ECLI:NL:GHDHA:2024:2130

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juli 2024
Publicatiedatum
13 november 2024
Zaaknummer
22-001827-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake deelname aan criminele organisatie en invoer van grote hoeveelheden cocaïne

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juli 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar en 10 maanden voor zijn rol in een criminele organisatie die zich bezighield met de invoer van grote hoeveelheden cocaïne. De zaak betreft de invoer van in totaal 750 kilo cocaïne op 14 en 15 april 2020, 600 kilo op 22 en 24 april 2020, 300 kilo op 6 mei 2020 en 2013 kilo op 6 juni 2020. De verdachte heeft deelgenomen aan deze organisatie en was verantwoordelijk voor logistieke taken, waaronder het regelen van middelen en het begeleiden van uithalers. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte een essentiële rol speelde binnen de organisatie, die goed georganiseerd en hiërarchisch was. De verdachte heeft ook een geldbedrag van € 16.850,- gewitwashed, wat heeft geleid tot een veroordeling voor witwassen. Het hof heeft de straf gematigd vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de eerste aanleg. De verdachte is niet eerder onherroepelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001827-22
Parketnummer: 10-750240-20
Datum uitspraak: 11 juli 2024
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 juni 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis beperkt hoger beroep ingesteld, te weten alleen tegen de beslissingen ten aanzien van het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde.
Door de officier van justitie is tegen het vonnis onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Partiële niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De officier van justitie heeft, gezien de akte rechtsmiddel d.d. 23 juni 2022, onbeperkt hoger beroep ingesteld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat het openbaar ministerie zich niet verzet tegen de vrijspraak in eerste aanleg voor feit 5. Ten aanzien van deze vrijspraak zijn geen grieven opgenomen in de appelmemorie van 5 juli 2022.
Het hof ziet ambtshalve geen aanleiding voor verder onderzoek naar de zaak voor zover het deze vrijspraak betreft. Het hof zal daarom het openbaar ministerie met toepassing van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in zoverre niet ontvankelijk verklaren in het hoger beroep.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het inhoudelijke oordeel van dit hof onderworpen.
Rechtmatigheidsverweer Encrochat
Inleiding
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim als gevolg waarvan (primair) het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, dan wel (subsidiair) de Encrochat-data in onderhavige zaak van het bewijs moeten worden uitgesloten, dan wel (meer subsidiair) een passende strafkorting moet volgen.
Het hof begrijpt het verweer aldus, dat wordt betoogd dat de Encrochat-data onrechtmatig zijn verkregen nu de interceptie daarvan niet toereikend vooraf door een Nederlandse rechter is getoetst. De verdediging heeft zich hierbij beroepen op artikel 31 van Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het onderzoeksbevel in strafzaken (1 mei 2014, L 130/1 (hierna: Richtlijn 2014/41) en het arrest van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) van 30 april 2024 (ECLI:EU:C:2024:372). De verdediging stelt dat de bevoegde Franse autoriteit voorafgaande aan de interceptie van de Encrochat-data aan (onder meer) de bevoegde Nederlandse autoriteit een kennisgeving (als bedoeld in artikel 31 van de Richtlijn) had moeten afgeven, zodat de interceptie op een toereikende wijze naar Nederlands recht had kunnen worden getoetst, waarbij volgens de raadsman van belang is dat (zoals het HvJ EU in dit arrest ook heeft overwogen) de verdachte het recht heeft om doeltreffend commentaar te leveren op het verkregen bewijs. Dit is niet gebeurd. Hierdoor is volgens de raadsman niet voldaan aan de in het arrest van 30 april 2024 omschreven waarborgen; ook de omstandigheid dat in het onderhavige geval door de rechter-commissaris machtigingen op grond van de artikelen 126uba en 126t Sv zijn afgegeven, is daartoe onvoldoende.
Het hof zal hieronder op het verweer van de raadsman ingaan. Op voorhand merkt het hof op dat waar de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep bij pleidooi heeft verwezen naar de door hem ‘in eerste aanleg uiteengezette redenen’ en naar ‘al hetgeen al eerder in eerste aanleg in de zaak Flamenco is aangevoerd’, het hof daaraan voorbij zal gaan nu deze verwijzingen zodanig algemeen en onbepaald zijn dat het niet duidelijk is waarop het hof volgens de raadsman dient te responderen.
Voorts merkt het hof op dat bij de bespreking van het verweer uitgegaan wordt van de feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in het proces-verbaal van de regiezitting van 20 juni en 5 juli 2023 (p. 5 e.v.).
Beoordeling
In het door de verdediging aangehaalde arrest van het
HvJ EU van 30 april 2024 ging het om een zaak waarbij het Duitse openbaar ministerie door middel van een Europees Onderzoeksbevel (EOB) aan de Franse autoriteiten overdracht had verzocht van de op dat moment door Frankrijk middels de interceptietool reeds verkregen Encrochat-gegevens.
Dit is een andere situatie dan die in Flamenco. De Encrochat-gegevens waar het in het onderzoek Flamenco om gaat, zijn door het Nederlandse openbaar ministerie immers verkregen in het kader van een Joint Investigation Team (hierna: JIT) en niet op grond van een EOB. Dat is relevant omdat Richtlijn 2014/41 niet van toepassing is als het gaat om bewijsgaring en uitwisseling/overdracht van die bewijsgegevens tussen twee of meerdere lidstaten die een JIT hebben gevormd (zie artikel 3 van de Richtlijn). In zoverre kan gesteld worden dat het arrest van het HvJ EU voor de zaak Flamenco niet relevant is.
Bovendien hebben de prejudiciële vragen die in het arrest van 30 april 2024 worden beantwoord uitsluitend betrekking op de overdracht van Encrochat-gegevens teneinde deze in Duitse strafrechtelijke onderzoeken voor het bewijs te kunnen
gebruiken. De vragen zien dus niet op de wijze waarop de Franse autoriteiten de Encrochat gegevens hebben
verkregen. Aan het arrest van het HvJ EU zijn dus evenmin argumenten te ontlenen teneinde tot nader onderzoek over te (kunnen) gaan naar de wijze waarop de Encrochat-data door de Franse autoriteiten zijn
verkregen.
Voorts overweegt het hof dat het HvJ EU in zijn arrest van 30 april 2024 (onder r.o. 86) voorop stelt dat het EOB is gecreëerd teneinde tot een eenduidig, simpeler en effectiever interstatelijk strafrechtelijk onderzoekssysteem te komen, waarvan de basis wordt gevormd door een hoog vertrouwensniveau dat tussen de lidstaten onderling in acht moet worden genomen.
Dat “hoge vertrouwensniveau” leidt volgens het HvJ EU tot de “hoeksteen” van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, dat de verzoekende staat verbiedt de rechtmatigheid van de bevoegdheid waarlangs de uitvoerende staat de bewijzen heeft verkregen te toetsen (zie r.o. 99 en 100). In dit kader acht het HvJ EU niet van belang of de uitoefening van de bevoegdheid ertoe heeft geleid dat Encrochat-gegevens zijn vergaard vanuit toestellen die zich op het moment van interceptie in de verzoekende staat bevonden (zie r.o. 98).
Met betrekking tot de stelling van de raadsman, dat de Franse autoriteit de Nederlandse autoriteit van tevoren kennis had moeten geven van de interceptie van de Encrochat-data, overweegt het hof dat in Flamenco zich in zoverre dezelfde situatie voordoet als beschreven in het arrest van het HvJ EU: door toepassing van de interceptietool in Frankrijk werden ook Encrochat-gegevens verkregen uit toestellen die zich op het moment van interceptie op het grondgebied van Nederland bevonden. Het HvJ EU heeft in zijn arrest van
30 april 2024 voor de gevallen waarin gebruik is gemaakt van een EOB bepaald dat in zo’n geval de betreffende lidstaat op wiens grondgebied de toestellen zich bevinden een melding van de inzet van de interceptietool moet ontvangen. Echter, nu in het onderhavige geval sprake was van een JIT, was voor zo’n kennisgeving geen enkele reden. De bedoeling van de JIT was immers juist om langs die weg onderzoeksinformatie verkregen gegevens uit te wisselen. Gelet daarop moet Nederland, als één van de twee JIT-leden, daarvan op de hoogte zijn geweest; het dossier bevat ook geen enkele aanwijzing dat Frankrijk de Encrochat-data buiten het JIT om met Nederland zou hebben gedeeld. Dat in het onderhavige geval niet aan de door het HvJ EU bedoelde ‘notificatieverplichting’ is voldaan, wordt verworpen.
Ten slotte overweegt het hof dat de interceptietool (zoals het HvJ EU vereist) mogelijk zou zijn geweest volgens het recht van het genotificeerde land, in casu Nederland. Artikel 126uba Sv kent immers een bevoegdheid die vergelijkbaar is met de inzet van de interceptietool door Frankrijk.
Het Nederlandse openbaar ministerie heeft, alvorens de van Frankrijk ontvangen Encrochat gegevens met Nederlandse opsporingsinstanties te delen, aan de Nederlandse rechter-commissaris een gecombineerde 126uba/126t Sv-machtiging gevraagd. De rechter-commissaris heeft deze machtiging op 27 maart 2020 gegeven en daaraan een aantal concrete voorwaarden verbonden. Die voorwaarden dienden er toe:
  • zeker te stellen dat de strafrechtelijke onderzoeken waarin de data gebruikt zouden gaan worden voldeden aan de in artikel 126uba Sv gestelde eisen;
  • te voorkomen dat Nederlandse opsporingsinstanties naar willekeur zouden kunnen gaan zoeken in de volledige Encrochat bak;
  • zoveel mogelijk te voorkomen dat gegevens van personen die geen verdachte (in de zin van artikel 126uba Sv) waren zouden worden verdeeld.
Aldus dienden de bij de machtiging gestelde voorwaarden ertoe de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit zo zorgvuldig mogelijk toe te passen en onnodige privacy- schending ten aanzien van wie dan ook te voorkomen.
Conclusie
Op grond van al het voorgaande is het hof van oordeel dat in de zaak Flamenco, waar de Encrochat-gegevens door Nederland via een JIT werden verkregen, voldaan is aan de voorwaarden die het HvJ EU stelt aan het gebruik van door Frankrijk reeds verkregen en met Nederland gedeelde Encrochat-gegevens. Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijk verzoek gedaan ‘de stukken aan te vullen, eerder geweigerde getuigen alsnog over de zaak te bevragen’ en daartoe de zaak aan te houden, dit voor het geval het hof één of meer stellingen van de raadsman die hij in het kader van zijn rechtmatigheidsverweer heeft ingenomen zou volgen. Nu het hof de standpunten van de raadsman heeft verworpen en ook overigens geen noodzaak ziet voor de door de raadsman gedane onderzoekswensen – nog daargelaten dat deze onvoldoende concreet zijn geformuleerd – wijst het hof het verzoek af.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans aan het oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
1.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer en/of voor zover bekend), verdachte en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10 derde, vierde en vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht (grote) hoeveelheden cocaïne, te weten (in ieder geval):
- ( ongeveer) 750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020 en/of
- ( ongeveer) 600 kilo cocaïne op of omstreeks 24 april 2020 en/of
- ( ongeveer) 300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en/of
- ( ongeveer) 2013 kilo cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van grote hoeveelheden cocaïne,
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
-in persoon, telefonisch en/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 te Rotterdam en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s):
a. a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b)
een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat bovenomschreven voorwerp(en)/geldbedrag(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 - met uitzondering van het derde gedachtestreepje (zaaksdossier 5) -, 3 en 4 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij,
in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten (onder meer
en/of voor zover bekend), verdachte en
/of[medeverdachte 1] en
/of[medeverdachte 2] en
/of[medeverdachte 3] en
/of[medeverdachte 4] en
/of[medeverdachte 5] en
/of[medeverdachte 6] en
/of [medeverdachte 7] en/of[medeverdachte 8],
die tot oogmerk had het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10
derde, vierde envijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet;
2.
hij,
op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht
(grote
)hoeveelheden cocaïne, te weten
(in ieder geval):
-
(ongeveer
)750 kilo cocaïne op of omstreeks 14/15 april 2020 en
/of
-
(ongeveer
)600 kilo cocaïne op of omstreeks 24 april 2020 en
/of
-
(ongeveer
)300 kilo cocaïne op of omstreeks 6 mei 2020 en
/of
-
(ongeveer
)2013 kilo cocaïne op of omstreeks 6 juni 2020
in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I
, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij,
in
of omstreeksde periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020
te Rotterdam en/of Schiedam, althansin Nederland
tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
om een feit, bedoeld in het
vierde ofvijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk
verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/ofbinnen het grondgebied van Nederland brengen
van grote hoeveelheden cocaïne,
in elk gevaleen hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen
, (telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van
dat/die feit
(en
)heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen
en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelenvoorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van
het/de hierboven bedoelde feit
(en
),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s)
(telkens):
(Zaaksdossier 2)
-in persoon
, telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het
afleveren en/of opslaan en/ofuithalen
en/of verstrekken en/of vervoerenvan voornoemde cocaïne en/of
-
een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat er voertuigen beschikbaar waren om de verdovende middelen te vervoeren;
(Zaaksdossier 5)
-in persoon,telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalenen/of verstrekkenen/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat ereen
voertuigenbeschikbaar was
renom de verdovende middelen te vervoeren;
(Zaaksdossier 7)
-in persoon,telefonischen/of via chatberichten contact met één of meer mededaders(s) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het afleveren en/of opslaan en/of uithalenen/of verstrekkenen/of vervoeren van voornoemde cocaïne en/of
-een telefoon en/of geld verstrekt en/of ontvangen en/of
-een loods geregeld en/of
-geregeld dat personen toegang verschaft werd tot het haventerrein en/of geregeld dat deze personen goederen bij zich hadden teneinde op het haventerrein te verblijven en/of de nacht door te brengen en/of
-(vervolgens) deze verdovende middelen, al dan niet in een container en/of voertuig, met behulp van anderen het haventerrein laten afvoeren/vervoeren en/of
-geregeld dat ereen
voertuigenbeschikbaar was
ren om de verdovende middelen te vervoeren;
4.
