ECLI:NL:GHDHA:2024:2022

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
200.342.162/01 en 200.342.162/02
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van het gezag en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het gezag en de omgangsregeling van de minderjarige [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De rechtbank had eerder de ouders, de vrouw en de man, gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige, ondanks een negatief advies van de raad voor de kinderbescherming. De vrouw, die eerder alleen het gezag had, heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de communicatie tussen de ouders ernstig verstoord is en zij vreest dat de minderjarige klem komt te zitten tussen de ouders. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve manier samen te werken en dat de minderjarige hierdoor in een kwetsbare positie verkeert. Het hof heeft besloten dat de vrouw alleen het gezag over de minderjarige zal uitoefenen, omdat gezamenlijk gezag in deze situatie niet in het belang van het kind is. Daarnaast heeft het hof de omgangsregeling aangepast, zodat de minderjarige om de week bij de man verblijft van vrijdag uit school tot maandag naar school, en de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school. De regeling voor vakanties en feestdagen is ook vastgesteld, waarbij de ouders om en om de feestdagen en vakanties met de minderjarige doorbrengen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummers : 200.342.162/01 en 200.342.162/02
rekestnummer rechtbank : FA RK 22-8708
zaaknummer rechtbank : C/10/649032
beschikking van de meervoudige kamer van 16 oktober 2024
inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Jonkman te Capelle aan den IJssel,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Honselersdijk.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2024, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vrouw is op 27 mei 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De man heeft op 13 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 9 juli 2024 met bijlagen, ingekomen op 10 juli 2024;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 15 augustus 2024 met bijlagen, ingekomen op diezelfde dag;
- een journaalbericht van de zijde van de vrouw van 19 augustus 2024 met bijlage, ingekomen op diezelfde dag.
2.4.
De minderjarige [de minderjarige] heeft haar mening per brief kenbaar gemaakt.
2.5
De mondelinge behandeling heeft op 21 augustus 2024 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de advocaat van de vrouw;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger raad] .
De vrouw heeft de zitting bijgewoond via een videoverbinding.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Deze relatie is sinds een paar jaren verbroken.
3.3
Partijen zijn de ouders van de minderjarige:
[de minderjarige] (hierna: [de minderjarige] ), geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] .
3.4
Partijen hebben twee ouderschapsplannen gemaakt. Het eerste ouderschapsplan is op 21 juni 2018 ondertekend en het tweede, herziene, ouderschapsplan op 12 juni 2020.
3.5
De man heeft [de minderjarige] erkend.
3.6
De vrouw was tot de datum van de bestreden beschikking belast met het eenhoofdig gezag over [de minderjarige] .
3.7
In het vonnis in kort geding van 21 maart 2023 is de vrouw veroordeeld tot nakoming van de omgangsregeling zoals opgenomen in het ouderschapsplan van 12 juni 2020, inhoudende dat de [de minderjarige] een weekend per twee weken van zaterdagochtend 11:00 uur tot maandagavond 18:00 uur bij de man verblijft, alsmede de maandag volgend op het weekend dat de [de minderjarige] bij de vrouw verblijft, waarbij de man de [de minderjarige] haar uit school haalt en in de avond weer terugbrengt bij de vrouw.
