ECLI:NL:GHDHA:2024:2016

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
22-003804-23
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake huiselijk geweld met betrekking tot mishandeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, dat op 1 december 2023 werd gewezen. De verdachte, geboren in 1991, werd beschuldigd van mishandeling van de aangeefster op 30 maart 2023 te Maassluis. Het hof heeft de verklaringen van de aangeefster als betrouwbaar beoordeeld, ondanks het verweer van de verdediging dat deze onbetrouwbaar zouden zijn. Het hof oordeelde dat de aangeefster consistent heeft verklaard over de gebeurtenissen en dat haar letsel, vastgesteld door een forensisch arts, steun biedt voor haar verklaring. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 60 uur en een schadevergoeding van € 500 aan de benadeelde partij, waarbij het hof opmerkte dat de eerdere schadevergoeding in eerste aanleg onvoldoende was in het licht van de gevolgen van het handelen van de verdachte. De vordering van de benadeelde partij tot een hoger bedrag werd gedeeltelijk toegewezen, en het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en het vonnis waarvan beroep vernietigd, waarbij het hof de verdachte schuldig heeft bevonden aan de mishandeling en de strafbaarheid heeft vastgesteld.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003804-23
Parketnummer: 10-180759-23
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 1 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum] 1991,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Voorts is een beslissing genomen over de vordering van de benadeelde partij zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 30 maart 2023 te Maassluis [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] tegen/onder de kin te slaan (met zijn, verdachtes, vuist) en/of
- die [slachtoffer] tegen het lichaam te duwen, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, in het bijzonder omdat het tot een andere bewijsvoering komt. Ook zal het hof een andere beslissing nemen met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij.
Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks30 maart 2023 te Maassluis [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer] tegen/onder de kin te slaan (met zijn, verdachtes, vuist) en
/of
- die [slachtoffer] tegen het lichaam te duwen, als gevolg waarvan die [slachtoffer] ten val is gekomen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van de verdachte zich – overeenkomstig de door hem overgelegde pleitnotitie – op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde. Daartoe is aangevoerd dat de verklaring van de aangeefster onbetrouwbaar dient te worden geacht en niet voor het bewijs kan worden gebruikt.
Het hof is van oordeel dat de aangeefster bij herhaling – waaronder ook in het bijzijn van de verdediging ten overstaan van de raadsheer-commissaris - in hoge mate consistent heeft verklaard over de gebeurtenissen van 30 maart 2023, over hoe de verdachte haar sleutels en telefoon had afgepakt, waarna hij haar begon te duwen toen zij deze probeerde terug te krijgen. Op een gegeven moment duwde de verdachte haar zo hard dat ze viel en op een kattenkrabpaal en vervolgens op de grond terecht kwam. Nadat zij weer overeind was gekomen sloeg de verdachte met zijn vuist tegen/onder haar kin. Ook verklaart zij dat zij ten gevolge van het een en ander letsel heeft opgelopen.
In dit verband is voorts van belang dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van de aangeefster op relevante punten steun vindt in ander bewijs. Het hof kent daarbij in het bijzonder gewicht toe aan het letsel dat bij de aangeefster de dag erna door een forensisch arts is geconstateerd. De beschrijving van het letsel door deze arts past naar het oordeel van het hof bij de verklaring van de aangeefster en biedt daaraan de benodigde steun.
Uit hetgeen is aangevoerd door de raadsman noch uit het onderzoek ter terechtzitting zijn feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat de door de aangeefster afgelegde verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de verklaringen van de aangeefster betrouwbaar zijn en voor het bewijs gebezigd kunnen worden. Het verweer wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft [slachtoffer], met wie hij eerder bevriend was en waar hij seks mee had, op de bewezenverklaarde wijze mishandeld en haar pijn en letsel bezorgd. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Huiselijk geweld heeft veelal een grote impact op slachtoffers en brengt gevoelens van angst en onveiligheid met zich mee. Naar het oordeel van het hof dient er dan ook streng te worden opgetreden tegen huiselijk geweld.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie, d.d. 1 oktober 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Gelet op de andersoortige aard dan wel de gedateerdheid van die strafbare feiten zal het hof dat niet ten nadele van de verdachte meewegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte bewezenverklaarde tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.000,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet gemotiveerd betwist.
Artikel 6:106, eerste lid, onder b, van het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding, indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in de persoon is aangetast. Aan de gevorderde immateriële schade heeft de benadeelde partij – onder andere - ten grondslag gelegd dat het gepleegde strafbare feit fysiek letsel tot gevolg heeft gehad, te weten bloeduitstortingen op haar rechterbil, beide polsen, rechterknie en kin. Dit letsel is geconstateerd door een forensisch arts. Het hof is – gelet op de gevolgen van het handelen van de verdachte - van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 30 maart 2023 tot aan de dag der algehele voldoening. Het hof heeft daarbij gelet op de bedragen die in vergelijkbare gevallen in Nederland plegen te worden toegekend en merkt daarbij op dat de in eerste aanleg toegekende vergoeding naar het oordeel van het hof onvoldoende recht doet aan de gevolgen die het handelen van de verdachte voor de benadeelde partij heeft gehad.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op. Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 500,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
60 (zestig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 500,00 (vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 500,- (vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 10 (tien) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
30 maart 2023.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R.K. Pijpers, leden, in bijzijn van de griffier mr. R.E. Jonkhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 30 oktober 2024.