ECLI:NL:GHDHA:2024:2184

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
20 november 2024
Zaaknummer
22-000102-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet met betrekking tot cocaïne en heroïne

Op 20 november 2024 heeft het Gerechtshof Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die was veroordeeld voor voorbereidingshandelingen ex artikel 10a van de Opiumwet. De zaak betreft een doorzoeking op 31 augustus 2023 in Rotterdam, waarbij de politie met toestemming van de bewoner de woning betrad. Tijdens deze doorzoeking werd een tas met verdovende middelen aangetroffen. De verdachte had eerder een telefonische verklaring afgelegd waarin hij stelde dat hij niets wist van de tas en de inhoud ervan. Het hof oordeelde dat deze verklaring voor het bewijs kon worden gebruikt, omdat er geen sprake was van een verhoorsituatie en de verdachte spontaan had verklaard.

Het hof oordeelde dat de doorzoeking en inbeslagneming rechtmatig waren en dat er geen vormverzuim was. De verdachte werd schuldig bevonden aan het voorbereiden van een strafbaar feit op grond van de Opiumwet. Het hof vernietigde het eerdere vonnis van de politierechter en legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis. Daarnaast werd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren opgelegd. Het hof gelastte ook de verbeurdverklaring van de in beslag genomen voorwerpen, die waren gebruikt bij het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000102-24
Parketnummer: 10-279541-23
Datum uitspraak: 20 november 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 januari 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland])
op [geboortedatum],
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 31 augustus 2023 te Rotterdam, om een feit, bedoeld in het vierde en/of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren, van cocaïne en/of heroïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, (een) stof(fen), te weten:
- een hoeveelheid, te weten (ongeveer) 445,3 gram levamisol, althans een hoeveelheid van een stof bevattende levamisol,
- een hoeveelheid, te weten (ongeveer) 4106,6 gram paracetamol, althans een hoeveelheid van een stof bevattende paracetamol en/of
- een hoeveelheid, te weten (ongeveer) 993,5 gram procaïne, althans een hoeveelheid van een stof bevattende procaïne
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de in beslag genomen voorwerpen, zoals vermeld in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair
40 dagen hechtenis, alsmede tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Nadere overwegingen naar aanleiding van het pleidooi van de raadsman
Aantreffen van de tas met stoffen
Voor zover de raadsman heeft bedoeld aan te voeren dat de in de tenlastelegging genoemde stoffen op onrechtmatige wijze zijn aangetroffen, overweegt het hof het volgende.
Op 31 augustus 2023 is de politie de woning aan de [adres] te Rotterdam binnengetreden, met toestemming van de toen aanwezige bewoner. Voor dit binnentreden was een machtiging afgegeven door een hulpofficier van justitie, naar aanleiding van een melding die kort gezegd inhield dat de broer van de verdachte een vuurwapen voorhanden zou hebben. De omstandigheid dat die machtiging tot binnentreden niet is gedateerd, maakt naar het oordeel van het hof niet dat sprake is van een vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) en dat het binnentreden om die reden onrechtmatig is geweest. De machtiging is naar het oordeel van het hof voldoende specifiek bepaald – er staat duidelijk in vermeld welke woning kon worden binnengetreden en met welk doel – en uit het dossier volgt dat de machtiging op 31 augustus 2023 is afgegeven.
Volledigheidshalve merkt het hof nog op dat ook al zou er op dit punt sprake zijn geweest van een vormverzuim, dit verzuim is begaan buiten het verband van het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte ter zake het aan hem tenlastegelegde feit, zodat artikel 359a Sv niet van toepassing is en dit geen gevolgen kan hebben voor de onderhavige zaak.
Toen vervolgens in de woning in een tas de in de tenlastelegging genoemde stoffen werden aangetroffen, is de doorzoeking gestopt, is de situatie in de woning bevroren, is telefonisch contact gezocht met de rechter-commissaris en is gevorderd de woning verder te mogen doorzoeken ter inbeslagneming op basis van de Opiumwet. De rechter-commissaris heeft die vordering mondeling toegewezen en deze beslissing later schriftelijk bevestigd. Van onrechtmatigheid op dit punt is niet gebleken.
Wetenschap en beschikkingsmacht