3.8
Bij beschikking van 23 juni 2023 heeft de rechtbank een voorlopige omgangsregeling bepaald tussen de man en [de minderjarige] en is de raad verzocht om onderzoek of andere bemoeienis (in de vorm van Ouderschap in Overleg) met betrekking tot het gezag en de omgangs- of zorgregeling. De rechtbank verwijst naar en neemt over wat ten aanzien van die onderwerpen is opgenomen in die beschikking.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het ouderlijk gezag over [de minderjarige] gewijzigd, in die zin, dat de man en de vrouw het gezag over [de minderjarige] vanaf de datum van de beschikking gezamenlijk uitoefenen. Verder is vastgesteld dat [de minderjarige] in het kader van de reguliere zorgregeling bij de man zal zijn als volgt:
de ene week van vrijdag uit school tot dinsdag naar school en de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school;
ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen is het volgende vastgesteld en bepaald dat de vakanties en feestdagen om 10:00 uur aanvangen en om 17:00 uur eindigen tenzij hierna is anders is opgenomen:
[de minderjarige] brengt de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de man door en de oneven jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt de meivakantie jaarlijks bij de vrouw door;
[de minderjarige] brengt de herfstvakantie in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt in de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de man door en de tweede week bij de vrouw. In de even jaren brengt [de minderjarige] de tweede week bij de man door en de eerste week bij de vrouw;
ten aanzien van de Eerste en Tweede Kerstdag geldt: in de oneven jaren heeft de man de eerste keuze welke dag zijn voorkeur heeft en in de even jaar heeft de vrouw de eerste keuze welke dag haar voorkeur heeft;
[de minderjarige] brengt in de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij de man door en de laatste drie weken bij de vrouw. In de oneven jaren brengt [de minderjarige] de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man door;
[de minderjarige] brengt haar verjaardag in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt de verjaardag van haar zusje [zusje] ( [verjaardag] ) ieder jaar door bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt de verjaardag van de man en Vaderdag ieder jaar door bij de man;
[de minderjarige] brengt de verjaardag van de vrouw en Moederdag ieder jaar door bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt Pasen in de even jaren door bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt Pinksteren in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw (in 2024 in verband met de verjaardag van [de minderjarige] : vanaf 12:00 uur in plaats van 11:00 uur);
[de minderjarige] brengt Koningsdag en Oud & Nieuw ieder jaar bij de vrouw door;
[de minderjarige] brengt nieuwjaarsdag ieder jaar van 13:00 uur tot 17:00 bij de man door.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het meer of anders verzochte is afgewezen.
4.2
De vrouw is het hier niet mee eens. Zij verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en in zoverre opnieuw te bepalen:
dat het verzoek van de man om samen met de vrouw te worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] alsnog wordt afgewezen;
dat het verzoek van de man ten aanzien van de reguliere contactregeling alsnog wordt afgewezen;
dat de feestdagen en vakanties aanvangen om 10:00 uur en eindigen om 19:00 uur.
Bij voorlopige voorzieningen:
dat de contactmomenten op vrijdag en op maandagavond/nacht zoals vastgelegd in de bestreden beschikking worden opgeschort in afwachting van de definitieve beslissing van het hof.
4.3
De man verzoekt de vrouw in haar schorsingsverzoek niet ontvankelijk te verklaren dan wel dit af te wijzen; de verzoeken van de vrouw in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel gedeeltelijke vernietiging en wijziging van de beschikking uitsluitend op de in randnummer 57 en 58 van het verweerschrift genoemde punten.

5.De motivering van de beslissing

Gezag
5.1
De vrouw voert ten aanzien van het gezag – samengevat – het volgende aan. Er is geen discussie over tussen partijen dat de verstandhouding tussen hen slecht en de communicatie niet goed is. De vrouw vreest dat het gezamenlijk ouderlijk gezag zal leiden tot een verdere escalatie van het emotioneel manipulatieve gedrag van de man waarmee zij al jarenlang wordt geconfronteerd en dat zij (nog meer) uit balans zal raken omdat zij ervaart dat de man haar diskwalificeert als moeder, hetgeen niet in het belang van [de minderjarige] is. De vrouw meent dat aan beide voorwaarden van artikel 1:253c BW tot afwijzing van het verzoek tot gezamenlijk ouderlijk gezag wordt voldaan. Volgens de vrouw zit [de minderjarige] nu al klem vanwege de onoverkomelijke impasse in communicatie tussen beide ouders en het feit dat de man [de minderjarige] bij de ouderproblematiek betrekt wanneer partijen er samen niet uitkomen. De vrouw acht het in het belang van [de minderjarige] dat zij alleen belast is met het ouderlijk gezag. De ouders verschillen veelvuldig van mening en zeker op medisch vlak is er veel discussie waarbij de vrouw de houding van de man zorgwekkend vindt. De vrouw stelt dat de man altijd de ruimte zal blijven zoeken bij de vrouw om een discussie te voeren. De vrouw vreest dat de gezondheid van [de minderjarige] in gevaar komt wanneer zij samen met de man beslissingen dient te nemen en dat partijen niet tot overeenstemming kunnen komen.
