ECLI:NL:GHDHA:2024:2017

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
22-000930-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor huiselijk geweld met recidive en schadevergoeding aan slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor huiselijk geweld. De verdachte, geboren in 1996, was eerder veroordeeld voor mishandeling van zijn ex-vriendin, die tevens de moeder van zijn kind is. De zaak betreft een incident op 13 december 2022, waarbij de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk, en een schadevergoeding aan het slachtoffer.

Het hof heeft de eerdere veroordeling vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een taakstraf van 30 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken. Daarnaast is er een contactverbod opgelegd voor de duur van twee jaar, om herhaling van strafbare feiten jegens het slachtoffer te voorkomen. Het hof heeft bij de bepaling van de straf rekening gehouden met de ernst van het feit, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en de impact op het slachtoffer. De verdachte heeft verklaard zijn leven weer op de rit te willen krijgen en heeft stappen ondernomen om een stabiele toekomst op te bouwen.

De vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding van € 470,00 voor immateriële schade is toegewezen. Het hof heeft vastgesteld dat de benadeelde partij recht heeft op deze schadevergoeding, die het gevolg is van de mishandeling. De verdachte is verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling. Het hof heeft de zaak met zorg behandeld en benadrukt het belang van het beschermen van slachtoffers van huiselijk geweld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000930-23
Parketnummer: 09-326130-22
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 15 maart 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
postadres: [postadres], [plaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, waarvan 2 weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 december 2022 te Rijswijk [slachtoffer] heeft mishandeld door haar (met zijn vuist) in het gezicht en/of tegen het oog/hoofd te slaan
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks13 december 2022 te Rijswijk [slachtoffer] heeft mishandeld door haar
(met zijn vuist
)in het gezicht en
/oftegen het oog
/hoofdte slaan
.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen en maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling door te handelen als hierboven bewezenverklaard. Als gevolg hiervan heeft het slachtoffer pijn en letsel opgelopen. De verdachte heeft met zijn handelen ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het hof rekent dit de verdachte aan, temeer nu het slachtoffer niet alleen verdachtes ex-vriendin is, maar tevens de moeder van zijn kind.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 1 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor mishandeling, begaan tegen zijn toenmalige levensgezel. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer een dergelijk feit te plegen.
Ter terechtzitting in hoger beroep is door en namens de verdachte naar voren gebracht dat hij op dit moment tracht zijn leven weer op de rit te krijgen. De verdachte heeft verklaard een week voor de zitting zijn theorie-examen te hebben behaald om taxichauffeur te kunnen worden. In november moet hij hiervoor nog twee praktijklessen volgen en in december zou hij dan kunnen afrijden. Tevens heeft de verdachte verklaard dat hij, zodra hij een vast inkomen heeft, zijn daklozenuitkering zal kunnen stopzetten en een eigen woning zal kunnen zoeken. Het hof vindt het belangrijk dat de verdachte zich kan blijven ontwikkelen in zijn maatschappelijk functioneren en acht een straf die daaraan al te veel in de weg staat dan ook niet gewenst. Het hof zal daarom afzien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur in combinatie met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt. De voorwaardelijke gevangenisstraf dient ertoe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nog eens een strafbaar feit te begaan.
Maatregel ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht
Het hof acht het voorts passend en geboden om aan de verdachte, ter voorkoming van het plegen van nieuwe strafbare feiten jegens zijn ex-partner, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid, zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, op te leggen voor de duur van 2 jaren, inhoudende een contactverbod op straffe van vervangende hechtenis zoals geformuleerd in het dictum van dit arrest.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde misdrijf, de in het dossier opgenomen politiemutaties van na de uitspraak in eerste aanleg, waarbij de verdachte en zijn ex-partner betrokken zijn, het strafblad van de verdachte, waaruit blijkt van een eerdere min of meer recente veroordeling voor (ex-)partnermishandeling, én de omstandigheid dat blijkens het verhandelde ter terechtzitting er nog steeds sprake is van een (hoogoplopend) conflict over de omgang met het gezamenlijke kind van de verdachte en aangeefster, moet er naar het oordeel van het hof ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen of zich belastend zal gedragen jegens aangeefster. Het hof zal dan ook bevelen dat voormelde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 470,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist, in die zin dat de raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de vordering ter zake van de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd, nu daaruit niet blijkt dat de benadeelde partij zozeer in persoon is aangetast dat dat tot schadevergoeding zou moeten leiden.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 december 2022 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof overweegt hiertoe dat op grond van artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek een benadeelde partij onder meer een vergoeding toekomt voor immateriële schade als sprake is van lichamelijk letsel. Het hof stelt op basis van het dossier en de gegeven onderbouwing door en namens de benadeelde partij vast dat sprake is van lichamelijk letsel, zodat de grond voor immateriële schadevergoeding daarmee is gegeven. Het hof heeft bij het bepalen van de hoogte van de toe te kennen schadevergoeding gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen in Nederland plegen te worden toegekend en merkt daarbij op dat de in eerste aanleg toegekende vergoeding naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de gevolgen die het handelen van de verdachte voor de benadeelde partij heeft gehad.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 470,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 38v, 38w, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Legt op de
maatregel strekkende tot beperking van de vrijheidinhoudende dat de veroordeelde voor de duur van 2 jaren op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 1995. Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 470,00 (vierhonderdzeventig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 470,00 (vierhonderdzeventig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 9 (negen) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
13 december 2022.
Dit arrest is gewezen door mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst, als voorzitter, mr. B.P. de Boer en mr. R.K. Pijpers, leden, in bijzijn van de griffier mr. E.E.N. Birkhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2024.