hij,
op
een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 1 april 2020 tot en met30 juni 2020 te Rotterdam
en/of Schiedam en/of (elders) in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
van het plegen vanheeftwit
gewassen
een gewoonte heeft gemaakt
immers heeft
/hebbenhij, verdachte,
en/of zijn mededader(s):
a.
a)
van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen,
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats verborgen en/of verhuld, dan wel verborgen gehouden of verhuld wie de rechthebbende op dit voorwerp/deze voorwerpen is en/of dit voorwerp/deze voorwerpen voorhanden gehad
dan wel
b)
een
of meerderevoorwerp
en, te weten een
of meerderegeldbedrag
(en)en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, verworven en/ofvoorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet, en/of van een of meerdere voorwerpen, te weten een of meerdere geldbedrag(en) en/of merkkleding en/of horloges en/of sieraden en/of voertuigen, gebruik gemaakt,
terwijl hij, verdachte,
en/of zijn mededader(s) (telkens)wist(
en)dat bovenomschreven
voorwerp(en)/geldbedrag
(en) (telkens) geheel of gedeeltelijk- onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren/was uit enig(e) misdrijf/misdrijven.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Identificatie Encrochat account(s)
Uit de beschrijving in het dossier van de werking van de Encrochat-toestellen en -accounts blijkt dat in deze zaak met aangepaste Encrochat-telefoontoestellen is
gecommuniceerd. Er werd niet via spraak gecommuniceerd:
(video-/beeld)bellen was via Encrochat niet mogelijk. Wel konden er tekst- en fotobestanden worden verzonden, maar uitsluitend tussen personen die over een Encrochat-account beschikten en uitsluitend via Encrochat-toestellen. De 'verzendende' Encrochat-gebruiker diende te worden toegelaten als contact door de ontvanger van het bericht. Pas vanaf dat moment was onderling contact mogelijk. De toestellen waren beveiligd en voorzien van een tweetal codes, die correct moesten zijn ingevoerd
alvorens het toestel kon worden gebruikt.
Uit de inhoud van de berichten volgt dat niet zelden werd gecommuniceerd over ernstige vormen van criminaliteit, zo laten de zaakdossiers in Flamenco zien. Daarnaast werd gecommuniceerd over meer persoonlijke zaken. Omdat er bij het communiceren via Encrochat geen sprake was van
‘fysiek’ contact (geluid/beeld) en gebruik werd gemaakt van versluierende accountnamen, moesten de deelnemers aan een geschreven gesprek – gezien de veelal criminele context - ervan kunnen uitgaan dat de andere gebruiker de persoon was voor wie de inhoud van het bericht was bestemd. Dat over bedoelde identiteit van de gebruiker over en weer geen onduidelijkheid bestond, volgt in de (grote) meerderheid van de gesprekken al uit de inhoud van het betreffende gesprek. Soms bleek ook uit de bredere samenhang van chatgesprekken en/of uit het doorsturen van een (deel van een) bericht aan een ander Encrochat-gebruiker dat het toestel en/of het account door één en dezelfde persoon werd gebruikt en dat die gebruiker ook bekend was bij de andere partij in een chat/conversatie, behoudens expliciete aanwijzingen voor het tegendeel.
Hieronder zal het hof per account of accounts in enigszins samengevatte vorm weergeven op basis van welke bevindingen het hof tot het oordeel komt dat (een) bepaald(e) Encrochat-account(s) is/zijn gebruikt door een verdachte in deze zaak, en zo ja, welke verdachte.
Identificatie [medeverdachte 8] (hierna: [medeverdachte 8]) als [Account]
De gebruiker van het account ‘[account 1]’ (hierna: [account 1]) verbleef blijkens de berichten gedurende enige tijd in Spanje. Hij is een gezamenlijk contact van de accounts die het hof met de politie toeschrijft aan [medeverdachte 5] (hierna: [medeverdachte 5]) en [medeverdachte 2] (zie hieronder). [Account 1] vliegt naar Spanje op 23 november 2017, de dag dat het rijbewijs van [medeverdachte 5] werd ingevorderd door de politie vanwege een ernstige snelheidsovertreding. [medeverdachte 5] had [account 1] die dag naar het vliegveld gebracht en reed daarna, op weg naar Rotterdam, te hard. “Ik bracht u nr Rotterdam airport reed hard terug nr Huis dom”, bericht [medeverdachte 5] met gebruikm[verdachte]g van het account ‘[account 2]’ (zie hieronder) aan [account 1]. Die dag is [medeverdachte 8] vanaf Rotterdam Airport vertrokken naar Spanje, zo blijkt uit boekingsgegevens. Ook zou [medeverdachte 5] volgens de chatberichten ‘tegenover’ [account 1] hebben gewoond en is gebleken dat [medeverdachte 5] tussen 2003 en 2009 tegenover [medeverdachte 8] heeft gewoond. Verder heeft [account 1] binnen de context van invoer van verdovende middelen contact met een aantal gebruikers van Encrochat-accounts die zich in een eerder politieonderzoek naar soortgelijke feiten in 2016, in de kring van [medeverdachte 8] bevonden. Ten slotte voert [account 1] ook chatgesprekken in het Turks en is [medeverdachte 8] van Turkse komaf.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 8] de gebruiker van het account [account 1] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 2] als [account 3]
[medeverdachte 2] is door de politie op 15 november 2019 om 00.37 uur op de [straat 1] te [plaats 6] gezien. De politie heeft via een TEMS-meting onderzocht met welke masten gebruikers verbinding maken als ze zich in de omgeving van de [straat 1] te [plaats 6] bevinden. Vervolgens heeft de politie aan de telecomproviders gevraagd welke telefoons tussen 14 november 2019 22.30 uur en
15 november 2019 1.10 uur met de desbetreffende masten verbinding hadden gemaakt. Eén van die telefoons, met IMEI-nummer [IMEI-nummer], hoorde bij een cryptotelefoon van het (enige) type dat door Encrochat wordt gebruikt. Aan het IMEI-nummer [IMEI-nummer] is het (Encrochat-)account ‘[account 3]’ (hierna: [account 3]) gekoppeld. Uit historische gegevens is gebleken dat dit IMEI-nummer in de periode vanaf
6 augustus 2019 tot en met 6 februari 2020 zendmasten aanstraalde in de omgeving van het voormalige en huidige woonadres en van bezoeklocaties van [medeverdachte 2]. Voorts straalden zowel dit nummer als het door [medeverdachte 2] gebruikte ‘gewone’ telefoonnummer ([telefoonnummer]) in de periode van 15 november 2019 tot 17 november 2019 geen zendmasten aan in Nederland, en kwamen beide nummers op 17 november 2019 op dezelfde locatie ([plaats 1]) Nederland binnen.
Uit chatgesprekken van de gebruiker van het account ‘[account 3]’ blijkt dat hij een [auto 1], bouwjaar 2017, 380 pk heeft gekocht, die op naam is gezet van zijn vader. Uit gegevens van de RDW blijkt dat op
7 mei 2020 een [auto 1], bouwjaar 2017, met kenteken [kenteken 1] te naam is gesteld op [vader medeverdachte 2], de vader van [medeverdachte 2]. Het kentekenbewijs van deze auto is bij [medeverdachte 2] thuis aangetroffen.
Verder blijkt uit chats dat [account 3] een kind heeft dat een paar dagen na 17 mei 2020 één jaar oud zal worden. Uit gegevens van het BRP blijkt dat [medeverdachte 2] vader is van een zoon die is geboren op [geboortedatum zoon medeverdachte 2].
Voorts blijkt uit chats dat het broertje van [account 3] het account ‘[account 4]’ gebruikt. ‘[account 4]’ is geïdentificeerd als [medeverdachte 1] (zie hieronder). [medeverdachte 1] is de broer van [medeverdachte 2].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 2] de gebruiker van het account [account 3] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 1] als [account 4]
Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 4]’ (hierna: [account 4]) kan worden opgemaakt dat hij in de beveiliging werkt, bij [bedrijf 1] in de portiersloge, ergens in de haven. Ook blijkt uit chatgesprekken dat [account 4] ‘[voornaam medeverdachte 1]’ heet. De voornaam van [medeverdachte 1] is [voornaam medeverdachte 1]. [Medeverdachte 1] was in de voor het aan de Encrochat-berichten ontleende bewijs relevante periode in dienst van [bedrijf]. Ook is gebleken dat een werkrooster bij [bedrijf 1] waarover [account 4] bericht, exact overeenkomt met dat van [medeverdachte 1]. Voorts zijn ook de chatberichten van [account 4] over een motor en een auto ([auto 2]) te herleiden tot de gebruiker van die motor en auto: [medeverdachte 1].
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 1] de gebruiker van het account [account 4] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 5] als [account 2], [account 5] en [account 6]
De gebruiker van account ‘[account 2]’ (hierna: [account 2]) geeft in een gesprek op 7 april 2020 aan dat hij 28 jaar oud is. Verdachte [medeverdachte 5] is geboren op
[geboortedatum medeverdachte 5] 1991, en is ten tijde van bedoeld gesprek (dus) 28 jaar. [account 2] meldt aan [account 1] dat, nadat hij [account 1] eerder naar het vliegveld heeft gebracht, op de terugweg zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege een ernstige snelheidsovertreding. Uit aanvullend onderzoek volgt dat het rijbewijs van [medeverdachte 5] is ingevorderd op 23 november 2017 en dat op die dag [medeverdachte 8] met het vliegtuig is vertrokken vanaf Rotterdam Airport. [account 2] biedt zich in dit gesprek met [account 1] (opnieuw) aan als "soldaat" tegen een vergoeding van "120". Uit de verdere gesprekken als weergegeven onder de overweging ten aanzien van zaaksdossier 1, volgt dat [account 2] vervolgens op 14 april 2020 is ingezet als chauffeur van zogenoemde ‘uithalers’. [medeverdachte 5] wordt later in het kader van het politie-onderzoek aan de hand van beeldmateriaal herkend als de chauffeur van de auto die op 14 april 2020 het ECT-terrein oprijdt.
Over Encrochat-toestellen van ‘[bijnaam medeverdachte 5]’ komt in het dossier het volgende naar voren: ‘[account 5]’ (hierna: [account 5]) is "de oude van [bijnaam medeverdachte 5]". Zijn nieuwe gebruikersnaam is [account 2], zo wordt door [account 3] aan het account ‘[account 8]’ doorgegeven op 17 april 2020. [bijnaam medeverdachte 5], [account 5] en [account 2] zijn dezelfde persoon, zo blijkt uit deze chat.
[medeverdachte 5] rijdt op 22 april 2020 op onbevoegde wijze het ECT-terrein af. Hij wordt achtervolgd door de douane en botst daarbij tegen een boom. [medeverdachte 5] blijkt na aanhouding in zijn onderbroek een sleutel te hebben verstopt van een auto, horend bij een op het haventerrein aangetroffen kloon-auto. Een dergelijke auto komt - inclusief valse kentekenplaten - uiterlijk geheel overeen met een auto die legaal het haventerrein op mag. Aansluitend aan de aanhouding wordt, zo volgt uit Encrochat-berichten die gewisseld worden tussen medeverdachten, beslist dat de gebruiker [account 2] een nieuwe Encrochat-telefoon en € 10.000,- krijgt.
Er wordt ook tussen de accounts ‘[account 9]’ en ‘[account 8]’ gesproken over [bijnaam medeverdachte 5] op 22 april 2020. "[bijnaam medeverdachte 5] zit vast in [plaats 4]" en "is tegen boom gereden". In andere zich in het dossier bevindend chatberichten komt naar voren dat [bijnaam medeverdachte 5] zijn eigen telefoon bij zich heeft gehad tijdens een criminele activiteit. [bijnaam medeverdachte 5] levert in de ogen van de anderen daardoor een risico op. [bijnaam medeverdachte 5] wordt in dat gesprek (ook) [voornaam medeverdachte 5] genoemd. De voornaam van [medeverdachte 5] is [voornaam medeverdachte 5].
In de vervolgcommunicatie over de afwikkeling van de schade aan de auto van de partner van [medeverdachte 5] vindt communicatie plaats via het account ‘[account 6]’ (hierna: [account 6]). Het betreft hier volgens die communicatie de schade die is ontstaan op 22 april 2020 tijdens een vlucht voor de douane, die eindigde tegen een boom.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, staat naar het oordeel van het hof vast dat [medeverdachte 5] de gebruiker van de accounts [account 5], [account 2] en [account 6] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]) als [account 10]
Op 1 april 2020 worden berichten gewisseld tussen [account 4] en [account 1], waarin [account 4] doorgeeft dat "[bijnaam medeverdachte3]" eigen activiteiten ontplooit met betrekking tot - zo begrijpt het hof uit de verdere context - het illegaal binnenlaten van mensen op het ECT-terrein. Even later die dag (vanaf 22.50 uur) vindt een gesprek plaats tussen [account 1] en het account ‘[account 10]’ (hierna: [account 10]). Uit dat gesprek volgt dat (ook) [account 10] werkt op het ECT-terrein als beveiliger. [Account 1] zegt immers tegen [account 10], zo begrijpt het hof uit de chatberichten, dat hij ([account 10]) als medewerker security in de portiersloge ‘op delta’ (ECT Delta) geen andere mensen door mag laten en alleen voor [account 1] c.s. mag werken. Ook benoemt [account 1] in ditzelfde gesprek richting [account 10] zijn overall coördinerende rol bij de strafbare feiten: "Je weet dat ik alles in goede banen leid, van opzet tot uithaal samen met jullie" en "we zijn met zijn allen (een) dreamteam".