5.2
De man is van mening dat de rechtbank op terechte gronden tot de beslissing is gekomen om hem samen met de vrouw met het gezag te belasten. Hij meent, in tegenstelling tot wat de moeder meent, dat de rechtbank niet voorbij is gegaan aan de relevante gegevens in deze zaak, maar de omstandigheden zorgvuldig heeft gewogen, om vervolgens tot de genomen beslissingen te komen. De man kan zich derhalve niet vinden in de conclusie van de vrouw dat gezamenlijk gezag niet aan de orde kan zijn.
5.3
Namens de raad is ter zitting benadrukt dat de raad eerder uitgebreid onderzoek heeft gedaan, waarbij beide ouders zijn betrokken. De raad slaagde er niet in de ouders tot overeenstemming te laten komen. Het advies aan de rechtbank was om het verzoek van de man ten aanzien van het gezamenlijk gezag af te wijzen omdat de problemen tussen ouders eerst op ouderniveau moeten worden opgelost. De rechtbank heeft evenwel anders beslist. De raad handhaaft echter in hoger beroep het eerder gegeven advies. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje en zij doet haar best om beide ouders tegemoet te komen. De vraag is hoelang zij dit volhoudt. De ouders krijgen ruzie over alles. Een treffend voorbeeld is het innemen van allergiepillen door [de minderjarige] , waarover ouders van mening verschillen en waardoor [de minderjarige] uiteindelijk degene is die met pijn zit en denkt ‘ik heb pijn en mijn ouders krijgen ruzie’. De raad meent dat de ouders dergelijke meningsverschillen zelf moeten oplossen, en niet [de minderjarige] daarmee moeten opzadelen. Volgens de raad is gezamenlijk gezag dus niet de oplossing van het probleem. De ouders dragen niet gezamenlijk de verantwoordelijkheid, de voorwaarden waaronder zij dit zouden kunnen doen, zoals op momenten de strijd te kunnen staken, zijn er niet. Als de ene ouder wel zegt, zegt de andere niet, dat is de kern van het probleem. De raad acht het van belang dat ouders eerst overleg kunnen voeren over wat het beste is voor [de minderjarige] . Zolang ze dat niet kunnen, is er geen basis voor gezamenlijk gezag. Zij moeten hulpverlening accepteren om hiertoe te komen. Dat zal een moeizaam proces zijn, maar het zou moeten lukken in het belang van [de minderjarige] .
5.4
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag dan wel hem alleen met het gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat, indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat wanneer de andere ouder het gezag over het kind uitoefent, het verzoek van de ouder om hem alleen met het gezag te belasten slechts wordt ingewilligd, indien de rechter dit in het belang van het kind wenselijk oordeelt.
5.5
Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Andere redenen kunnen evenwel een wijziging van het gezag noodzakelijk maken
.
5.6
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat in onderhavige zaak onvoldoende basis aanwezig is voor de uitoefening van het gezamenlijk gezag. Vast staat dat de verstandhouding en de communicatie tussen partijen slecht zijn. De ouders zijn niet in staat om op een normale volwassen wijze met elkaar te communiceren, ook niet als het over [de minderjarige] gaat. De dynamiek tussen hen is niet constructief en er is sprake van wederzijds wantrouwen. Beide ouders slagen er niet in om [de minderjarige] buiten hun ouderproblematiek te houden en kunnen het niet eens worden over beslissingen die voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijk zijn. Daarbij weegt het hof mee dat de ouders elkaar diskwalificeren als het gaat om de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] , waarbij het innemen van een allergiepil een treffend voorbeeld is. [de minderjarige] is een kwetsbaar meisje en bemerkt de strijd tussen ouders, wil hen beiden niet teleurstellen en wordt daarmee opgezadeld. Het hof is met de raad van oordeel dat beide ouders hun verantwoordelijkheid hierin zouden moeten nemen en dat dit helaas nog steeds niet gebeurt. Beide ouders hebben ter zitting verklaard, dat zij geen hulpverlening voor de oplossing van hun gezamenlijke probleem hebben gezocht. