ECLI:NL:GHDHA:2024:2000

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
22-001001-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithalersproblematiek en wederrechtelijk verblijven op een besloten plaats in de haven

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 2004, werd beschuldigd van het wederrechtelijk verblijven op een besloten plaats in de haven van Rotterdam, in strijd met artikel 138aa van het Wetboek van Strafrecht. De tenlastelegging omvatte twee incidenten: op 2 en 5 maart 2024, waarbij de verdachte zich zonder toestemming op een terrein bevond dat bestemd is voor de distributie, opslag of overslag van goederen. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een zwaardere straf, maar het hof oordeelde dat de verdachte niet als first offender moest worden behandeld, gezien de herhaalde overtredingen. Het hof sprak de verdachte vrij van medeplegen en inklimming, omdat er onvoldoende bewijs was voor een nauwe en bewuste samenwerking met een medeverdachte. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 162 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 90 uur. Het hof legde geen vrijheidsbeperkende maatregel op, omdat het delict als slachtofferloos werd beschouwd en de noodzaak daarvan niet was aangetoond.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001001-24
Parketnummers: 10-076053-24 en 10-072865-24
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 8 maart 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2004,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, onder oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-076053-24:
hij op of omstreeks 5 maart 2024 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van ([terminal] in de Rotterdamse haven;
Zaak met parketnummer 10-072865-24 (gevoegd):
hij op of omstreeks 2 maart 2024 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, wederrechtelijk
heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven, gevestigd aan de [straat], terwijl hij, verdachte, zich op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container (met het unieke nummer [containernummer]) door middel van
- braak en/of
– inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd behoudens de opgelegde straf en dat de verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd in de adviezen van 8 maart 2024 en 21 mei 2024. Voorts vordert de advocaat-generaal dat aan de verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid zoals bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt opgelegd voor de duur van drie jaren, inhoudende een locatieverbod, en dat deze maatregel dadelijk uitvoerbaar zal worden verklaard.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak strafverzwarende omstandigheden
Medeplegen
In de zaak met parketnummer 10-076053-24 is tenlastegelegd dat de verdachte het feit tezamen en in vereniging met een of meer anderen heeft begaan.
Uit het onderhavige dossier blijkt dat op 5 maart 2024 door de douane de verdachte samen met een ander, te weten [medeverdachte], in de kofferbak van een geparkeerde personenauto [automerk ] op het haventerrein van [terminal] is aangetroffen. De auto behoorde toe aan een medewerker van [bedrijf] die zich rechtmatig op het haventerrein bevond. De verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben tegenover de politie geen verklaring willen afleggen. De medewerker van [bedrijf]e heeft verklaard dat hij de in zijn auto aangetroffen personen niet kent en ook niet weet hoe deze personen in zijn auto terecht zijn gekomen. Onderzoek aan de aangetroffen mobiele telefoons noch het onderzoek aan de camerabeelden van het haventerrein hebben relevante informatie opgeleverd. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte zich ter zake van het tenlastegelegde beroepen op zijn zwijgrecht.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Die kwalificatie is alleen gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. Bij de vorming van het oordeel dat sprake is van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking, kan de rechter rekening houden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip (zie HR 26 september 2023, ECLI:HR:2023:1314, r.o. 2.3).
Blijkens de wetsgeschiedenis (zie Memorie van Toelichting, vergaderjaar 2019-2020), kamerstuk 35564, nr. 3) bij artikel 138aa Sr volgt dat voor een bewezenverklaring van deze strafverzwarende omstandigheid een feitelijke en opzettelijke samenwerking is vereist.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat onvoldoende wettig en overtuigend is komen vast te staan dat er sprake was van voornoemde feitelijke en opzettelijke samenwerking, dan wel van een nauwe en bewuste samenwerking, tussen de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] gericht op het wederrechtelijk verblijven op het haventerrein. Daarom zal verdachte worden vrijgesproken van het in de zaak met parketnummer 10-076053-24 tenlastegelegde ‘tezamen en in vereniging met een of meer anderen’.
Inklimming
De advocaat-generaal heeft zich, overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat er in de zaak met parketnummer 10-072865-24 sprake is van inklimming door de verdachte in de container. De advocaat-generaal baseert dit op de in het requisitoir aangehaalde regelgeving en jurisprudentie. Zij sluit zich dan ook aan bij de redenering van de politierechter dat de verdachte, door zich onbevoegd in de container te bevinden, zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan inklimming.
Mocht het hof dit standpunt niet volgen dan is de advocaat-generaal van mening dat op grond van de inhoud van het dossier deze strafverzwarende omstandigheid toch bewezen kan worden. Immers, de verbalisanten hebben gerelateerd dat zij in de container waar de verdachte zich bevond op 2 maart 2024 twee tassen aantroffen met enkele boltseals (zegels) waarmee dergelijke containers, dicht worden gedaan. Er is weliswaar niet beschreven dat de verzegeling van de container waarin de verdachte zat ook was verbroken nadat deze eerder wel was verzegeld, maar gelet op de zich in het dossier bevindende foto van de verdachte in de container is te zien dat de container niet meer is verzegeld. Ook zit in het dossier een foto gemaakt van een kapotte boltseal die bij de verdachte is aangetroffen tijdens zijn aanhouding. De container hing
op het moment dat de verdachte hierin zat in de lucht om op het schip te worden geladen. Gebruikelijk is dat containers op dergelijke momenten verzegeld zijn om deze op een veilige manier te vervoeren.
