ECLI:NL:GHDHA:2024:2220

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 december 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
200.335.603-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleg van een vaststellingsovereenkomst in kort geding tussen Gemeente Leiden en Meelfabriek

In deze zaak gaat het om een kort geding tussen de Gemeente Leiden en de Meelfabriek, waarbij de Gemeente een voorziening vordert op basis van een vaststellingsovereenkomst die op 9 juli 2015 is gesloten. De Gemeente stelt dat de Meelfabriek 56 parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage beschikbaar moet stellen aan betalende parkeerders en vergunninghouders, conform de financiële afspraken in de overeenkomst. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de zaak spoedeisend is, maar dat de uitleg van de Gemeente over de financiële afspraken niet de enige juiste is. Hierdoor zijn de vorderingen van de Gemeente afgewezen en is zij in de proceskosten veroordeeld.

In hoger beroep heeft het hof geoordeeld dat de zaak niet geschikt is voor een beslissing in kort geding, omdat de uitleg van de vaststellingsovereenkomst mogelijk bewijslevering vereist, wat niet mogelijk is in een kort geding. Het hof heeft de vorderingen van de Gemeente afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd. De Meelfabriek heeft haar reconventionele vordering ingetrokken, waardoor het hof ook geen aanleiding zag om deze te beoordelen. De proceskosten zijn aan beide partijen opgelegd, waarbij de Gemeente de kosten van het principaal hoger beroep moet dragen en de Meelfabriek de kosten van het incidenteel hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.335.603/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/637093 / KG ZA 22-939
Arrest in kort geding van 3 december 2024(bij vervroeging)
in de zaak van
Gemeente Leiden,
zetelend in Leiden,
appellante in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. A.M. van Heest, kantoorhoudend in Leiden,
tegen

1.Van der Wiel Bouw B.V.,

gevestigd in Noordwijk,
2.
Meelhattan B.V.,
gevestigd in Noordwijk,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. E.A. van der Zwaag-Holtland kantoorhoudend in Nijmegen.
Het hof zal partijen hierna noemen de Gemeente, respectievelijk samen de Meelfabriek.

1.De zaak in het kort

1.1
Dit kort geding gaat over de uitleg van een door partijen gesloten vaststellings-overeenkomst. Partijen zijn met name verdeeld over de financiële afspraken daarin. De voorzieningenrechter heeft in conventie geoordeeld dat zaak spoedeisend is, maar dat niet kan worden vastgesteld dat de uitleg van de Gemeente over de financiële afspraken de enige juiste is. Daarom heeft de voorzieningenrechter de daarop betrekking hebbende conventionele vorderingen van de Gemeente afgewezen en de Gemeente in de proceskosten veroordeeld. De door de Meelfabriek ingestelde reconventionele vordering is door de voorzieningenrechter afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang.
1.2
Het hof is van oordeel dat de zaak niet geschikt is voor een beslissing in kort geding en weigert de in conventie gevorderde voorziening. De reconventionele vordering van de Meelfabriek is in hoger beroep bij de mondelinge behandeling niet langer gehandhaafd.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 28 december 2023, waarmee de Gemeente in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 13 december 2022;
  • de memorie van grieven tevens akte wijziging/aanvulling eis van de Gemeente, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel en wijziging eis van de Meelfabriek, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord in incidenteel appel, tevens akte uitlating producties van de Gemeente, met een bijlage.
2.2
Op 8 november 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. De advocaten hebben de zaak toegelicht aan de hand van pleitaantekeningen die zij hebben overgelegd.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Partijen hebben op 9 juli 2015 een vaststellingsovereenkomst gesloten. Deze heeft betrekking op 56 parkeerplaatsen die de Meelfabriek permanent beschikbaar moet stellen aan betalende parkeerders en parkeervergunninghouders in de (in 2022 opgeleverde) ondergrondse Meelfabriekparkeergarage (hierna: de Meelfabriekgarage). In de daarop betrekking hebbende omgevingsvergunning is het volgende voorschrift geformuleerd:
“In de parkeergarage dienen te allen tijde 56 parkeerplaatsen (zeven dagen in de week/ 24 uur per dag) beschikbaar te zijn. Voor zover door de exploitant/eigenaar van de parkeergarage kosten voor het parkeren inrekening worden gebracht, mogen deze kosten niet hoger zijn dan het tarief dat de gemeente in rekening brengt bij betaald parkeren in de openbare ruimte”.Partijen hebben in verband met het over dit voorschrift onstane geschil in de vaststellingsovereenkomst het volgende opgenomen:
“(…)7. De opbrengsten uit de parkeergelden van de 56 te realiseren openbare parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage zullen door de eigenaar of rechthebbende van de parkeergarage mogen worden behouden. Dit betreft daarmee ook de jaarlijkse vergoeding die de vergunninghouders die van de parkeergarage gebruik willen maken aan de gemeente moeten betalen. De door Meelfabriek in rekening te brengen parkeerkosten zullen niet hoger zijn dan het tarief dat de gemeente op basis van de Parkeerbelastingverordening in rekening brengt bij betaald parkeren in de openbare ruimte, maar zullen ook niet lager worden wanneer de gemeente zou besluiten de parkeertarieven te verlagen of af te schaffen. Meelfabriek zal wel te allen tijde bevoegd zijn de parkeertarieven zelfstandig te verlagen.(...)9. Binnen de mogelijkheden van de legesverordening is de gemeente bereid om zich jegens de Meelfabriek in te spannen om de legeskosten voor de aan te vragen omgevingsvergunningen zo laag mogelijk te houden"
3.2
Tussen partijen is een geschil ontstaan over de uitleg van de financiële afspraken ten aanzien van de vergunninghouders.
3.3
De Gemeente heeft op 2 juni 2023 een bodemprocedure aanhangig gemaakt, waarin met name voormeld geschilpunt aan de orde is. In deze procedure is inmiddels (in augustus 2024) een mondelinge behandeling geweest. De Gemeente zal op de rolzitting van 13 november 2024 nog een akte uitlaten indienen en naar verwachting zal de rechtbank kort daarna vonnis wijzen.