Bij een doorzoeking in de locker van [medeverdachte 3] op zijn werk is o.a. een briefje aangetroffen met een telefoonnummer dat is te relateren aan eerdergenoemde [medeverdachte 8]. Ook is in de woning van [medeverdachte 3] een notitie gevonden met o.a. de woorden ‘super [account 1] sky' en ‘petje [account 3]', hetgeen op medeverdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] duidt.
Aan [account 10] wordt door [account 1] op 22 april 2020 verteld hoe het verder is afgelopen met het uitrijden van [medeverdachte 5]. [Account 1] vertelt: "Ik heb de ondervraging gelezen. Sleutel busje in zijn onderbroek gevonden en een niet geactiveerd dagpasje" en "bij binnen hadden jullie wel dienst en bij buitenrijden niet". Dit levert ook een aanwijzing op voor de hoedanigheid en identiteit van [account 10]. Tot slot stuurt [account 10] op 24 april (hof: zie overweging ten aanzien van zaaksdossier 3) om 14.01 uur het bericht dat hij binnen is en blijkt uit de camerabeelden dat hij op dat moment inderdaad in de portiersloge van ECT is en met zijn telefoon bezig lijkt te zijn.
Naar het oordeel van het hof staat op grond van het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 3] de gebruiker van het account [account 10] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [verdachte] (hierna: [verdachte]) als [account 11]
Uit chatgesprekken van het Encrochat-account ‘[account 11]’ (hierna: [account 11]) blijkt dat de gebruiker van dat account een witte [auto 3]-serie gebruikt en dat hij op [geboortedatum] jarig is. Uit onderzoek is gebleken dat [verdachte] als bestuurder van een witte [auto 3]-serie is gezien en dat hij op genoemde datum jarig is.
In een chat met [account 1] ([medeverdachte 8]) over spullen die [account 11] in een tas moet doen, stuurt laatstgenoemde op 14 april 2020 een foto. Op deze foto is een wit nachtkastje met daarop de desbetreffende spullen te zien. Dit nachtkastje staat naast een bed met grijs/bruin hoofdbord, op een vloer met lichtbruin laminaat met een specifiek patroon, naast een witte muur. Tijdens de doorzoeking van de woning van [verdachte] op 30 juni 2020 is gebleken dat de situatie in de slaapkamer precies overeen kwam met de situatie op de door [account 11] verzonden foto.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [verdachte] de gebruiker van het account [account 11] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 6] (hierna: [medeverdachte 6]) als [account 9]
Op 6 mei 2020 heeft de politie de door het Encrochat-account ‘[account 9]’ (hierna: [account 9]) gebruikte telefoon met daartoe bestemde apparatuur gelokaliseerd op een locatie (adres [adres 1] te [plaats 2]) die zich op enkele meters afstand bevindt van het adres waar [medeverdachte 6]] op dat moment was ingeschreven ([adres 2] te [plaats 2]).
Via het account [account 9] is een foto verstuurd waarop een kamer (met daarin een kastje met daarop een televisie) is te zien. Bij de doorzoeking in de woning van verdachte [medeverdachte 6] is, aldus een rapportage van het NFI, een identieke combinatie aangetroffen van het kastje en de televisie. Bovendien zijn er op de desbetreffende foto’s geen onverklaarbare verschillen gevonden tussen de beide kamers.
In een chatbericht aan [account 1] ([medeverdachte 8]) van 16 mei 2020 schrijft [account 9]: ‘Brutale vraag broer denk je dat ik die 25 krijg dan haal ik stacaravan voor gezin als je zegt nee je hebt achterstand laat ik em gaan haha. Kinderen maken met ziek maar moet ook aan portemenee denken’. [medeverdachte 8] antwoordt dat hij het geld net binnen heeft ‘je kan zo pakken’. Gebleken is dat op 19 mei 2020 op naam van [schoonzus medeverdachte 6], de schoonzus van [medeverdachte 6], een stacaravanplaats is gekocht/gehuurd op een vakantiepark in Rockanje. [medeverdachte 6], zijn vrouw en hun drie kinderen waren als recreanten van de stacaravan aangemeld. Toen [medeverdachte 6] op 20 juli 2020 werd aangehouden, bevond hij zich samen met zijn vrouw en kinderen in deze stacaravan.
Voorts is gebleken dat de ‘gewone’ telefoon van [medeverdachte 6] op 28 mei 2020 tegelijk met het door het account [account 9] gebruikte toestel aanstraalde in de omgeving van de Efteling te Kaatsheuvel. Op zestien verschillende dagen in de periode 25 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 straalden beide telefoons dezelfde zendmast aan die vlakbij de woonomgeving van [medeverdachte 6] in [plaats 3] staat.
Gelet op voorgaande feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, stelt het hof vast dat [medeverdachte 6] de gebruiker van het account ‘[account 9]’ was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Identificatie [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) als [account 8] en [account 12]
Uit een TEMS-meting /inzet IMSI-catcher op 7 mei 2020 volgt dat het toestel waarop het Encrochat-account ‘[account 8]’ (hierna: [account 8]) wordt gebruikt, zich hoogstwaarschijnlijk bevindt op het adres [adres 3] te Rotterdam. Dat is het woonadres van [[medeverdachte 4].
De gebruiker van het account [account 8] en, later, van het Encrochat-account ‘[account 12]’ (hierna: [account 12]) bezigt de Nederlandse en de Turkse taal. De gebruiker van [account 8] is kaal. Bijnamen van deze gebruiker zijn "[bijnaam 1 medeverdachte 4]" en "[bijnaam 2 medeverdachte 4]'. [medeverdachte 4] is (nagenoeg) kaal en is werkzaam als manager bij supermarktketen [bedrijf 2].
Ook blijkt een opmerking over een jong kind met de leeftijd van 11 maanden overeen te komen met de leeftijd van het jongste kind (op dat moment) van [medeverdachte 4].
De werktijden die worden genoemd in Encrochat-gesprekken over werktijden van de gebruiker van [account 8] zijn te koppelen aan die van [medeverdachte 4] bij [bedrijf 2].
Het toestel van de gebruiker van [account 8] straalt vaak aan op de zendmast in de [straat 2] te Rotterdam; deze zendmast staat in de directe woonomgeving van [medeverdachte 4].
Naar het oordeel van het hof staat op grond van deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, vast dat [medeverdachte 4] de gebruiker van de accounts [account 8] en [account 12] was ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Algemene overweging ten aanzien van de feiten 2 en 3
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de periode van 1 april 2020 tot en met 6 juni 2020 zijn er in de Rotterdamse haven op verschillende momenten grote hoeveelheden cocaïne ingevoerd en/of voorbereidingshandelingen daartoe gepleegd door een of meer van de verdachten in deze zaak.
Dat het om cocaïne gaat, en niet, zoals de raadsman heeft gesuggereerd, om “iets anders”, volgt in de zaaksdossiers 4, 5, 6 en 7 uit het feit dat de lading in beslag is genomen, deels in Rotterdam door de Nederlandse politie en deels in Brazilië (1.000 kilo) door de autoriteiten aldaar, en dat is vastgesteld dat het cocaïne betrof. Dat het ook in de andere zaaksdossiers daadwerkelijk om cocaïne ging en niet om andere vormen van contrabande, leidt het hof af uit de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, ook met verwijzing naar hetgeen hierna in de onderscheiden zaaksdossiers wordt overwogen. Daarbij neemt het hof tot uitgangspunt dat de werkwijze bij de invoer in de zaaksdossiers waarin geen lading in beslag is genomen, tot op grote hoogte vergelijkbaar is met de werkwijze in de zaaksdossiers waarin cocaïne in de container is aangetroffen; dit vormt een aanwijzing voor invoer van cocaïne ook in die zaken waarin de lading niet in beslag is genomen, mede gezien de korte periode van drie maanden waarin de herhaaldelijke (voorbereiding van) invoer heeft plaatsgevonden. Voorts geldt dat in een aantal gevallen expliciet naar voren komt dat het om invoer van containers gaat die afkomstig zijn uit Midden/Zuid-Amerika, naar algemeen bekend een werelddeel waar cocaïne wordt geproduceerd, welke cocaïne niet zelden via de haven van Rotterdam in containers verstopt naar binnen wordt gebracht. In de onderschepte Encrochat-berichten tussen de verschillende verdachten wordt bovendien gesproken over aantallen kilo’s, “blok(ken)” en geldbedragen in de orde van grootte die alle passen bij de handel in/invoer van cocaïne. Dat geldt ook voor de door de verdachten gebezigde (overige) terminologie, waarbij gesproken wordt over "switch", "soldaten", “loca” en "streep". Dit zijn termen die tegen de geschetste achtergrond eveneens in verband kunnen worden gebracht met de invoer en het uithalen van cocaïne. Ten slotte merkt het hof op dat door geen van de verdachten is aangevoerd dat het bij de invoer om iets anders dan cocaïne ging en het dossier daarvoor ook geen aanwijzingen bevat.
In de onderscheiden zaaksdossiers overweegt het hof als volgt.
Zaaksdossier 1 (invoer 750 kilo cocaïne, 14/15 april 2020)
In de periode van 14-15 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid van 750 kg cocaïne. Deze cocaïne is door uithalers door middel van de zogeheten ‘switch methode’ overgeplaatst in een andere container. Die methode komt erop neer dat de cocaïne van de ingevoerde container in een andere (veelal lege) container wordt geplaatst welke minder kans maakt op douanecontrole en welke vervolgens met regulier transport het haventerrein verlaat. Kort gezegd was [medeverdachte 5] hierbij betrokken als chauffeur en is hij ook daadwerkelijk op het terrein geweest. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] waren werkzaam als beveiliger bij [bedrijf 1] en speelden op die wijze een rol bij de switch. [verdachte] regelde op de achtergrond allerlei zaken en heeft [medeverdachte 5] met de andere uithalers begeleid. [medeverdachte 2] speelde op de achtergrond een meer coördinerende rol, hetgeen ook geldt voor [medeverdachte 8].
Het crimineel samenwerkingsverband (hierna ook: CSV) rondom [medeverdachte 8] was aldus betrokken bij deze invoer, zo blijkt met name uit de onderschepte Encrochat-berichten. Het hof acht op grond van de bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat als medeplegers zijn betrokken: [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [[verdachte] en [medeverdachte 5] en overweegt daartoe als volgt.
Uit de Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] veelvuldig contact en afstemmingsoverleg heeft met [medeverdachte 2] over dit transport. De berichten gaan onder andere over [medeverdachte 5] die als chauffeur wordt ingezet. [medeverdachte 5] krijgt daarbij instructies en uitleg van [medeverdachte 2] en wordt vervolgens daadwerkelijk ingezet als chauffeur.
[verdachte] regelt in opdracht van [medeverdachte 8] van alles rond de uithaal/switch. Hij zorgt dat er voor het criminele samenwerkingsverband onder andere telefoons, proviand en gereedschap zijn. Hij onderhoudt ook het contact met [medeverdachte 2] over de voorbereidingen van de uithaal. Dat hij spullen koopt ten behoeve van de uithaal/switch blijkt ook uit de berichten en de foto's die via Encrochat zijn verstuurd aan [medeverdachte 8].
[verdachte] haalt de soldaten op bij de avondwinkel en houdt zich bezig met het aanbrengen van de stickers op een busje op een parkeerterrein, alvorens het ECT-terrein met dat gekloonde busje wordt betreden. Hij heeft hierover contact met [medeverdachte 8]. [verdachte] begeleidt [medeverdachte 5] op 14 april 2020 naar de haven en heeft hierover ook contact met [medeverdachte 8]. De telefoons van [verdachte] en [medeverdachte 5] stralen op 14 april 2020 zendmasten aan in de buurt van het parkeerterrein in [plaats 5] en het ECT-terrein. Uit camerabeelden van ECT blijkt dat [medeverdachte 5] op 14 april 2020 aan het eind van de middag in een gekloond busje het ECT-terrein is opgereden.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] zijn beiden als beveiliger werkzaam bij [bedrijf 1] op het ECT-terrein. Uit Encrochat-berichten tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] blijkt dat [medeverdachte 3] vaker in die hoedanigheid illegale activiteiten verrichtte voor [medeverdachte 8], met name bestaand uit het op onbevoegde wijze binnenlaten van auto's met uithalers op het haventerrein. In een gesprek op 1 april 2020 wordt hier expliciet over gesproken.
