ECLI:NL:GHDHA:2024:2030

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 oktober 2024
Publicatiedatum
31 oktober 2024
Zaaknummer
BK-23/1160
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over WOZ-waarde woning en proceskostenvergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de WOZ-waarde van een woning. De belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de door de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland vastgestelde waarde van € 688.000 per 1 januari 2021. Tijdens de zitting hebben partijen ter bevestiging van de gebruiksoppervlakte van de woning, die 170 m2 bedraagt, eensluidend verklaard dat de waarde niet te hoog is vastgesteld. De belanghebbende stelde ook dat hij recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de bouwtekeningen pas in hoger beroep waren overgelegd. Het Hof oordeelde echter dat de Heffingsambtenaar geen verwijt kon worden gemaakt, aangezien de belanghebbende zelf over de bouwtekeningen had moeten beschikken en geen bewijs had geleverd dat hij eerder om deze tekeningen had verzocht. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank, die het beroep van de belanghebbende ongegrond had verklaard. De belanghebbende concludeerde tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en wijziging van de beschikking, maar het Hof wees dit af. De beslissing werd genomen in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/1160

Uitspraak van 22 oktober 2024

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: R. van der Weide)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 oktober 2023, nummer SGR 22/6170.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 688.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de van eigenaren geheven onroerendezaakbelasting en de aanslag watersysteemheffing eigenaren (de aanslagen).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het tegen de beschikking en aanslagen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 10 september 2024. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2. Belanghebbende is eigenaar van de woning. Het betreft een tussenwoning met een aanbouw en een inpandige berging, gelegen op een perceel van ongeveer 145 m2. De woning is gebouwd in 2020.

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

3.1.
In hoger beroep is in geschil of de waarde van de woning op een te hoog bedrag is vastgesteld. Voorts is in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de procedure in hoger beroep. Belanghebbende beantwoordt deze vragen bevestigend en de Heffingsambtenaar ontkennend.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en wijziging van de beschikking aldus dat de waarde van de woning wordt vastgesteld op € 578.000, met dienovereenkomstige vermindering van de aanslagen. Tevens concludeert belanghebbende tot veroordeling van de Heffingsambtenaar in de proceskosten voor bezwaar, beroep en hoger beroep, en tot vergoeding van de betaalde griffierechten.
3.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

Waarde van de woning
4.1.1.
Voor de bepaling van de waarde van de woning is uitsluitend in geschil of de Heffingsambtenaar terecht is uitgegaan van een gebruiksoppervlakte van 170 m2.
4.1.2.
Op basis van de door de Heffingsambtenaar in hoger beroep overgelegde bouwtekeningen hebben partijen ter zitting eensluidend het standpunt ingenomen dat de gebruiksoppervlakte van de woning 170 m2 bedraagt. Dit betekent dat de waarde van de woning niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.
Proceskostenvergoeding
4.2.
De stelling van belanghebbende dat hij recht heeft op een proceskostenvergoeding voor de procedure in hoger beroep met toepassing van een wegingsfactor 1, omdat de bouwtekeningen (pas) in hoger beroep zijn overgelegd, faalt. Belanghebbende heeft de woning in 2020, het jaar dat de woning is gebouwd, gekocht en moet daarom zelf over de bouwtekeningen hebben beschikt. Daarbij komt dat belanghebbende, zo blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank, voor het eerst ter zitting van de Rechtbank het standpunt heeft ingenomen dat de gebruiksoppervlakte van de woning incorrect is. De stelling van belanghebbende dat hij dit al in de reactie op het verweerschrift in eerste aanleg naar voren zou hebben gebracht en daarin ook zou hebben verzocht om de bouwtekeningen, vindt geen steun in de gedingstukken. De reactie op het verweerschrift behoort niet tot de stukken van het geding. Daarnaast volgt uit het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank dat aan belanghebbende ter zitting is voorgehouden dat de reactie op het verweerschrift in eerste aanleg niet door de Rechtbank is ontvangen. Belanghebbende heeft vervolgens in hoger beroep geen stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de Rechtbank, laat staan de Heffingsambtenaar, de reactie op het verweerschrift wel heeft ontvangen en heeft in hoger beroep evenmin gewezen op een ander stuk waarin een verzoek om bouwtekeningen – voorafgaand aan de zitting van de Rechtbank – is gedaan. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de Heffingsambtenaar geen verwijt kan worden gemaakt dat hij de bouwtekeningen niet eerder dan in hoger beroep heeft overgelegd en dat er daarom geen aanleiding is om de Heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
Slotsom
4.3.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten

5. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, T.A. de Hek en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier A.T.J. Schnitzeler. De beslissing is op 22 oktober 2024 in het openbaar uitgesproken.
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift aangetekend per post verzonden op:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.