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen dat het de verantwoordelijkheid van de ouders zelf is om gezamenlijk hun ouderschap over [de minderjarige] vorm te geven en zij voor een hulpverleningstraject met dat doel zelf een verwijzing via het wijkteam kunnen vragen. Dat noch de man noch de vrouw enige stap hiertoe heeft gezet valt hen beiden aan te rekenen. Zij handelen daarmee beiden niet in het belang van [de minderjarige] , die zeer gebaat is bij een communicatie tussen de ouders die zonder spanningen verloopt. Aannemelijk is dat het nemen van belangrijke beslissingen voor [de minderjarige] of het maken van afspraken die in haar belang zijn, door het ontbreken van overleg op dit moment vrijwel niet mogelijk is. Het hof is van oordeel dat door de slechte onderlinge verstandhouding, de communicatieproblemen, de beschuldigingen over en weer en de spanningen, [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken. Voordat gedacht kan worden aan gezamenlijk gezag, dienen de ouders hulpverlening voor hen gezamenlijk in te schakelen, waardoor deze situatie verbetert. Het is de verantwoordelijkheid van ieder van de ouders jegens [de minderjarige] om daartoe nu de nodige stappen te zetten. Het hof is dan ook van oordeel, alle omstandigheden in ogenschouw nemende en mede gelet op het advies van de raad, dat het belang van [de minderjarige] , die haar hoofdverblijf bij de vrouw heeft, meebrengt dat alleen de vrouw is belast met het gezag over haar. Dit betekent dat de bestreden beschikking ten aanzien van de beslissing over het ouderlijk gezag zal worden vernietigd.
Omgangs- of zorgregeling
5.7
De vrouw voert verder aan dat de rechtbank de contactregeling tussen de man en [de minderjarige] ten onrechte heeft gewijzigd. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de man een aanzienlijke pleitnota in het geding gebracht met bijlagen, die ondanks bezwaar van de vrouw door de rechtbank is geaccepteerd. Volgens de vrouw overweegt de rechtbank ten onrechte dat de verzochte uitbreiding meer ontspanning kan brengen in de regeling. Daarbij komt het de vrouw voor dat de rechtbank alleen oog lijkt te hebben voor de belangen en wensen van de man en voorbij gaat aan de belangen van [de minderjarige] . Verder is de vrouw van mening dat de regeling waarbij de contactregeling eindigt op dinsdagochtend in plaats van maandagavond evenmin in het belang van [de minderjarige] is.
5.8
De man stelt voor dat het hof de betreffende regeling, gezien de bezwaren van de vrouw, aanpast aldus dat Oud en Nieuw gewoon in zijn geheel jaarlijks worden afgewisseld tussen de ouders, zoals in de meeste zorgregelingen gebruikelijk het geval is, aldus dat [de minderjarige] Oud en Nieuw bij de ouder doorbrengt bij wie zij volgens de vakantieregeling op dat moment de betreffende week doorbrengt.
De vrouw geeft aan dat een wisseling om 17.00 uur op feestdagen de ouders zou beperken. De man meent dat de vrouw zelf in eerste aanleg naar voren heeft gebracht dat 19.00 uur wisselen te laat zou zijn maar is inmiddels akkoord met het wijzigen van het tijdstip naar 19.00 uur. Om nog meer rust en ruimte te creëren stelt de man het hof voor dat de betreffende regeling gewijzigd wordt en dat wordt bepaald dat een feestdag loopt van 10.00 uur op de betreffende feestdag tot 10.00 uur de volgende dag.
5.9
Niet in geschil is dat de man recht heeft op omgang met [de minderjarige] , maar de wijze waarop daaraan invulling moet worden gegeven. Gelet op de bezwaren bij beide partijen en alle belangen afwegende, is het hof van oordeel dat het belang van [de minderjarige] er in dit geval het meest mee is gediend als de omgangsregeling wordt gewijzigd zoals hierna weergegeven. Met deze wijzigingen zal de man [de minderjarige] regelmatig uit school kunnen halen en naar school kunnen brengen en biedt een weekend dat op vrijdag aanvangt meer mogelijkheden om iets met haar te ondernemen. Nu [de minderjarige] inmiddels acht jaar is, is het naar het oordeel van het hof ook verantwoord om een feestdag om 19.00 uur te laten eindigen. Aannemelijk is gemaakt dat de ouders worden beperkt door het vroege tijdstip van 17.00 uur, nu er bijvoorbeeld geen tijd is om ’s avonds met elkaar te eten. Het afwisselend doorbrengen van Oud en Nieuw bij de ene dan wel de andere ouder geeft meer rust dan het jaarlijks een korte tijd bij elk van de ouders doorbrengen.