Uit de verstrekte dienstroosters van [bedrijf 1] blijkt dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 14 april 2020 een zogeheten late dienst hadden. Op het moment dat [medeverdachte 5] met een gekloond busje het haventerrein op reed hadden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] dienst. In een gesprek tussen medeverdachte [verdachte] en [medeverdachte 2] wordt de gang van zaken besproken en in dat gesprek wordt de opmerking gemaakt: "[bijnaam medeverdachte3] gaat waarschijnlijk openen". [bijnaam medeverdachte3] is een bijnaam van [medeverdachte 3], zo kan uit meerdere chatwisselingen worden afgeleid.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] precies wist wat er gebeurde en ook een belangrijke rol had in het geheel. Uit de Encrochat-berichten en uit informatie van [bedrijf 1] blijkt dat [medeverdachte 1] die dag een dienst had geruild, naar het hof begrijpt om zelf aanwezig te zijn op het moment dat het haventerrein illegaal zou worden betreden. Hij hield daarbij [medeverdachte 8] op de hoogte van wat er gebeurde op het ECT-terrein. Hem werd opgedragen om [medeverdachte 5] te voorzien van voedsel, in de tijd dat [medeverdachte 5] zich tijdens de uithaal/switch op het terrein had verstopt. [medeverdachte 1] is op verzoek van [medeverdachte 8] langer op zijn werk gebleven, zo blijkt uit de chatberichten en uit de door [bedrijf 1] verstrekte informatie. Hij overlegt met [medeverdachte 8] over de wijze waarop de uithalers van het terrein kunnen worden gehaald en houdt hem op de hoogte van de plaatsen waar de douane zoekt naar uithalers op het haventerrein. [medeverdachte 2] heeft op 15 april 2020 in de ochtend contact via Encrochat met ene ‘[account 13]’ over het ophalen van de jongens en hij meldt dat [bijnaam medeverdachte 3] aan de poort werkt. ‘[account 13]’ heeft hierover eerder die ochtend uitgebreid contact met ene ‘[account 14]’. Op 15 april 2020 rond 15.00 uur worden [medeverdachte 5] en de uithalers opgehaald en is [medeverdachte 3] (wederom) aan het werk. Uit camerabeelden blijkt dat een zwarte [auto 6] die op naam staat van de vrouw van [medeverdachte 5], voor het vervoer is gebruikt. Dit is dezelfde [auto 6] waarin [medeverdachte 5] een week later, op 22 april 2020, werd aangehouden nadat hij onbevoegd achter een andere auto het terrein van ECT was afgereden.
Na afloop van deze geslaagde switch zijn er verschillende gesprekken die betrekking hebben op de financiële afwikkeling. Uit deze gesprekken volgt ook dat het uiteindelijk om 750 kg ging. Deze gesprekken vinden plaats tussen de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8]. De hoogte van de beloning van [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] (€ 150.000,- per persoon) is zeer aanzienlijk te noemen, en laat zien dat [medeverdachte 8] hun rol van essentieel belang achtte.
Conclusie
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 750 kilogram cocaïne op 14 en 15 april 2020. Uit het dossier blijkt dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 8] in het kader van de invoer allerlei zaken heeft geregeld, zoals telefoons, proviand en gereedschap. Hij onderhield contact met [medeverdachte 2] over de voorbereidingen van de uithaal, en ook met [medeverdachte 8]. Voorts heeft [verdachte] de ‘soldaten’ opgehaald, en heeft hij zich bezig gehouden met het gereedmaken van het gekloonde busje. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 2: voorbereidingshandelingen invoer cocaïne 19-22 april 2020
In de periode van 21-22 april 2020 is in de haven van Rotterdam een container aangekomen met daarin een hoeveelheid cocaïne. Deze container is niet uitgehaald. De container is de zogenoemde ‘inspectiebuffer’ ingegaan van de douane, zo volgt uit de onderschepte Encrochat-berichten.
Uit deze berichten blijkt tevens dat het CSV rond [medeverdachte 8] in de periode van 19 tot 22 april 2020 voorbereidingen trof voor de invoer van deze partij cocaïne. Het voornemen was om bij het uithalen van de container gebruik te maken van de switchmethode. Uiteindelijk is [medeverdachte 5] nadat hij het ECT-terrein afreed, achtervolgd door de douane en is hij, nadat zijn auto tot stilstand kwam tegen een boom, aangehouden. Bij zijn fouillering werd een autosleutel aangetroffen van een [auto 4] die later op het ECT-terrein werd aangetroffen. In deze auto zaten diverse spullen die gebruikt kunnen worden voor het uithalen / switchen van een containerlading. De auto zelf bleek een gekloond voertuig te zijn met valse kentekenplaten en door de organisatie aangebrachte stickers van ECT.
Uit de berichten tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] blijkt dat er contact is geweest over de voortgang / gang van zaken rond deze container/uithaal. [medeverdachte 2] is op de hoogte van wat er gebeurt. Hij regelt toegangspasjes voor [verdachte]. Ook geeft hij pasnummers door aan [medeverdachte 1] (één van deze passen met nummer [pasnummer 1] is aangetroffen in de woning van [verdachte] op 30 juni 2020). Na afloop hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2] contact over het ongeluk dat [medeverdachte 5] heeft gehad. [medverdachte 2] regelt de vergoeding voor de raadsman van [medeverdachte 5]. Daarnaast zorgt hij ervoor dat het Encrochat-toestel van [medeverdachte 5] wordt geblokkeerd en dat [medeverdachte 5], zodra hij weer vrijkomt, een nieuwe Encrochat-telefoon krijgt.
Uit de onderschepte Encrochat-berichten blijkt dat [medeverdachte 8] op 20 en 21 april met [medeverdachte 1] contact heeft over een ‘job’ de volgende dag (21 april). De cocaïne in de container die nog binnen moet komen zal door middel van de switchmethode worden veiliggesteld. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 1] bespreken het beste moment dat de uithalers het terrein op moeten. [medeverdachte 1] zorgt voor pasjes. [medeverdachte 8] vraagt [voornaam medeverdachte 1] te zorgen dat de [auto 6] van [bijnaam medeverdachte 5] (hof: [bijnaam medeverdachte 5] is de bijnaam van [medeverdachte 5]) binnen komt. Uit het rooster van [medeverdachte 3] blijkt dat hij, [medeverdachte 3], dienst had als securitymedewerker in de nacht van 20 april op 21 april 2020 (tot 6.30 uur volgens rooster). [medeverdachte 3] heeft de poort geopend. Uit berichten en het rooster blijkt verder dat [medeverdachte 1] de dag erna nachtdienst had (van 21 op 22 april). Uit de berichten volgt dat op 21 april overdag geen zogenaamde ‘loca’ (het hof begrijpt: een functionaris in de haven die toegang heeft tot informatie over de container) aanwezig was. Met [medeverdachte 8] bespreekt [medeverdachte 1] dat hij de uithalers kort achter een andere auto eruit zal laten gaan. In deze zelfde chat meldt [medeverdachte 8] ook dat de bak (het hof begrijpt: de container met cocaïne) direct de inspectiebuffer is ingegaan.
[verdachte] krijgt op 20 april 2020 van [medeverdachte 8] te horen dat er de volgende dag een ‘job' is. Hij krijgt de opdracht om 15 tassen te halen bij Aktiesport. Uit onderzoek naar de verkeersgegevens van de telefoon van [verdachte] blijkt dat hij op 20 april 2020 contact heeft gehad met Aktiesport. [verdachte] heeft de benodigde spullen afgegeven bij [medeverdachte 5]. [verdachte] moet zich de volgende ochtend vroeg melden van [medeverdachte 8] en hij moet eten en drinken meenemen. ’s Ochtends vroeg (21 april 2020 rond 5.00 uur) hebben [medeverdachte 8] en [verdachte] contact. [verdachte] moet uitkijken naar een zwarte ‘[auto 6]’. Voorts zegt [medeverdachte 8]: ”Broeder zeg tegen iedereen als jullie poort in zij iedereen zijn telefoons op stil aub”. Om 7.32 uur informeert [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 8] over de doos, of die op de grond staat (het hof begrijpt: de container). Voorts geeft hij aan dat hij broertje heeft gesproken en dat ze ingegaan zijn. Het hof begrijpt hieruit dat [medeverdachte 2] zijn broertje [voornaam medeverdachte 1] heeft gesproken en dat [medeverdachte 5], [verdachte] en een derde persoon op het ECT-terrein zijn. Uit de eerdere communicatie leidt het hof af dat zij met de auto ([auto 6]) van [medeverdachte 5] zijn gekomen. Gedurende de tijd dat [verdachte] op het ECT-terrein is, heeft hij veelvuldig contact met [medeverdachte 8]. In de loop van de ochtend van 22 april 2020 rijden [medeverdachte 5] en [verdachte] van het terrein af. Uit verdere berichten en bevindingen van de douane blijkt dat [verdachte] na een achtervolging en een crash heeft weten te ontkomen. Later diezelfde ochtend gaat [verdachte] naar de woning van [medeverdachte 5], die wel is aangehouden, om incriminerende spullen weg te halen.
De rol van [medeverdachte 5] is die van chauffeur. Hij rijdt op
21 april 2020 het ECT-terrein op met zijn eigen auto. Gedurende de tijd dat [medeverdachte 5] op het ECT-terrein is houdt hij contact met [medeverdachte 8]. De volgende ochtend op
22 april 2020 rijdt [medeverdachte 5] met zijn auto het terrein af, vlak achter een andere auto. Dit wordt opgemerkt door de douane en er volgt een achtervolging, die voor de door [medeverdachte 5] bestuurde auto eindigt tegen een boom in [plaats 4]. [Medeverdachte 5] wordt vervolgens aangehouden. In zijn fouillering wordt een PGP-telefoon, een ECT pas en de eerder genoemde sleutel van de [auto 4] aangetroffen.
Uit berichten blijkt dat er contact is tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] over de stand van zaken rond de uithalers. Daarnaast krijgt [medeverdachte 6] de opdracht om foto's te maken van de positie van een ‘boot' en om een boeking te checken. Het hof overweegt dat het, gelet op de tijdstippen en de context van de berichten, niet anders kan zijn dan dat deze opdrachten in het kader van de onderhavige zaak zijn gedaan. [medeverdachte 6] geeft later die dag aan dat er geen "loca" beschikbaar is en kennelijk lukt het hem ook niet om iemand te bereiken die als zodanig kan functioneren. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 6] een actieve rol heeft bij de organisatie en uitvoering van de uithaal. Na de aanhouding van [medeverdachte 5] hebben [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] nog contact over de (zwijgende) proceshouding van [medeverdachte 5] en over de inhoud van zijn fouillering (autosleutel kloonauto).
De telefoon die in de jaszak van [medeverdachte 6] zat tijdens de doorzoeking in de stacaravan waar hij verbleef op 20 juli 2020, is door de politie onderzocht. Uit dit onderzoek komt naar voren dat [medeverdachte 6] in bestanden die werden veiliggesteld als ‘passwords’ verwijzingen naar rederijen zijn aangetroffen. Het betrof onder andere Maersk, Hapag Lloyd en MSC. Ook werden verwijzingen aangetroffen naar websites die livelocaties van schepen geven, zoals myshiptracking en shipfinderfree.
Conclusie
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 6],
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] betrokken is geweest bij de voorbereiding van de invoer van cocaïne in de periode vanaf 19 tot en met 22 april 2020. Uit Encrochat-gesprekken blijkt dat [verdachte] in opdracht van [medeverdachte 8] in verband met de invoer tassen heeft gekocht en deze heeft afgegeven bij [medeverdachte 5]. Ook moest hij eten en drinken meenemen voor de personen die zich op het haventerrein zouden begeven. Zelf is [verdachte] in verband met de invoer eveneens op het haventerrein geweest. Nadat [medeverdachte 5] was aangehouden, is [verdachte] naar diens woning gegaan om incriminerende spullen weg te halen. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat de verdachte daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 3: invoer 600 kg cocaïne 22-24 april 2020
Op 24 april 2020 omstreeks 18.45 uur reden leden van het Team Bijzondere Bijstand van de Douane op het terrein van de ECT terminal van stack 210 in de richting van stack 221 waar zij een witte [auto 4] met kenteken
[kenteken 2] zagen staan. Vervolgens zagen zij meerdere personen uit het stack komen die in de richting van de [auto 4] liepen en wilden instappen. Na aanroepen door de opsporingsambtenaren bleven twee personen staan, een derde man vluchtte het stack in ter hoogte van stack 221. De verdachten [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] werden ter plaatse aangehouden.
De [auto 4] werd in beslag genomen. Uit onderzoek van de camerabeelden van het ECT-terrein blijkt dat op
24 april 2020 kort achter elkaar een witte bestelbus met kenteken [kenteken 2] het terrein van ECT op rijdt. Om 13.58 uur arriveert de eerste auto. De bestuurder van deze auto wordt door de getuige [getuige] herkend als een werknemer van ECT. De auto rijdt het terrein op nadat de bestuurder een toegangspas heeft aangeboden. Vervolgens verschijnt om 14.10 uur nogmaals een witte bestelbus met kenteken [kenteken 2]. Ook voor deze auto gaat de slagboom open, echter blijkt uit de logbestanden van het toegangssysteem niet dat er een pas is aangeboden.
Door de politie zijn de camerabeelden uitgekeken en is geconcludeerd dat de bestuurder van de witte [auto 4] sterk lijkt op de later aangehouden [medeverdachte 9]. [medeverdachte 8] heeft aangegeven dat hij een chauffeur heeft geregeld die in het verleden bij de technische dienst heeft gewerkt, hetgeen geldt voor [medeverdachte 9]. [medeverdachte 2] krijgt van [medeverdachte 8] de opdracht om een goede make-upartiest te regelen, die de Hindoestaanse chauffeur "blank" moet maken die vrijdagochtend 24 april 2020, zodat hij minder zou opvallen. [Medeverdachte 9] heeft een (licht) getint uiterlijk. Gelet op deze omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat [medeverdachte 9] de bestuurder was die rond 14.10 uur het ECT-terrein opreed.