4.Procedure bij de voorzieningenrechter in de rechtbank

4.1
De Gemeente heeft bij dagvaarding van 3 november 2022 in dit kort geding (in conventie) nakoming gevorderd van de door partijen op 9 juli 2015 gesloten vaststellingsovereenkomst, en wel in die zin dat de Meelfabriek op straffe van een dwangsom wordt veroordeeld 56 parkeerplaatsen in de Meelfabriekgarage (ook) ter beschikking te stellen aan houders van een parkeervergunning tegen een tarief conform de Parkeerbelastingverordening (indertijd € 48,- per kwartaal).
4.2
De Meelfabriek heeft verweer gevoerd tegen de uitleg door de Gemeente van de financiële afspraken in de vaststellingsovereenkomst. Zij heeft in de voorwaardelijke reconventie – onder de voorwaarde dat de vordering van de Gemeente als spoedeisend wordt beschouwd – gevorderd om de Gemeente te veroordelen bewijsstukken over te leggen van haar handelen ter uitvoering van de (in artikel 9) overeengekomen inspanningsverplichting (tot legesverlaging).
4.3
De voorzieningenrechter is in conventie tot het oordeel gekomen dat dat zaak spoedeisend is, dat beide partijen een andere uitleg geven aan de vaststellingsovereenkomst, maar dat noch de ene noch de andere uitleg overtuigt. Omdat de bewoordingen van de vaststellingsovereenkomst evenmin uitsluitsel geven, kan in dit kort geding niet worden geoordeeld dat de uitleg van de Gemeente de enige juiste is, aldus nog steeds de voorzieningenrechter. Daarom heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de Gemeente bij het thans bestreden vonnis van 13 december 2022 afgewezen en de Gemeente in de kosten veroordeeld.
4.4
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in reconventie afgewezen bij gebrek aan spoedeisend belang en heeft de Meelfabriek in de proceskosten veroordeeld.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De Gemeente is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het vonnis. Zij heeft verschillende bezwaren tegen het vonnis aangevoerd. De Gemeente heeft (in het principaal hoger beroep) in hoofdlijnen hetzelfde gevorderd als bij de voorzieningenrechter, met dien verstande dat zij de gevorderde veroordeling tot nakoming heeft beperkt totdat onherroepelijk is beslist in de bodemprocedure. Tevens heeft zij veroordeling gevorderd van de Meelfabriek in de proceskosten en terugbetaling van hetgeen de Gemeente ter uitvoering van het bestreden vonnis aan de Meelfabriek heeft voldaan. De Gemeente klaagt met haar twee grieven, aangevuld met een nadere onderbouwing, over de uitleg door de voorzieningenrechter van de vaststellings-overeenkomst en over de afwijzing van haar vorderingen.
5.2
De Meelfabriek heeft verweer gevoerd, incidenteel hoger beroep ingesteld, haar (voorwaardelijk ingestelde) vorderingen gewijzigd en geconcludeerd tot gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis in conventie, namelijk voor zover zij dit vonnis met haar grieven A en B in het incidenteel hoger beroep heeft aangevallen. De Meelfabriek klaagt met grief A over het oordeel van de voorzieningenrechter dat de Gemeente spoedeisend belang heeft bij haar conventionele vorderingen. Grief B bevat klachten over de afwijzing van de reconventionele vorderingen (over de leges-afspraken) en over de proceskostenveroordeling.
5.3
De Meelfabriek heeft bij de mondelinge behandeling van 8 november 2024, desgevraagd, te kennen gegeven dat zij haar in eerste aanleg voorwaardelijk ingestelde reconventionele vordering (omtrent de door de Gemeente te produceren bewijsstukken) en de daarbij behorende grief B in het incidenteel hoger beroep niet langer handhaaft. De Meelfabriek heeft daarnaast in hoger beroep vorderingen ingesteld onder de voorwaarde dat het hof de vorderingen van de Gemeente geheel of gedeeltelijk toewijst. Deze voorwaardelijke vorderingen hebben als strekking dat het hof bij de toewijzing van de vorderingen van de Gemeente rekening houdt met de leemten in de vaststellingsovereenkomst en bepaalt dat de Meelfabriek ten hoogste 31 vergunninghouders dient toe te laten tot de Meelfabriekgarage, dat partijen het aantal openbare parkeerplaatsen in de oostelijke binnenstad jaarlijks vaststellen en dat voor iedere parkeerplaats minder dan 402 de verplichting van de Meelfabriek afneemt met 0,72 parkeerplaats, en tevens dat het hof aan de toewijzing nog een aantal voorwaarden verbindt, met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.

