. O.E.M. Leinarts, voorzitter, mr. G. Knobbout en mr. B. Vogel, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 november 2024.