Het gebruikte voertuig bleek na onderzoek een zogenaamd kloonvoertuig te zijn. Het voertuig was zodanig bestickerd dat het er exact uitzag als een (officieel) voertuig van de ECT, inclusief de op het voertuig aangebrachte kentekenplaten. In de laadruimte van de [auto 4] werden slaapzakken, matjes, sporttassen, etenswaren, een slijptol en een zwarte Nokia telefoon gevonden. In de cabine van de auto lag een Suro Carbon telefoon (een PGP-telefoon), nog een zwarte Nokia, een iPhone 6S en een ECT pas met nummer [pasnummer 2]. Dit pasnummer had [medeverdachte 2] op 22 april 2020 doorgegeven aan [medeverdachte 1] samen met nummer 50052, welke tijdens de doorzoeking bij [voornaam medeverdachte 1] werd aangetroffen (zie Zaaksdossier 2).
Vanaf 22 april 2020 zijn berichten verstuurd tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 2]. Uit deze berichten blijkt dat voorbereidingen werden getroffen om een paar dagen later een grote partij cocaïne uit te halen. [medeverdachte 2] is actief bij deze uithaal. In samenspraak met [verdachte] regelt [medeverdachte 2] een soldaat voor [medeverdachte 8]. Verder heeft hij bemoeienis als het gaat om het regelen van Encrochat-toestellen. [medeverdachte 2] regelt geldzaken en zorgt er voor dat [verdachte] wordt ontlast als hij het te druk heeft. In opdracht van [medeverdachte 8] haalt hij op 24 april 2020 ook een soldaat op.
[medeverdachte 8] communiceert op voorhand dat de container in stack 210 staat. [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] zijn op het ECT- terrein aangetroffen tussen stack 210 en 221.
[verdachte] krijgt van [medeverdachte 8] de opdracht om spullen aan te schaffen voor de uithaal. Deze komen overeen met de spullen die in de [auto 4] zijn aangetroffen, zoals slaapmatjes en slaapzakken, goederen waarvan op camerabeelden van winkels te zien is dat [verdachte] die aanschaft op 23 april 2020. Op de achterkant van een van de kentekenplaten van de gekloonde bus is een vingerafdruk van [verdachte] aangetroffen. Op voorhand krijgen de uithalers ook instructies waar de dozen met cocaïne te vinden zijn. [Medeverdachte 8] spreekt over 600 stuks, verdeeld over 60 doosjes met elk 10 blokken. Deze moeten vervolgens in tassen gedaan worden. [Verdachte] is ook degene die de chauffeur en de uithalers begeleidt naar het ECT-terrein. Hij krijgt daartoe strikte instructies van [medeverdachte 8].
Het hof leidt uit de Encrochat-berichten in combinatie met de uitgekeken camerabeelden en de verklaringen van getuige [getuige], Security Manager bij ECT, af dat [medeverdachte 3] de poort opent op het moment dat de gekloonde bus met daarin [medeverdachte 9], [medeverdachte 10] en een derde uithaler het ECT-terrein oprijden. Vooraf is door [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 3] bericht dat ze om 14.10 uur bij de poort zullen zijn, hetgeen ook overeenkomt met de aankomst van de tweede witte auto op de camerabeelden. Uit het rooster van [bedrijf 1] blijkt dat [medeverdachte 3] vanaf 14.30 uur dienst heeft. [medeverdachte 3] bericht [medeverdachte 8] om 14.01 uur dat hij net binnen is. Ook [medeverdachte 3] krijgt in die periode strikte instructies van [medeverdachte 8]. Uit de verdere berichten blijkt dat [medeverdachte 3] op de hoogte wordt gehouden en op de hoogte wil blijven. Hij zal, zo blijkt uit een onderdeel van het gesprek met [medeverdachte 8], er voor zorgen dat de bus weer van het terrein af kan. Op de camerabeelden van de portiersloge wordt door de verbalisant waargenomen dat [medeverdachte 3] rond 14.01 uur met zijn telefoon bezig is en om 14.07 uur achter het bureau gaat zitten met zicht op waar de voertuigen aankomen. Vlak nadat de witte [auto 4] door de geopende slagboom is gereden verlaat hij het bureau weer. [Getuige] heeft verklaard dat er twee werkplekken zijn met bedieningsknoppen voor de slagboom in de portiersloge. Slechts een van deze werkplekken was bezet op het moment dat de witte [auto 4] naar binnen reed. Genoemde [getuige] herkent [medeverdachte 3] als de werknemer die op dat moment op de betreffende plek zit. Op het moment van openen van de slagboom wordt de blik op [medeverdachte 3] echter ontnomen aangezien een ander persoon op dat moment voor de camera staat. Uit onderzoek naar de werking van het toegangssysteem door [getuige] komt naar voren dat het systeem ten tijde van de binnenkomst van de witte [auto 4] (aldus rond 14.10 uur op 24 april 2020) geen foutmeldingen gaf en voorts geen toegangspas heeft geregistreerd. Ten aanzien van de pas met nummer [pasnummer 2], welke later in de witte [auto 4] is aangetroffen, is nader onderzoek gedaan en is gebleken dat deze niet zou moeten zijn uitgegeven op 24 april 2020 en gewoon in de portiersloge aanwezig had moeten zijn. Gelet op deze omstandigheden komt het hof tot de conclusie dat de slagboom niet door middel van het aanbieden van een pas is geopend, maar doordat iemand in de portiersloge op de knop moet hebben gedrukt. Nu enkel [medeverdachte 3] op dat moment in de buurt van een van de knoppen was en hij overigens betrokkenheid had bij de switch die die dag zou plaatsvinden, is het hof van oordeel dat [medeverdachte 3] op de knop moet hebben gedrukt.
In de avond van 24 april 2020 blijkt uit de chatberichten dat "chauf" en een soldaat zijn gepakt. De bus is ook in beslag genomen, maar er was al "geswitchd". Eén soldaat heeft geschreven dat hij binnen is, die moet "er nog uitgehaald worden". Deze berichten sluiten naadloos aan bij de feitelijke situatie op het ECT-terrein op
24 april 2020 en de aanhouding van [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] op dat terrein. De dag na de uithaal zijn er diverse berichten tussen de verdachten onderling waaruit blijkt dat de switch is gelukt en de zegel op de container zit.
Op 24 april 2020 is er geen partij verdovende middelen in beslag genomen. Uit de chatberichten die voorafgaand, tijdens en na de uithaal door enkele medeverdachten werden gevoerd concludeert het hof dat er sprake is geweest van een voltooide invoer van 600 kg cocaïne. Onder meer doordat er gesproken wordt over 60 doosjes keer 10 en in een chat op 23 april 2020 tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] over ‘Morgen 600’.
Door de 600 kg cocaïne heimelijk over te laden in een ‘veilige’ container, is de cocaïne buiten bereik van douane en andere opsporingsdiensten gebleven, hetgeen een essentiële handeling oplevert voor het in feitelijke zin binnen Nederland brengen van de cocaïne. Immers, pas nadat de ‘geswitchte’ cocaïne voorts, doorgaans met gebruikmaking van regulier transport, van het haventerrein is afgehaald, kan deze verder worden verhandeld.
Conclusie
Op grond van de hierboven weergegeven feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] in de periode vanaf 22 tot en met 24 april 2020 samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3], [medeverdachte 10] en [medeverdachte 9] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 600 kilogram cocaïne. [verdachte] heeft samen met [medeverdachte 2] een ‘soldaat’ (een uithaler) geregeld voor [medeverdachte 8]. Daarnaast heeft [verdachte] voor [medeverdachte 8] spullen gekocht die nodig waren in verband met het uithalen van de cocaïne, zoals slaapmatjes en slaapzakken. Voorts heeft [verdachte] de chauffeur en uithalers begeleid naar het ECT-terrein, daarvoor kreeg hij strikte instructies van [medeverdachte 8]. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 5: voorbereidingshandelingen en invoer 300 kg cocaïne 6 mei 2020
Op 6 mei 2020 heeft de douane in de haven van Rotterdam een hoeveelheid van 299,71 kg cocaïne aangetroffen. Deze verdovende middelen bevonden zich in een container met nummer [containernummer 1], die op 18 april 2020 was geladen, en met het containerschip [schip 1] was vertrokken vanuit de haven van Santos, Brazilië. De cocaïne was verpakt in 300 pakketten, verstopt in vaten met bevroren sinaasappelconcentraat (orange pulp).
In het dossier bevinden zich de nodige Encrochat-berichten waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [verdachte] bij deze invoer betrokken waren. Uit deze berichten (chats) kan naar het oordeel van het hof het volgende worden afgeleid.
Op 8 april 2020 chatten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] (‘[account 8]’) over ‘300’ die zijn verstopt in vaten, en vanuit ‘Brazil’ naar Rotterdam (‘Rotje’) komen. Dat het om een container gaat, blijkt uit het chatgesprek dat [medeverdachte 8] vervolgens met [medeverdachte 6] voert. Laatstgenoemde meldt aan [medeverdachte 8] dat het een ‘bak’ is, die is bestemd voor ‘hiwa’, omdat er vaten met pulp in zitten. Voor [medeverdachte 8] is deze informatie niet genoeg: hij draagt [medeverdachte 6] op ‘dieper’ te zoeken. [medeverdachte 6] doet dit vervolgens en komt bij [medeverdachte 8] terug met de mededeling dat hij tot nu toe alleen ‘koelbakken met pulp’ ziet. Voor [medeverdachte 8] is dit kennelijk voldoende duidelijk (‘Ok’).
Op 9 april 2020 laat [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 2] weten dat hij vandaag ‘Brazilie erop gaat zetten’, dat het volgens hem al ‘in die vat zit’ en hij adviseert [medeverdachte 2] om in dit transport ‘3’ (het hof begrijpt: drie kilo) te investeren. [medeverdachte 2] geeft vervolgens aan dat hij dit zal doen (‘Ok neef’).
Uit chats van 12 april 2020 wordt duidelijk dat het de bedoeling is dat de in de vaten verstopte goederen meegaan in een container op het schip [schip 1]. [medeverdachte 8] vraagt aan [medeverdachte 6] wanneer dit schip vanuit Santos vertrekt en wil dat hij controleert of de goederen op dit schip meegaan.
Op 4 mei 2020 vraagt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] of hij ‘de streep’ (het hof begrijpt: een functionaris belast met beveiliging c.q. de controle van containers) nog stand by moet zetten. [Medeverdachte 8] wil dat, want de streep ‘kan zien wat op voorhand ook naar de scan gaat’. [medeverdachte 6] blijkt vervolgens contact te hebben gehad met de streep en met hem te hebben overlegd. Verder lost [medeverdachte 8] in deze chat een misverstand op: [medeverdachte 6] dacht dat het ging om een container met daarin een kleine hoeveelheid (‘Is maar een kleintje toch’), waarop [medeverdachte 8] aangeeft dat die kleine ‘niks’ is (‘120’) maar dat hij nu een ‘300’ heeft. Hierna vraagt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] om hem te bellen. Daarna meldt hij in de chat met [medeverdachte 8]: ‘Streep zei dat ie morgen werkt en dat ie na 6 ook wat kan betekenen.’
Op 5 mei 2020 informeert [medeverdachte 2] bij [medeverdachte 8] hoe het gaat, of de situatie van ‘de Bak’ nog steeds goed is. [medeverdachte 8] antwoordt daarop ‘allebei groen’. [medeverdachte 2] stuurt dit bericht door aan [verdachte], die daar verheugd op reageert: ‘Lekkerr’, ‘Het gaat dus vandaag gebeuren’, ‘of allebei morgen’.
Uit chats van 5 en 6 mei 2020 blijkt dat de ‘spullen’ in vaten zitten, die op 6 mei 2020 met een heftruck uit de container moeten worden gehaald en in een loods gezet. [medeverdachte 8] legt aan [medeverdachte 2] uit dat de inhoud van de vaten ontdooid moet worden. Als de inhoud uit de vaten is gehaald, moeten de vaten vervolgens weer met pulp (sinaasappel concentraat) gevuld worden, zodat ‘alles in orde lijkt voor de bv’.
Tussen [medeverdachte 8], [medeverdachte 2] en [verdachte] vinden gesprekken plaats waaruit blijkt dat er voor de heftruck waarmee de vaten in de loods moeten worden gezet, een chauffeur moet worden geregeld en dat dit vervolgens ook daadwerkelijk wordt geregeld. [medeverdachte 2] en [verdachte] overleggen uitgebreid over de vraag wie de heftruck moet gaan besturen. Uiteindelijk vraagt [verdachte] voor [medeverdachte 2] bij ‘[chauffeur heftruck]’ na, of hij een heftruck kan besturen. [verdachte] heeft vervolgens contact met [chauffeur heftruck], en klaarblijkelijk met hem overlegd, want hij meldt op enig moment dat ‘[chauffeur heftruck]’ inderdaad kan rijden: hij heeft een certificaat. Vervolgens moet [verdachte] van [medeverdachte 2] aan ‘[chauffeur heftruck]’ vragen of hij de vaten in de loods wil zetten. [verdachte] doet dit en laat [medeverdachte 2] weten dat [chauffeur heftruck] het wel wil doen, maar vraagt wat hij ervoor krijgt.
[medeverdachte 2] geeft deze informatie door aan [medeverdachte 8].
