ECLI:NL:GHDHA:2024:2013

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2024
Publicatiedatum
30 oktober 2024
Zaaknummer
22-001636-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van bedreiging uit 2013 en niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een geldboete van € 500,- of 10 dagen vervangende hechtenis voor bedreiging van twee slachtoffers op 20 december 2013. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging, omdat er sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn. De verdediging heeft deze vordering ondersteund. Het hof heeft vastgesteld dat er meer dan zes jaren zijn verstreken zonder enige daad van vervolging, wat leidt tot verjaring van het recht tot strafvordering. Het hof heeft daarom het openbaar ministerie ambtshalve niet-ontvankelijk verklaard in de strafvervolging van de verdachte. Het vonnis van de politierechter is vernietigd en het hof heeft opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001636-24
Parketnummer: 10-233539-13
Datum uitspraak: 16 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 30 juni 2015 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedatum],
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk wordt verklaard in de vervolging nu er sprake is van een zeer forse overschrijding van de redelijke termijn.
De verdediging heeft zich daarbij aangesloten.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,- subsidiair 10 dagen vervangende hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 20 december 2013 te Rotterdam te zamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik maak je dood, het maakt mij niks uit, ik wurg je, maakt mij niks uit hoe ik het ga doen” en/of “Maakt mij niet uit, ik vermoord haar, het maakt mij niet uit, ik ben dakloos” en/of “Anders gaan jullie er allebei aan, ik maak jullie af als jullie de volgende keer de deur niet open maken”, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
Ambtshalve beoordeling ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Op 30 juni 2015 heeft de politierechter de verdachte bij verstek veroordeeld ter zake van het tenlastegelegde. Op 28 augustus 2015 en op 18 september 2015 is getracht de verdachte in kennis te stellen van de uitspraak. Niet kan worden vastgesteld dat de daarop betrekking hebbende mededeling de verdachte heeft bereikt omdat er op dat moment niemand op het toentertijd bekende adres aanwezig of bereid was om de brief aan te nemen. Vervolgens heeft geen daad van vervolging meer plaatsgevonden tot aan het moment dat de verdachte op 24 april 2024 op de hoogte is gebracht van de uitspraak van de politierechter door middel van een daarop betrekking hebbende mededeling.
In artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 2, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is bepaald dat het recht tot strafvordering door verjaring vervalt in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete, hechtenis of gevangenisstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld.
Op het aan de verdachte ten laste gelegde misdrijf (artikel 285, eerste lid, Sr) is een gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie gesteld. Dit betekent dat de verjaringstermijn voor onderhavig feit zes jaren is, te rekenen vanaf de dag na het begaan van het misdrijf (artikel 71 Sr), dan wel vanaf de datum dat de verjaring door een daad van vervolging is gestuit (artikel 72 Sr).
Nu meer dan 6 jaren zijn verstreken zonder een daad van vervolging, is het hof van oordeel dat het recht tot strafvordering ten aanzien van het tenlastegelegde is verjaard, zodat het openbaar ministerie nietontvankelijk dient te worden verklaard in de strafvervolging van de verdachte.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het tenlastegelegde niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, en mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. R.K. Pijpers, leden, in bijzijn van de griffier mr. R.E. Jonkhoff.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 oktober 2024.