ECLI:NL:GHDHA:2024:215
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van (anale) verkrachting wegens onvoldoende steunbewijs voor dwang en inconsistenties in verklaringen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag, waarbij de verdachte eerder was vrijgesproken van de tenlastegelegde (anale) verkrachting. De verdachte was beschuldigd van het dwingen van de aangeefster tot seksuele handelingen op 22 oktober 2019 in 's-Gravenhage. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken, waarna de officier van justitie hoger beroep instelde. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de verklaringen van de aangeefster en de verdachte heeft gewogen. De aangeefster had verklaard dat er sprake was van fysieke dwang, terwijl de verdachte ontkende dat er dwang was en stelde dat de aangeefster instemde met de seksuele handelingen. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefster inconsistent waren, maar niet onbetrouwbaar. Echter, er was onvoldoende steunbewijs voor de stelling dat er dwang was, zoals vereist volgens artikel 342 lid 2 Sv. Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was voor de tenlastegelegde feiten, waardoor de verdachte werd vrijgesproken. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte was vrijgesproken. Het hof bepaalde dat beide partijen hun eigen kosten dragen.