Op 6 mei 2020 laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] weten dat hij tussen 5 en half 7 onbereikbaar is. [medeverdachte 8] draagt hem vervolgens op zijn telefoons mee te nemen ‘ivm die bak’. [Medeverdachte 6]: ‘Ok’.
[Medeverdachte 8] laat vervolgens aan [medeverdachte 2] weten dat de boot gelost wordt en dat voorlopig alles ok is ([medeverdachte 2]: ‘Toppie’). Ongeveer een uur later vraagt [verdachte] aan
[medeverdachte 2] hoe het gaat, of er nog geen bericht is, want ‘[chauffeur heftruck]’ belde en vroeg er naar. [medeverdachte 2] geeft vervolgens door aan [verdachte] dat er vandaag geen actie is en dat het morgen gebeurt.
Op 7 mei 2020 vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 8] hoe het gaat. [Medeverdachte 8] antwoordt dat de bak ‘op de grond’ staat. Er moet gewacht worden tot de documenten erin zitten, maar voorlopig lijkt het in orde. [medeverdachte 2] antwoordt: ‘Lekker neef, god dank’.
Later die dag (rond 17.00 uur) laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] weten dat de ‘loca’ (het hof begrijpt: een functionaris in de haven die toegang heeft tot informatie over de container) ‘ready’ is, dat hij is ingelogd, maar er zo uit moet; daarna kan de loca pas morgenochtend. [medeverdachte 8] antwoordt dat hij pas rond 18.00 uur duidelijkheid heeft. [medeverdachte 6] bericht: ‘Oke broer dan wordt het morgen of moet ik hem ingelogd laten tot 18:00.’ [medeverdachte 8] geeft vervolgens aan dat hij dat wil, waarop [medeverdachte 6] hem waarschuwt dat de loca niet te lang ingelogd kan blijven.
Kort hierna stuurt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 6] een foto van een container met nummer [containernummer 1] en vraagt aan hem of deze ‘present’ staat. Dit wordt vervolgens door [medeverdachte 6] bevestigd. Later meldt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8]: ‘3 bakken in een bl [het hof begrijpt: bill of lading] allemaal present’.
Op 7 mei 2020 stuurt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] de volgende foto door:
[medeverdachte 8]’ reactie op dit nieuws is: ‘Game over ok’ en ‘helaas pindakaas’. Uit een chat die kort hierna plaatsvindt, blijkt dat ook [medeverdachte 2] en [verdachte] van het nieuws op de hoogte zijn. Zij spreken over ‘weer een verlies’.
Conclusie
Op grond van de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden concludeert het hof dat de verdachte samen met (in ieder geval) [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 300 kilogram cocaïne, en bij de voorbereiding daarvan. Uit de chatberichten blijkt dat [verdachte] met [medeverdachte 2] contact heeft onderhouden om op de hoogte te blijven van (de voortgang van) het transport. [verdachte] en [medeverdachte 2] hebben voorts samen de chauffeur van de heftruck geregeld die nodig was om de vaten waarin de cocaïne was verstopt, uit de desbetreffende container te halen. Dat dit alles te maken had met de partij cocaïne die op 6 mei 2020 is onderschept, en de wetenschap van [verdachte], blijkt ook uit het nieuwsbericht dat in de chat is gedeeld en de reactie daarop van [verdachte]. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport en de voorbereidingen daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Zaaksdossier 7: voorbereidingshandelingen en invoer 2013 kg cocaïne 6 juni 2020
Op 6 juni 2020 heeft de douane in de haven van Rotterdam een hoeveelheid van 2.013 kilogram cocaïne aangetroffen. Deze hoeveelheid verdovende middelen was verpakt in 2020 pakketten die in balen waren gestopt. De balen stonden in een container met nummer [containernummer 2]. Deze container, die (verder) was beladen met bananen, was gelost uit het schip ‘[schip 2]’, dat diezelfde dag was binnengekomen.
In het dossier bevinden zich de nodige Encrochat-berichten waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte 2], [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [verdachte] bij dit drugstransport betrokken waren. Uit deze berichten (chats) kan naar het oordeel van het hof het volgende worden afgeleid.
Op 13 mei 2020 is er een chat tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6], waarin [medeverdachte 8] meldt: ‘nieuwe booking’ en hij [medeverdachte 6] de volgende foto’s stuurt:
Op beide foto’s is helemaal bovenaan het telefoonscherm “[schip 2]” te zien. Het nummer [booking nummer 1] is een booking nummer waaraan de container met nummer [containernummer 2] is gekoppeld. Dit is dus de container waarin later 2.013 kilogram cocaïne is aangetroffen.
[medeverdachte 6] krijgt van [medeverdachte 8] het verzoek deze direct te checken, waarop [medeverdachte 6] antwoordt: ‘Staat alleen dat ze vol zijn in ecua.’ [medeverdachte 8] wil daarop weten hoeveel bookingen er per bak zijn. [medeverdachte 6]: ‘1 booking, 1 bak en 2e booking 8 bakken’. Daarop vraagt [medeverdachte 8]: ‘is [bedrijf 3] ok’ ([bedrijf 3] is een in Ecuador gevestigd fruitbedrijf). [medeverdachte 6] antwoordt vervolgens dat dit voldoende is. [medeverdachte 8] weet dan kennelijk genoeg (‘Oke’).
Op 15 mei 2020 wil [medeverdachte 8] van [medeverdachte 6] weten wanneer de boot aanmeert. [medeverdachte 6] moet op ‘traffic’ kijken waar die is. Vervolgens gaat [medeverdachte 6] op onderzoek uit. [medeverdachte 6] merkt op dat het raar is dat het nog niet in het systeem staat. ‘Straks gaat ie ineens met de volgende erna’. [medeverdachte 8] stelt [medeverdachte 6] gerust: ‘Komt goed nee bakken gaan met deze mee’. [medeverdachte 6] wil dat [medeverdachte 8] het laat weten als het gelukt is, ‘dan effe nieuws kijken’.
Op 16 mei 2020 laat [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] weten dat de boot morgenochtend ‘hun tijd’ vertrekt. Op 17 mei 2020 meldt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] dat de boot er nog ligt, dat de ‘bak’ is er al veilig op staat, en dat niemand erbij kan.
Tussen [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] vindt verder het nodige overleg plaats over ‘de streep’. [medeverdachte 6] laat aan [medeverdachte 8] weten dat de streep op 5 en 6 juni absoluut niet kan inloggen. Hierop moet [medeverdachte 6] van [medeverdachte 8] aan de streep ([medeverdachte 8] noemt hem in het gesprek met [medeverdachte 6] ‘jou streep’) vragen of hij op 7 en 8 juni ook dienst heeft. Vervolgens legt [medeverdachte 6] contact met de onbekend gebleven persoon achter het account [account 7], die (zo begrijpt het hof) een tussenpersoon voor de streep is. Uit de berichten die daarop volgen, blijkt dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] met elkaar proberen uit te vinden of de streep in de avond van 8 juni dienst heeft. Het is in ieder geval de bedoeling dat de streep dan werkt. [medeverdachte 6] zegt daarover tegen [medeverdachte 8]: ‘Ok ik vraag wilt ie verdienen dan moet ie toch buiten werktijd loca te doen als het nodig is’. Uiteindelijk legt [medeverdachte 6] weer contact met [account 7], die voor hem bij de streep gaat navragen of hij 8 en 9 juni in de avond werkt.
Uit chats van 19 mei 2020 blijkt dat [medeverdachte 2] voor [medeverdachte 8] foto’s moet maken van een loods en dat [medeverdachte 2] moet checken of daar makkelijk een vrachtwagen in kan draaien.
Op 20 mei 2020 vraagt [medeverdachte 8] aan de gebruiker van het account ‘[account 15]’ (volgens de politie is dit [medeverdachte 7]) of hij voor hem kan klaar staan tussen 5 en 8 juni ‘als bak scan is of er is een probleem met ping dat je even met nog 3 soldaten naar binnen gaat voor switch’. [medeverdachte 8] geeft aan dat ‘[bijnaam medeverdachte 5]’ (het hof begrijpt: [medeverdachte 5]) hen in dat geval gaat afzetten, of – als [account 15] dat wil – zijn maatje.
Diezelfde dag vraagt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 2] hoeveel garages ze hebben; hij checkt of ze ‘die ene achter hek’ nog hebben ‘die veilig is’. Het is de bedoeling dat daar diezelfde dag een auto wordt geplaatst door ‘[naam 1]’ (kennelijk de onbekend gebleven persoon die achter Encrochat-account ‘[account 16]’ schuil gaat).
Diezelfde dag geeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 8] aan de hand van verschillende foto’s uitleg over (de omgeving van) de loods en zij bespreken wat er moet gebeuren. Met de wil van Allah moet het er normaal gesproken 6 juni avond / 7 tot 9 juni uit zijn, aldus [medeverdachte 8].
‘[naam 1]’ meldt op 22 mei 2020 aan [medeverdachte 2] dat de auto klaar staat, maar binnen gezet moet worden. Hij vraagt of [medeverdachte 2] ‘[bijnaam verdachte]’ of ‘[bijnaam medeverdachte 5]’ gaat sturen. Volgens [naam 1] moet het nu gebeuren. Daarop zegt [medeverdachte 2] dat [naam 1] aan ‘[bijnaam verdachte]’ moet doorgeven waar de auto staat, maar volgens [naam 1] weet hij er al van. [naam 1] en [medeverdachte 2] bespreken vervolgens met elkaar dat het belangrijk is om de auto binnen te zetten, want ‘als de job op rood valt moeten we met die naar binnen’, en ‘daarom beter binnen zetten voordat de pop (het hof begrijpt: politie) op straat ophaalt’, de platen zijn ook ‘heet’ (het hof begrijpt: de kentekenplaten op de auto zijn gestolen).
Uit later die dag gestuurde chats blijkt dat ‘[bijnaam verdachte]’ [verdachte] is. Hij informeert [medeverdachte 2] dat ‘we hem op het nippertje binnen hebben kunnen zetten’, [medeverdachte 2] bedankt hem, want nu is het veilig geregeld voor het geval de job op rood valt, want dan moet met deze auto naar binnen gegaan worden ‘ipv busje’.
Op 26 mei 2020 meldt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] dat de containers van de ‘2e booking’ allemaal geladen zijn. Het zijn 7 containers en ze zijn nog op de boot. [medeverdachte 6] vraagt aan [medeverdachte 8] of hij nog een foto wil hebben, en [medeverdachte 8] antwoordt dat dit niet nodig is.
Op 2 juni 2020 stelt [medeverdachte 2] [medeverdachte 8] ervan op de hoogte dat hij de loods donderdag (hof: dat is op 4 juni 2020) gaat bezichtigen met ‘[naam 2]’. De volgende dag vraagt [medeverdachte 8] aan [medeverdachte 2] op welk tijdstip het morgen (Hof: aldus 4 juni 2020) ‘gelegen’ is, zodat hij aan ‘[naam 2]’ kan vragen wanneer die kan. [medeverdachte 2] geeft dan aan dat hij tussen 15.30 uur en 16.00 uur moet komen. Daarnaast vraagt [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 8] op welke dag ongeveer de container verwacht wordt. [medeverdachte 8] antwoordt ‘zaterdag of zondag’ (hof: dit is 6 of 7 juni 2020).
Hierna heeft [medeverdachte 8] contact gehad met ‘[naam 2]’: die is er om 15:45 uur. [medeverdachte 2] antwoordt dat hij ‘kleine’ op hem ([naam 2]) af stuurt en dat zij dan bij de garage zullen ‘meeten’.
Op 4 juni 2020 tussen 15.00 uur en 17.00 uur heeft een observatie plaatsgevonden, waarbij gezien is dat [verdachte] samen met [naam 3] en [medeverdachte 2] naar de loods aan de [straat 3] te Rotterdam is gegaan. Daar hebben zij drieën enkele minuten onder de geopende roldeur van het daar gevestigde autobedrijf gestaan. Daarna zijn ze gezamenlijk vertrokken.
Die avond instrueert [medeverdachte 8] [medeverdachte 2] dat hij moet zorgen dat de betrokkenen hun eigen auto’s daar (het hof begrijpt: bij de loods) parkeren, zodanig dat ze deze altijd weg kunnen halen op zaterdag of zondag. Iedereen moet standby zijn vanaf 15.00 uur. [medeverdachte 2] laat weten dat dit is geregeld. Hierna instrueert [medeverdachte 8] [medeverdachte 2] dat de raampjes (het hof begrijpt: de raampjes van de loods) afgedicht moeten worden. [medeverdachte 2] antwoordt hierop dat alles is geregeld, ‘vuilniszak met ductape is gekocht’ (hierna stuurt [medeverdachte 2] het volgende sms-bericht naar [naam 4]: “het is nodig dat er morgen ducktape en vuilniszak gekocht wordt”). Volgens [medeverdachte 2] vragen ‘de zwagers’ (het hof begrijpt: de betrokkenen bij de garage) een ‘klein iets van tevoren’ (het hof begrijpt: geld) ‘want ze gaan de banden aan ene kant van de rek weghalen en de accus en autos verplaatsen aan de andere kant van de garage. Hij zegt straks zijn we voor niks bezig’.
Nadat op 6 juni 2020 de partij van 2.013 kilo cocaïne door de douane is onderschept, stuurt [medeverdachte 8] naar het Encrochat-account ‘[account 6]’ (hof: [medeverdachte 5]): ‘stond voor controle direct’, ‘2000’, ‘had veel ingezet’, ‘soms zit het mee soms tegen’ en (op 7 juni 2020 te 12:16 uur:) ‘job is gepakt’, ‘lees Rijnmond’, ‘hebben weer de hoofdpagina gehaald’.