Dit betekent dat het hof de omgangsregeling als volgt aanpast:
De ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school en de andere week van maandag uit school tot 19.00 uur.
Ten aanzien van de feestdagen en vakanties: deze zullen aanvangen om 10.00 uur en om 19.00 uur eindigen.
Oud en Nieuw: om en om het ene jaar bij de man en het andere jaar bij de vrouw.
Voorlopige voorziening
5.1
De vrouw verzoekt het hof bij voorlopige voorzieningen de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de contactmomenten op vrijdag en op maandagavond/nacht zoals vastgelegd in de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van de definitieve beslissing van het hof. Nu het verzoek tot schorsing gelijktijdig met de hoofdzaak is behandeld en het hof daarop zal beslissen, is er, zoals ter zitting is voorgehouden, geen belang bij een beslissing op de verzochte schorsing van de werking van de bestreden beschikking. De vrouw zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in dit verzoek.
5.11
Mitsdien wordt als volgt beslist.

6.De beslissing

Het hof, in het hoger beroep:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar verzoek tot schorsing van de werking van de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2024 met betrekking tot de contactmomenten;
vernietigt de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam van 19 april 2024, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het inleidende verzoek van de man om samen met de vrouw belast te worden met het gezag over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2016 te [geboorteplaats] alsnog af en bepaalt dat de vrouw met ingang van de datum van deze beschikking alleen het gezag zal uitoefenen over [de minderjarige] ;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Rotterdam ter attentie van het openbaar register;
stelt vast dat [de minderjarige] in het kader van de omgangsregeling bij de man zal zijn als volgt:
de ene week van vrijdag uit school tot maandag naar school en de andere week van maandag uit school tot dinsdag naar school;
ten aanzien van de verdeling van de vakanties en feestdagen is het volgende vastgesteld en bepaald dat de vakanties en feestdagen om 10:00 uur aanvangen en om 19:00 uur eindigen tenzij hierna is anders is opgenomen:
[de minderjarige] brengt de voorjaarsvakantie in de even jaren bij de man door en de oneven jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt de meivakantie jaarlijks bij de vrouw door;
[de minderjarige] brengt de herfstvakantie in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt in de oneven jaren de eerste week van de kerstvakantie bij de man door en de tweede week bij de vrouw. In de even jaren brengt [de minderjarige] de tweede week bij de man door en de eerste week bij de vrouw;
ten aanzien van de Eerste en Tweede Kerstdag geldt: in de oneven jaren heeft de man de eerste keuze welke dag zijn voorkeur heeft en in de even jaar heeft de vrouw de eerste keuze welke dag haar voorkeur heeft;
[de minderjarige] brengt in de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij de man door en de laatste drie weken bij de vrouw. In de oneven jaren brengt [de minderjarige] de eerste drie weken bij de vrouw en de laatste drie weken bij de man door;
[de minderjarige] brengt haar verjaardag in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt de verjaardag van haar zusje [zusje] ( [verjaardag] ) ieder jaar door bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt de verjaardag van de man en Vaderdag ieder jaar door bij de man;
[de minderjarige] brengt de verjaardag van de vrouw en Moederdag ieder jaar door bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt Pasen in de even jaren door bij de man en in de oneven jaren bij de vrouw;
[de minderjarige] brengt Pinksteren in de oneven jaren bij de man door en in de even jaren bij de vrouw (in 2024 in verband met de verjaardag van [de minderjarige] : vanaf 12:00 uur in plaats van 11:00 uur);
[de minderjarige] brengt Koningsdag bij de vrouw door;
[de minderjarige] brengt Oud en Nieuw om en om het ene jaar bij de vrouw en het andere jaar bij de man door;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, H.J.M. Smid-Verhage en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door F.L. Lekahena als griffier en is op 16 oktober 2024 door mr. A.A.F. Donders uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.