Op basis van het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld dat de verdachte zich door middel van braak en/of inklimming de toegang heeft verschaft tot de container waarin hij is aangetroffen. Wat er ook zij met betrekking tot hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht ten aanzien van de boltseals is het hof van oordeel dat, nu niet is komen vast te staan dat de container waarin de verdachte zich bevond was verzegeld alvorens de verdachte in de container werd aangetroffen, maakt dat hij de container op een andere wijze kan hebben betreden. Het hof spreekt de verdachte dan ook, zoals bepleit door de verdediging, vrij van dit deel van het tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 10-072865-24.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-076053-24 en in de zaak met parketnummer 10-072865-24 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-076053-24:
hij op
of omstreeks5 maart 2024 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven;
Zaak met parketnummer 10-072865-24 (gevoegd):
hij op
of omstreeks2 maart 2024 te Maasvlakte Rotterdam, gemeente Rotterdam, wederrechtelijk heeft verbleven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag en/of overslag van goederen, te weten het door hekken omgeven terrein van [terminal] in de Rotterdamse haven, gevestigd aan de [straat]
, terwijl hij, verdachte, zich op die besloten plaats de toegang had verschaft tot een gebouw, ruimte of vervoermiddel bestemd voor de distributie, opslag of overslag van goederen, te weten een container (met het unieke nummer [containernummer]) door middel van
- braak en/of inklimming.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-076053-24 en het in de zaak met parketnummer 10-072865-24 bewezenverklaarde levert op:
het wederrechtelijk verblijven op een in een haven gelegen besloten plaats voor distributie, opslag of overslag van goederen, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Strafmaat
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan het zich wederrechtelijk begeven op het haventerrein van [terminal] als bedoeld in artikel 138aa Sr. Dit is een strafbaar feit dat veel hinder en schade veroorzaakt bij deze containerterminal en bij andere havenbedrijven. Zo komen bijvoorbeeld werkzaamheden vaak tijdelijk stil te liggen als indringers zijn gesignaleerd en moeten de douane en havenbedrijven veel investeringen doen om het terrein te controleren en te beveiligen. Ook is het een schending van de openbare orde. Het zich ophouden op een haventerrein gebeurt overigens veelal met het doel om drugs uit containers te halen en is daarmee een onmisbare schakel in de keten rond de invoer en verdere verspreiding van drugs en heeft daarmee een ontwrichtende invloed op de samenleving.
Bij het bepalen van de (hoogte van de) straf verwijst het hof naar de algemene lijn die in recente jurisprudentie rond artikel 138aa Sr is uitgezet. In beginsel is de oplegging van een taakstraf voor de duur van 90 uren in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden aangewezen voor zogeheten
first offenders. De duur van die taakstraf kan oplopen tot 160 uren, afhankelijk van de vraag of er sprake is van strafverzwarende omstandigheden, zoals medeplegen en/of inklimming/braak. Indien sprake is van bijzondere omstandigheden, dan kan van dit uitgangspunt worden afgeweken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:GHDHA:2022:985, herhaald en nader genuanceerd in onder meer ECLI:NL:GHDHA:2023:461 en ECLI:NL:GHDHA:2023:1818).
In deze zaak is sprake van een dergelijke bijzondere omstandigheid. Die bestaat erin dat de verdachte tegelijkertijd wordt vervolgd wegens een tweetal overtredingen van artikel 138aa Sr. In deze zaak wordt de verdachte veroordeeld wegens het zich (binnen een tijdsbestek van enkele dagen) tot tweemaal toe wederrechtelijk bevinden op een haventerrein. In die herhaalde overtreding van artikel 138aa Sr ziet het hof aanleiding om de verdachte niet te bestraffen als ware hij (in beide gevallen) een
first offender. Het hof acht het daarentegen opportuun om de verdachte – naast een taakstraf – een forse en ook gedeeltelijk onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Vrijheidsbeperkende maatregel
Door de advocaat-generaal is de oplegging van de dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr geëist. Het hof zal een dergelijke maatregel niet opleggen en overweegt, in lijn met de door dit hof eerder gehouden themazittingen omtrent artikel 138aa Sr, daartoe als volgt.
In dit soort zaken gaat het om een ‘slachtofferloos’ delict en de onderliggende strafbepaling van het bewezenverklaarde feit bevat bovendien in feite reeds een gebiedsverbod. Het door middel van een gebiedsverbod trekken van een grotere ‘verboden cirkel’ rond de havengebieden in Rotterdam beperkt de bewegingsvrijheid van de verdachte zonder dat de noodzaak daarvan (anders dan dat een verdachte nog eerder kan worden opgepakt, immers ook buiten het besloten terrein dat reeds door de strafbaarstelling van artikel 138aa Sr wordt bestreken) voor het hof is komen vast te staan. Het hof ziet zodoende geen reden tot oplegging daarvan.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte in 2018 onherroepelijk door de kinderrechter is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Conclusie
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur - waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest - alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 138aa van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-076053-24 en in de zaak met parketnummer 10-072865-24 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
162 (honderdtweeënzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
90 (negentig) dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt
of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken
of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij Reclassering Nederland, Marconistraat 2 te 3029 AK Rotterdam, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde zich inspant voor het vinden en behouden van betaald werk. De dagbesteding draagt bij aan het voorkomen van delictgedrag.
Stelt als bijzondere voorwaardedat de veroordeelde aan de reclassering inzicht geeft in zijn financiën. Indien geïndiceerd werkt hij mee aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van betalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
90 (negentig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
45 (vijfenveertig) dagen hechtenis.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, welk bevel met ingang van 15 mei 2024 is geschorst.
Dit arrest is gewezen door mr. M. Ferschtman, voorzitter, mr. W.J. van Boven en mr. J.P.L.M. Remmerswaal, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.J.J. van den Broek.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2024.
mr. M. Ferschtman is buiten staat dit arrest te ondertekenen.