Op 7 juni 2020 te 12.08 uur is via Rijnmond het volgende persbericht verschenen:
Conclusie
Op grond van de hierboven opgenomen feiten en omstandigheden concludeert het hof dat [verdachte] samen met [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2] en andere personen betrokken is geweest bij de invoer van ongeveer 2.013 kilogram cocaïne, en bij de voorbereiding daarvan. [Verdachte] heeft in het kader van dit drugstransport via chatberichten contact onderhouden met [medeverdachte 2] en hij is betrokken geweest hij het regelen van de loods waarin de cocaïne uit de desbetreffende container kon worden uitgeladen, en waarin een auto werd geplaatst die (eventueel) nodig was om de drugs in het voorkomende geval in de haven uit de container te kunnen halen via de zogenoemde ‘switch’-methode. [verdachte] heeft deze loods samen met (onder meer) [medeverdachte 2] geïnspecteerd en ook heeft hij ervoor gezorgd dat de auto die eventueel zou worden gebruikt, op tijd in de loods werd gezet. Uit de chatberichten komt naar voren dat dit kennelijk van groot belang was, om aandacht van de politie te voorkomen. Dat dit alles te maken had met de partij cocaïne die op 6 juni 2020 is onderschept blijkt uit het persbericht dat in de chat is gedeeld. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat in het kader van dit drugstransport en de voorbereidingen daarvan sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en zijn medeverdachten, en dat [verdachte] daaraan een wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het hof concludeert dat het onder feit 2 en 3 ten laste gelegde in zoverre wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Feit 1: deelname aan een criminele organisatie
Het hof acht, evenals de rechtbank, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte in de periode van 1 april 2020 tot en met 30 juni 2020 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, hiervoor ook wel crimineel samenwerkingsverband (CSV) genoemd, die het plegen van Opiumwetmisdrijven tot oogmerk had, een en ander als bedoeld in art. 11b Opiumwet.
Aan bedoelde organisatie in de onderhavige zaak hebben deelgenomen [medeverdachte 8], [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 4], [verdachte] en [medeverdachte 6].
In de bewezenverklaarde periode, in ieder geval vanaf
1 april tot en met 6 juni 2020, is de samenstelling van het samenwerkingsverband nagenoeg steeds dezelfde geweest, zo volgt met name uit het Encrochat-verkeer dat gedurende die periode tussen de verschillende personen plaatsvond. Buiten genoemde personen werd bovendien wisselend van derden gebruik gemaakt. Op meerdere momenten in de periode is er tussen genoemde personen intensief samengewerkt, welke samenwerking kort gezegd steeds was gericht op de invoer van grote partijen cocaïne, van enkele honderden kilo’s of meer. De invoer en/of voorbereiding daarvan heeft ook daadwerkelijk meermalen gestalte gekregen. Van een zekere duurzaamheid was aldus sprake. Daarbij was de werkwijze van het verband kort samengevat doorgaans als volgt: er werd geïnvesteerd in een partij cocaïne afkomstig uit het buitenland (Midden-/Zuid-Amerika), welke partij werd ingevoerd in een container via de haven van Rotterdam. Deze container werd zowel op zee als op het haventerrein in Rotterdam ‘gevolgd’. Met behulp van corrupte beveiligingsmedewerkers en (in een aantal gevallen ook) corrupte douaneambtenaren werd mogelijk gemaakt dat zogeheten ‘uithalers’ het haventerrein op konden komen in ‘gekloonde’ voertuigen om de cocaïne uit de container te halen, meestal via de ‘switch-methode’ waarbij de cocaïne van de ene container in de andere container werd overgeladen en die laatste container vervolgens het terrein werd afgereden. Het samenwerkingsverband kende, zo volgt onder meer uit het voorgaande, een duidelijke structuur, waarbij sprake was van verdeling van werkzaamheden in hiërarchisch verband.
Eerdergenoemde deelnemers waren als volgt bij het samenwerkingsverband betrokken. [Medeverdachte 8] was de leider van het samenwerkingsverband, hij bepaalde de gang van zaken en onderhield via Encrochat de externe contacten met betrekking tot in te voeren partijen cocaïne. Hij verstrekte opdrachten, zag ook toe op een juiste uitvoering van die opdrachten en op de werkzaamheden die binnen het samenwerkingsverband werden uitgevoerd en hij besliste over de (hoogte van) de financiële vergoedingen die aan deelnemers werden betaald. [Medeverdachte 2] was zijn rechterhand. Hij werd door [medeverdachte 8] betrokken bij veel beslissingen binnen de organisatie en had in feite een mede-leidinggevende rol. Hij onderhield intensief Encrochat-contact met meerdere deelnemers, in het kader van de uit te voeren werkzaamheden en stuurde deelnemers ook aan. Ook heeft [medeverdachte 2] in een transport mee-geïnvesteerd. [Medeverdachte 6] had tot taak logistieke informatie rondom de cocaïnetransporten te verzamelen, zodat de container op zee en/of in de haven gevolgd en in de gaten gehouden kon worden; hij werd daarbij met name aangestuurd door [medeverdachte 8], met wie hij rechtstreeks contact onderhield. [Medeverdachte 6] had in verband met zijn rol ook contacten met (mogelijk) corrupte (of te corrumperen) functionarissen, ook wel ‘streep’ of ‘loca’ genoemd, onder meer om te bewerkstelligen dat zij op de juiste momenten dienst hadden en zo voor het samenwerkingsverband van betekenis konden zijn.
[Medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] waren beiden werkzaam als beveiligingsbeambte bij [bedrijf 1], en gestationeerd op het haventerrein; zij vormden, in hun functie van beveiliger, de ogen en de oren op dat terrein en, het meest relevant, zij lieten andere leden van de organisatie en/of door de organisatie ingeschakelde chauffeurs/ uithalers op illegale wijze toe tot het haventerrein. In die zin vervulden zij een noodzakelijke voorwaarde voor de uithaal. Zij verleenden daarnaast allerlei hand- en spandiensten, waaronder het verstrekken van voeding aan uithalers. [Verdachte] was onder meer verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal. Hij verzorgde en bewaarde de benodigde apparatuur en middelen (gereedschap) ten behoeve van de uithaal, en had een logistieke rol bij de organisatie van uithalers. [Medeverdachte 4] was de penningmeester van de organisatie. Hij hield inkomsten en uitgaven van de organisatie bij, beheerde en telde geld, en keerde bedragen uit aan deelnemers van de organisatie en aan andere bij de uithaal betrokkenen. Het betrof dan vergoedingen voor ten behoeve van de invoer verrichte diensten en/of werkzaamheden. Ook heeft [medeverdachte 4] mee-geïnvesteerd in in te voeren partijen cocaïne. [Medeverdachte 8] stemde met [medeverdachte 4], al dan niet na tussenkomst van [medeverdachte 2], de hoogte van die vergoedingen af. Soms werd [medeverdachte 4] daarbij ondersteund door [verdachte].
De rol van [medeverdachte 5] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. ‘kloonauto’ werd gestald.
Voor de concrete gang van zaken bij de in de tenlastegelegde periode ingevoerde partij(en) cocaïne en/of de voorbereiding van invoer van cocaïne en de wijze waarop de verdachte bij de uitvoering daarvan betrokken was, verwijst het hof naar de in dit arrest opgenomen bewijsoverwegingen met betrekking tot die feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals die uit de bijlage volgen.
De rol van [medeverdachte 5] was met name die van chauffeur bij het illegaal betreden van het haventerrein. Ook verrichtte hij hand- en spandiensten, zoals het huren van een garagebox waar een zgn. ‘kloonauto’ werd gestald.
Voor de concrete gang van zaken bij de in de tenlastegelegde periode ingevoerde partij(en) cocaïne en/of de voorbereiding van invoer van cocaïne en de wijze waarop de verdachte bij de uitvoering daarvan betrokken was, verwijst het hof naar de in dit arrest opgenomen bewijsoverwegingen met betrekking tot die feiten, in samenhang met de bewijsmiddelen zoals die uit de bijlage volgen.
Nu de verdachte, zo volgt uit het voorgaande, behoorde tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft gehad in de gedragingen die strekten tot of rechtstreeks verband hielden met de verwezenlijking van het bedoelde criminele oogmerk, dan wel die gedragingen heeft ondersteund, acht het hof ook dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Feit 4: witwassen
Deelvrijspraak
Aan de verdachte is als feit 4 tenlastegelegd dat hij zich, kort gezegd, schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de verdachte een geldbedrag van € 16.850,- en een voertuig, te weten een [auto 5], heeft witgewassen en voor het overige van witwassen vrijgesproken.
Gelet op het standpunt in hoger beroep van zowel het openbaar ministerie als de verdediging met betrekking tot de overige bij de verdachte aangetroffen (waardevolle) voorwerpen, zal het hof de verdachte met betrekking tot die voorwerpen zonder nadere motivering vrijspreken.

Het geldbedrag van € 16.850,- en de [auto 5].

Uit het dossier komt naar voren dat ten tijde van de doorzoeking op 30 juni 2020 in de woning van de verdachte aan de [woonadres] te [woonplaats] een bedrag van
€ 16.850,- is aangetroffen in de binnenzak van een jas die is aangetroffen in de slaapkamer van de verdachte op zolder. Het geldbedrag zat in een plastic tasje en bestond uit 337 gebundelde biljetten van ieder € 50,-. De genoemde [auto 5] is in de directe omgeving van de woning aangetroffen. De autosleutel is aangetroffen in de slaapkamer op het nachtkastje.
Ter zake van de [auto 5]:De verdachte heeft, kort gezegd, verklaard dat de [auto 5] van zijn zus is en dat hij van die auto wel eens gebruik maakte. De zus van de verdachte heeft dat bevestigd. De auto is, zo volgt ook uit zich in het dossier bevindende schriftelijke stukken, door de zus van verdachte betaald en staat op haar naam, evenals de autoverzekering. Voorts heeft de zus van de verdachte verklaard hoe zij de auto heeft gefinancierd. De verdachte en zijn zus woonden ten tijde van de doorzoeking beiden in huis bij hun ouders op eerder genoemd adres in Rotterdam. Alhoewel het dossier ook aanwijzingen bevat voor het feit dat de zus van de verdachte slechts als een zogeheten katvanger heeft gefungeerd, acht het hof, anders dan het openbaar ministerie, niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de [auto 5] heeft witgewassen en zal hem in zoverre vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
Ter zake van het geldbedrag van € 16.850,-Dat de verdachte het geldbedrag heeft witgewassen, acht het hof wel wettig en overtuigend bewezen. In dat verband geldt het volgende.
Gelet op de vindplaats van dat geldbedrag, in een binnenzak van een jas op de slaapkamer waar verdachte verbleef, in samenhang met de verklaring van de verdachte over de aanwezigheid van dat bedrag (waarover hierna), heeft de verdachte dit bedrag voorhanden gehad, in ieder geval op 30 juni 2020, de dag van de doorzoeking.
Van een specifiek misdrijf waaruit dit aangetroffen geldbedrag afkomstig is, is niet gebleken. Op grond van de feiten en omstandigheden zoals die uit het dossier en verhandelde ter terechtzitting naar voren komen, is het hof echter van oordeel dat deze een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het aangetroffen geld uit enig misdrijf afkomstig is en dat de verdachte dat wist.
Bedoeld bewijsvermoeden met betrekking tot de criminele herkomst van die geldbedragen leidt het hof uit het navolgende af:
a.
a) Blijkens de door de politie onderzochte legale inkomstenbronnen heeft de verdachte weliswaar altijd inkomen uit arbeid genoten – de verdachte werkte naar zijn eigen zeggen als schilder – maar uit dit inkomen kan een dergelijk geldbedrag niet worden verklaard. Gemiddeld verdiende de verdachte in de periode 2015-2018 immers ongeveer tussen de € 10.000,- en € 18.500,- netto per jaar en over het jaar 2019 zijn geen legale inkomsten bekend. Andere legale bronnen van inkomen of vermogen zijn in het kader van het financieel onderzoek van de politie evenmin bekend geworden.
b) Met verwijzing naar hetgeen bewezen is verklaard als feiten 1, 2 en 3 en de in dat verband gebezigde bewijsmiddelen blijkt dat de verdachte in de tenlastegelegde periode betrokken is geweest bij de invoer van partijen cocaïne van honderden kilo’s en de voorbereiding van invoer daarvan, en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich daarmee bezig hield. Handel in cocaïne gaat doorgaans gepaard met omvangrijke verdiensten in de vorm van contante betalingen. Zo volgt ook uit dit dossier, in het bijzonder uit Encrochat-berichten, waaruit het hof afleidt dat de verdachte voor de bijdrage die hij aan de (voorbereiding van) invoer heeft geleverd, betaald is.
c) Ten slotte overweegt het hof dat de hoogte van het aangetroffen geldbedrag, de contante aard daarvan en de wijze waarop dat geldbedrag is samengesteld, te weten 337 biljetten van ieder € 50,-, in onderlinge samenhang naar algemene ervaringsregels in verband kan worden gebracht met Opiumwetfeiten en het eerder bedoelde bewijsvermoeden daarom eveneens versterkt.
