In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag. De zaak betreft de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats]. De Heffingsambtenaar had de waarde op 1 januari 2021 vastgesteld op € 627.000, maar na bezwaar was deze verlaagd naar € 595.000. Belanghebbende was het niet eens met deze waardering en stelde dat de waarde te hoog was, terwijl de Heffingsambtenaar de waarde verdedigde. Het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar niet voldoende had aangetoond dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, en stelde de waarde in goede justitie vast op € 585.000. Het Hof vernietigde de eerdere uitspraken en veroordeelde de Heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 3.500, en het griffierecht van € 186. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van de WOZ-waarde door de Heffingsambtenaar, evenals de mogelijkheid voor belanghebbenden om hun standpunten te onderbouwen met relevante gegevens.