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de verdachte geen wetenschap had van de tas en de inhoud daarvan in zijn kamer. Daarnaast heeft de raadsman aangevoerd dat de telefonische verklaring van de verdachte hieromtrent van 1 september 2023 niet voor het bewijs mag worden gebruikt, omdat hem ten onrechte niet de cautie is gegeven voorafgaand aan het gesprek.
Het hof overweegt dat het telefoongesprek waar de raadsman op doelt, is weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen van 1 september 2023 (blz. 27 van het politiedossier). De verbalisant relateert hierin dat hij aanwezig was in de woning van de verdachte om hem aan te houden. Aangezien de verdachte niet aanwezig was, heeft zijn zusje op verzoek van de verbalisant telefonisch contact met de verdachte opgenomen. Toen de verbalisant de verdachte aan de telefoon kreeg, heeft hij tegen hem gezegd dat hij hem wilde aanhouden en heeft hij hem verzocht om zich te melden op het politiebureau. Hierop heeft de verdachte gezegd dat zijn broertje moest worden vrijgelaten omdat hij niets te maken had met en niets wist van de aangetroffen tas. Ook zei de verdachte dat hij het onderzoek naar de inhoud van de tas met vertrouwen tegemoet zag, omdat het geen verdovende middelen zouden zijn maar slechts versnijdingsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat tijdens dit telefoongesprek geen sprake was van een verhoorsituatie, zodat de cautie niet hoefde te worden gegeven. De verdachte heeft spontaan een verklaring afgelegd, die voor het bewijs kan worden gebruikt en dat zal het hof ook doen. Het hof verwerpt het verweer van de raadsman.
Op basis van deze verklaring, in combinatie met de plaats waar de tas is aangetroffen – in de slaapkamer van de verdachte bovenop een kast, waar ook poststukken op naam van de verdachte lagen – stelt het hof vast dat de verdachte wist van de tas en de inhoud daarvan en dat hij daarover kon beschikken. Het hof acht het tenlastegelegde feit daarom wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks31 augustus 2023 te Rotterdam, om een feit, bedoeld in het vierde
en/of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden
en/of te bevorderen, te weten het opzettelijk bereiden
en/of bewerken
en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren,van cocaïne
en/of heroïne,
in elk gevaleen middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van de Opiumwet, (een)stof
(fen
), te weten:
- een hoeveelheid, te weten
(ongeveer)445,3 gram levamisol
, althans een hoeveelheid van een stof bevattende levamisol,en
- een hoeveelheid, te weten
(ongeveer)4106,6 gram paracetamol
, althans een hoeveelheid van een stof bevattende paracetamolen
/of
- een hoeveelheid, te weten
(ongeveer)993,5 gram procaïne,
althans een hoeveelheid van een stof bevattende procaïne
voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, Sv wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorbereiden van een strafbaar
feit op grond van de Opiumwet. Dit is een ernstig feit. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs en de handel hierin vaak gepaard gaan met andere vormen van criminaliteit, overlast en andere maatschappelijke problemen. Hieraan heeft de verdachte met zijn handelen een aandeel geleverd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d.
23 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder – zij het voor andersoortige strafbare feiten -onherroepelijk is veroordeeld.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. Een voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de advocaat-generaal geëist, acht het hof, gelet op het feit dat de verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in aanraking is geweest, niet nodig.
Beslag
Ten aanzien van de in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder 1 en 2 op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst, zal het hof de verbeurdverklaring gelasten, omdat het voorwerpen zijn waarmee het bewezenverklaarde feit is begaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 10a van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 24, 33, 33a en 63 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, zoals vermeld onder 1 en 2 op de in kopie aan dit arrest gehechte beslaglijst.
Dit arrest is gewezen door J. Candido, als voorzitter, en mr. Y.J. Wijnnobel - van Erp en mr. C.M.M. Oostdam, leden, in bijzijn van de griffier mr. N. Germeraad-van der Velden.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 20 november 2024.
Mr. C.M.M. Oostdam is buiten staat dit arrest te ondertekenen.