6.Beoordeling in hoger beroep

In het principaal hoger beroep

6.1
Het hof acht de vorderingen van de Gemeente niet geschikt om in kort geding te worden beslist (artikel 256 Rv). Het hof is het eens met de voorzieningenrechter in overweging 4.7 dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat de uitleg van de Gemeente de juiste is. Het is mogelijk dat over de vraag naar uitleg van de vaststellingsovereenkomst bewijslevering noodzakelijk is, waarvoor in de kortgedingprocedure geen plaats is. De bodemprocedure is bij uitstek geëigend om over deze uitlegvragen te beslissen. Daarbij komt dat de bodemprocedure al ver is gevorderd, hetgeen maakt dat het (spoedeisend) belang van de Gemeente om thans nog een voorlopige voorziening te verkrijgen voor de duur van de bodemprocedure beperkt is. Dit geldt te meer nu de vaststellingsovereen-komst inmiddels ruim negen jaar geleden is gesloten, partijen in die periode ruim de tijd hebben genomen om nader over de uitleg daarvan te onderhandelen en de Gemeente onvoldoende heeft toegelicht dat wat betreft de parkeerdruk op dit moment sprake is van een dusdanig onhoudbare situatie, dat het oordeel in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
6.2
Daarom weigert het hof de gevraagde voorziening.
In het incidenteel hoger beroep
6.3
Omdat het principale hoger beroep niet slaagt, heeft de Meelfabriek geen belang bij bespreking van grief A.
6.4
Aangezien de Meelfabriek haar reconventionele vordering zoals die was ingesteld in eerste aanleg in hoger beroep heeft ingetrokken geldt hetzelfde voor grief B.
6.5
Omdat de door de Meelfabriek gestelde voorwaarde niet is vervuld, komt het hof evenmin toe aan beoordeling van de in hoger beroep gewijzigde vorderingen van de Meelfabriek (zoals zakelijk weergegeven in overweging 5.3).
Conclusie en proceskosten
6.6
De conclusie is dat het principaal hoger beroep van Gemeente niet slaagt. Daarom is de Gemeente de proceskosten in het principaal hoger beroep verschuldigd. Het incidenteel hoger beroep van de Meelfabriek slaagt evenmin. Gelet op het late stadium waarop de Meelfabriek te kennen heeft gegeven dat zij haar reconventionele vordering en grief B tegen de afwijzing daarvan niet handhaaft, dient de Meelfabriek de proceskosten in het incidenteel hoger beroep te dragen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
6.7
De proceskosten in het principaal hoger beroep worden begroot op:
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 2.428,- (2 punten × tarief II)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing) Totaal € 3.389,-
6.8
De proceskosten in het incidenteel hoger beroep bestaan aan de zijde van de Gemeente uit de kosten van de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep van € 607,- plus de nakosten van € 178,- (totaal € 785,-).

7.Beslissing in kort geding:Het hof:

  • bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag van 13 december 2022;
  • veroordeelt de Gemeente in de kosten van de procedure
  • veroordeelt de Meelfabriek in de kosten van de procedure
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. M.A.F. Tan - de Sonnaville, mr. D.A. Schreuder en
mr. R.M. Hermans en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2024 in aanwezigheid van de griffier.