Tegen de achtergrond van dat bewijsvermoeden mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het bedrag niet van misdrijf afkomstig is. In dit verband merkt het hof op dat de verdachte ten overstaan van de politie ter zake geen verklaring heeft willen afleggen. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat het geldbedrag spaargeld is van zijn ouders, in verband met een reis naar Mekka en deels ook geld dat zijn ouders van de verzekering hebben gekregen naar aanleiding van een brand. In hoger beroep, alwaar de verdachte zelf niet ter terechtzitting aanwezig was, heeft de raadsman deze verklaring bij pleidooi herhaald.
Onderbouwing van de stelling dat het bedrag deels spaargeld betrof ten behoeve van een reis naar Mekka, ontbreekt. Ook in hoger beroep is dat niet nader onderbouwd. Ten aanzien van de verzekeringsuitkering geldt dat, indien de ouders van de verdachte op enig moment inderdaad een dergelijke uitkering ontvangen hebben – één van de overgelegde bijlagen bij de pleitnota verwijst daarnaar – daaruit nog niet volgt dat het bij de verdachte aangetroffen geldbedrag daar (deels) op terug te voeren is. De omstandigheden waaronder dat geld is aangetroffen, vormen veeleer een contra-indicatie: het geld zat immers in een jaszak van een jas die zich op de slaapkamer van de verdachte bevond en was samengesteld uit bundels van in totaal 337 coupures van € 50,-.
Naar het oordeel van het hof is de verklaring van de verdachte dat het aangetroffen geld spaar- en verzekeringsgeld van zijn ouders is, onvoldoende concreet en verifieerbaar. Bij deze stand van zaken is het openbaar ministerie niet tot nader onderzoek gehouden. De verdediging heeft daar ook niet om verzocht.
Resumerend: het hof acht wettig en overtuigen bewezen dat het niet anders kan zijn dan dat het geldbedrag uit misdrijf afkomstig is en de verdachte genoemd geldbedrag heeft witgewassen.
Overigens overweegt het hof met betrekking tot het aangetroffen geldbedrag nog het volgende:
Dat het bij dit geldbedrag zou gaan om geld dat
onmiddellijk afkomstig is uit eigen misdrijf, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk. Noch de aard van de bewezenverklaarde strafbare feiten, noch de verklaring van de verdachte op dit punt nopen tot een dergelijke conclusie en ook de feiten en omstandigheden zoals die verder uit het dossier naar voren komen, nopen daar niet toe. Anders dan dat, met verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, vermoed wordt dat het geldbedrag gelieerd is aan de handel in cocaïne, is niet bekend uit welk concreet misdrijf dat bedrag, dat de verdachte kennelijk op enig moment van een derde heeft gekregen voor de door hem verrichte diensten, afkomstig is. Het hof zal daarom bewezen verklaren dat de verdachte het geldbedrag voorhanden had terwijl hij wist dat bedoeld bedrag - onmiddellijk of middellijk - uit enig misdrijf afkomstig was, een ander als bedoeld in art. 420bis Sr, en het bewezenverklaarde als zodanig kwalificeren. Dit anders dan de rechtbank, die oordeelde dat sprake was van ‘eenvoudig witwassen’ als bedoeld in art. 420bis.1 Sr.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, vijfde lid en artikel 10a eerste lid van de Opiumwet.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van, om een feit, bedoeld in het vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen,
zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en
voorwerpen en vervoermiddelen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit,
meermalen gepleegd.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
witwassen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de eis van het openbaar ministerie – 9 jaar gevangenisstraf - matiging behoeft, omdat deze geen recht doet aan de rol van de verdachte die ten opzichte van zijn medeverdachten ondergeschikt is geweest en de eisen die in die zaken zijn geformuleerd. Verder heeft de verdediging verzocht om rekening te houden met het feit dat de tenlastegelegde periode niet heel lang is, het om gedateerde feiten gaat, er geen sprake is geweest van geweld in het crimineel samenwerkingsverband en er bovendien een ontnemingszaak aan de orde is. Tot slot verwijst de verdediging naar lagere straffen die worden opgelegd in vergelijkbare zaken dan wel zaken waarbij de rol die aan de verdachten worden toegeschreven groter is dan de rol van de verdachte in de onderhavige zaak. Met inachtneming van al het voorgaande verzoekt de verdediging een lagere straf op te leggen dan is opgelegd in eerste aanleg, dan wel om in ieder geval de door de rechtbank opgelegde straf niet te overschrijden.
De beoordeling van het hof
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de invoer van cocaïne vanuit Zuid-Amerika naar Nederland. Alleen al in een periode van enkele maanden is de verdachte binnen deze criminele organisatie betrokken geweest bij de invoer van vier grote partijen cocaïne en bij het treffen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van twee van deze partijen en een vijfde partij cocaïne. Het ging daarbij steeds om zeer grote partijen van (tenminste) enkele honderden kilo's cocaïne.
Het criminele samenwerkingsverband waarvan hij deel uitmaakte, was goed georganiseerd en zeer hecht. Er bestond binnen de organisatie een duidelijke taakverdeling. De verdachte vervulde vooral een uitvoerende rol, zijnde een wat meer ondergeschikte, maar essentiële rol binnen de criminele organisatie. Hij was verantwoordelijk voor de logistieke kant van de uithaal-activiteiten, zoals het regelen en beheren van de benodigde spullen en het uitvoeren van logistieke taken bij de organisatie van uithalers/soldaten. De verdachte stond daarvoor in rechtstreeks contact met de personen die leiding gaven aan de organisatie. Voor het importeren van deze grote hoeveelheden cocaïne werd onder meer gebruik gemaakt van beveiligingsmedewerkers op het ECT-terrein, die deel uitmaakten van het criminele samenwerkingsverband.
De criminele organisatie waartoe de verdachte behoorde heeft een substantiële bijdrage geleverd aan de instandhouding van het internationale drugscircuit.
Het deelnemen aan een criminele organisatie is een delict dat de openbare orde raakt. De strafwaardigheid van deelneming aan een criminele organisatie wordt niet alleen bepaald door de organisatiegraad en het ontwrichtende karakter daarvan voor de openbare orde,
maar ook door de aard van de misdrijven die worden beoogd en gepleegd.
De (voorbereidingshandelingen voor de) invoer van grote partijen cocaïne dragen bij aan de verspreiding en het gebruik van harddrugs. Dit vormt een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid en bevordert de toename van vermogenscriminaliteit. Voorts is het een feit van algemene bekendheid dat dit soort feiten veel geld oplevert aan alle personen die zitten in de lijn van
de invoer tot aan de uiteindelijke verkoop aan de
gebruiker. De grootschalige invoer van verdovende
middelen en het witwassen van grote hoeveelheden geld die
daarin omgaan hebben voorts een buitengewoon ontwrichtende invloed op de samenleving en leiden tot
verwevenheid van onder- en bovenwereld.
De verdachte heeft zich verder schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag. Alle vormen van witwassen vormen een ernstige bedreiging van de legale economie en tasten de integriteit van het financiële en economische
verkeer aan. Geld dat wordt verdiend door het plegen van strafbare feiten maakt onderdeel uit van het zwartgeldcircuit en kan een ontwrichtende werking hebben op de samenleving.
Justitiële documentatie
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie
d.d. 10 mei 2024, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten.
De op te leggen straf
In het bijzonder gelet op de ernst van de feiten kan naar het oordeel van het hof niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een substantiële onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Enerzijds dient dit als vergelding voor de door verdachte gepleegde misdrijven. Anderzijds heeft het opleggen van zware straffen tot doel om anderen ervan te weerhouden zich met de georganiseerde drugscriminaliteit in te laten.
Het hof heeft voorts gelet op de straffen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Dit is lager dan de door de advocaat-generaal geëiste gevangenisstraf. Reden daarvoor is dat het hof de ernst van de feiten in het licht van alle overige omstandigheden van het geval anders weegt dan de advocaat-generaal.
Overschrijding redelijke termijn
De verdachte is op 30 juni 2020 in verzekering gesteld.
Met ingang van 21 mei 2021 is de voorlopige hechtenis van de verdachte geschorst.
Op 10 maart 2022 is de opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis bevolen, wegens het overschrijden van de voorwaarde dat de verdachte op de terechtzitting waarop zijn strafzaak inhoudelijk zou worden behandeld zou verschijnen. Het vonnis van de rechtbank is van
10 juni 2022. De verdachte is thans nog voortvluchtig; hij heeft zich nog steeds niet bij justitie gemeld.
Gelet op deze vaststellingen is het hof van oordeel dat de behandeling in eerste aanleg behoorde te zijn afgerond binnen 16 maanden na aanvang van de redelijke termijn, nu de verdachte tussen de aanvang van de redelijke termijn en het vonnis ongeveer 14 maanden van de 24 maanden in detentie heeft doorgebracht. Voorts is het hof van oordeel dat de behandeling in hoger beroep binnen twee jaren na het instellen van het rechtsmiddel behoorde te zijn afgerond, nu de verdachte de fase van het hoger beroep in zelf verkozen vrijheid heeft doorgebracht.
Bij de beoordeling van de vraag of de redelijke termijn is overschreden kunnen bijzondere omstandigheden een rol spelen, zoals de ingewikkeldheid van een zaak, de invloed van de verdachte en/of zijn raadsman op het procesverloop, de verwevenheid met de zaken van de medeverdachten, de wijze waarop de zaak door de bevoegde autoriteiten is behandeld.
Het hof stelt vast dat de redelijke termijn in de eerste aanleg fase is overschreden met ongeveer 7 maanden.
Hoewel het tijdsverloop mede is ingegeven doordat deze strafzaak deel uitmaakt van het onderzoek Flamenco, een omvangrijk politie onderzoek waarbij meerdere verdachten gelijktijdig terecht hebben gestaan, en het verhoor van meerdere getuigen is verzocht en ook toegewezen, is het hof van oordeel dat deze omstandigheden niet het gehele tijdsverloop kunnen verklaren. Het hof is van oordeel dat deze overschrijding matiging van de op te leggen straf tot gevolg moet hebben.
Naar het oordeel van het hof is dit anders voor de fase van het hoger beroep. De verdachte is op 24 juni 2022 tegen het vonnis van de rechtbank van 10 juni 2022 in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 11 juli 2024. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is het hof van oordeel, gelet op de bijzondere omstandigheid in deze zaak, er in de fase van het hoger beroep geen sprake is geweest van een overschrijding van de redelijke termijn.
Gelet op deze geconstateerde overschrijding van de
redelijke termijn zal het hof de hiervoor overwogen op te
leggen gevangenisstraf met 2 maanden matigen, en de verdachte een gevangenisstraf voor de duur
van 5 jaar en 10 maanden opleggen.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Beslag
Het openbaar ministerie heeft ter terechtzitting in hoger beroep ten aanzien van het beslag het navolgende gevorderd:
- verbeurdverklaring van de voorwerpen/geldbedragen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 1 en 2 van de aan dit arrest gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, respectievelijk de [auto 5] en het geldbedrag van € 16.850,-;
- onttrekking aan het verkeer van de voorwerpen zoals deze zijn vermeld onder de nummers 3, 6, 7, 10 tot en met 15, 19, 20, 22 tot en met 28, 30, 32, 34 tot en met 37 van de beslaglijst;
- teruggave aan de verdachte van de voorwerpen, zoals deze zijn vermeld onder de nummers 4, 5, 8, 16, 17, 18, 21, 29 en 33 en 38 van de beslaglijst.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep
geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van het voorwerp/geldbedrag onder nummer 2 vermeld op de beslaglijst, volgens opgave van verdachte aan hem toebehorend, waarop dubbelbeslag rust, zal het hof voor wat betreft het strafrechtelijk beslag de verbeurdverklaring gelasten, nu het een voorwerp is – het geldbedrag van € 16.850,- - met betrekking tot welke het onder 4 bewezenverklaarde, het witwassen, is begaan.
Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Het hof zal ten aanzien van de voorwerpen waarop eveneens
dubbelbeslag rust voor wat betreft het strafrechtelijk beslag de teruggave gelasten aan degene bij wie de voorwerpen in beslag zijn genomen, te weten de
verdachte. Het gaat hierbij om de nummers:
4, 5, 8, 16, 17, 18, 21, 29, en 38.
Het hof merkt daarbij overigens op dat deze beslissing strekkende tot teruggave onverlet laat dat op deze voorwerpen dan nog steeds conservatoir beslag rust.
Het onder 1 op de beslaglijst vermelde voorwerp, waarop enkel strafrechtelijk beslag ligt, zal aan de verdachte worden teruggegeven, nu geen relatie met enig bewezenverklaard strafbaar feit kan worden vastgesteld zoals is bedoeld in artikel 33a, eerste lid, Sr.
Ook de overige voorwerpen, waar enkel strafrechtelijk beslag op ligt, zullen worden teruggegeven aan de verdachte. Naar het oordeel van het hof is aan de voorwaarden van de art. 36b tot en met 36d niet voldaan, in het bijzonder niet aan het vereiste van ‘soortgelijke feiten’ als bedoeld in art. 36d Sr.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2, 10, 10a en 11b van de Opiumwet en de artikelen 33, 33a, 47, 55, 57 en 420bis van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in het door hem ingestelde hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 5 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jarenen
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- 2 Geld (16.850 euro).
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten de voorwerpen zoals deze zijn vermeld onder de nummers 1, 3, 6, 7, 10 tot en met 15, 19, 20, 22 tot en met 28, 30, 32, 34 tot en met 37 en onder de nummers 4, 5, 8, 16, 17, 18, 21, 29 en 33 en 38.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Candido, mr. W.A.G.J.W. Ferenschild en mr. E.A. Lensink, in bijzijn van de griffiers mr. C.B. Jans en mr. F.S. Ördü.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 11 juli 2024.