ECLI:NL:GHDHA:2024:1999

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 oktober 2024
Publicatiedatum
25 oktober 2024
Zaaknummer
22-003650-21
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partieel nietige dagvaarding t.a.v. feit dat ziet op witwassen (grote) hoeveelheid auto-onderdelen en opzetheling van o.a. een bestelbus

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 december 2021. De verdachte, geboren in 1985, werd beschuldigd van opzetheling van een bestelbus en een grote hoeveelheid auto-onderdelen, evenals het bezit van jammers en het niet bijhouden van een deugdelijke bedrijfsadministratie. Het hof oordeelde dat de dagvaarding voor een deel nietig was, met name voor het feit dat betrekking had op de witwaspraktijken. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk, en een geldboete van € 2.000. De zaak omvatte ook een vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde voorwaardelijke straf, die werd afgewezen omdat de verdachte het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf al in voorarrest had uitgezeten. Het hof oordeelde dat de verdachte niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep voor het deel dat betrekking had op de vrijspraak in eerste aanleg. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen omdat niet was komen vast te staan dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg was van de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003650-21
Parketnummers: 09-852255-18 en 09-837317-19
22-003158-13 (TUL)
Datum uitspraak: 1 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 2 december 2021 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
adres: [woonadres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof d.d.
3 september 2024 en 17 september 2024.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder parketnummer 09-837317-19 (hierna: dagvaarding II) als feit 4 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het onder parketnummer 09-852255-18 (hierna: dagvaarding I) als feit 1 primair en feit 2 en bij dagvaarding II als feiten 1, 2 primair en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 34 maanden, met aftrek van voorarrest, met dien verstande dat voor de bij dagvaarding II als feit 3 tenlastegelegde overtreding na schuldigverklaring geen straf of maatregel is opgelegd. Wel is voor dit feit aan de verdachte een beroepsverbod gedurende 5 jaren opgelegd. Over de vorderingen van de benadeelde partijen, de inbeslaggenomen goederen en de vordering tenuitvoerlegging is beslist zoals nader omschreven in het vonnis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Niet-ontvankelijkheid in hoger beroep ten aanzien van dagvaarding II, feit 4
De verdachte is door rechtbank Den Haag vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak bij dagvaarding II onder 4 is tenlastegelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
Dagvaarding I:
1.
primairhij in of omstreeks de pleegperiode van 09 april 2018 tot en met 30 november 2018, in het arrondissement Den Haag, althans in Nederland, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling, immers heeft verdachte op na te melden tijdstippen, op na te melden plaatsen, (telkens) na te melden goederen verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van die goederen (telkens) wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof:
1. een bestelbus, [automerk 1], kenteken {kenteken 1] en/of
2. één of meer kentekenpla(a)t(en), kenteken {kenteken 2] en/of kenteken [kenteken 3] en/of
3. één of meer auto-onderde(e)l(en) van een personenauto, [automerk 2], kenteken [kenteken 4];
1.
subsidiairhij in of omstreeks de periode van 09 april 2018 tot en met 30 november 2018 te Waddinxveen, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal een of meer goederen, te weten
1. een bestelbus, [automerk 1], kenteken [kenteken 1] en/of
2. één of meer kentekenpla(a)t(en), kenteken [kenteken 2] en/of kenteken [kenteken 3] en/of
3. één of meer auto-onderde(e)l(en) van een personenauto, [automerk 2], kenteken [kenteken 4],
heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij (telkens) ten tijde van de verwerving of het voorhanden krijgen van deze goederen wist althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks 30 november 2018 te Waddinxveen, al dan niet opzettelijk, een of meer radioapparaten, te weten één of meer jammer(s), heeft aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
Dagvaarding II:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 juli 2014 tot en met 21 april 2019, te Rijswijk, althans in Nederland, in de uitoefening van zijn bedrijf, (telkens) van voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op voorwerpen waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voorwerpen voorhanden hebben gehad, door van een (grote) hoeveelheid auto-onderdelen de productiekenmerken en/of de identificatiekenmerken te verwijderen en/of onleesbaar te maken en/of (vervolgens) auto-onderdelen te monteren in andere voertuigen, althans, een (grote) hoeveelheid auto-onderdelen (onder meer afkomstig van voertuigen genoemd in proces verbaal LEFC819006-295 (p. 264/265, zaaksdossier 4) en/of de eindrapportage inzake locatie Rijswijk van het VbV (p. 466, zaaksdossier 4)), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die auto-onderdelen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
2.
primairhij op of omstreeks 16 april 2019, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, van een voorwerp, te weten een of meer geldbedrag(en) (totaal circa EUR 4.500,-), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld door voornoemd geldbedrag in een geprepareed blikje Cola en/of in een geprepareerd sierraden doosje en/of in een tas te stoppen en/of vervolgens achter een vastgeschoefd schot in een slaapkamer te verbergen, althans voornoemd geldbedrag heeft verworven, overgedragen, omgezet en/of voorhanden heeft gehad en/of gebruik van heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
2.
subsidiairhij op of omstreeks 16 april 2019, te 's-Gravenhage, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag (circa EUR 4.500,-), heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad terwijl hij, verdachte, wist dat dat voorwerp onmiddellijk afkomstig was uit enig eigen misdrijf;
3.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 juli 2014 tot en met 21 april 2019, te Rijswijk, althans in Nederland, als opkoper en handelaar in auto's en/of auto-onderdelen, aangewezen bij het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Staatsblad 1992/36) niet met inachtneming van de bij de algemene maatregel van bestuur geldende regels:
- aantekening heeft gehouden en/of heeft doen houden van alle gebruikte en/of ongeregelde goederen die hij, verdachte, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of
- één of meerdere gebruikte en/of ongeregelde goed(eren) heeft verworven van één of meer perso(o)n(en) zonder dat die perso(o)n(en) zijn/hun identiteitsgegevens had(den) opgegeven en/of zonder dat hij, verdachte, die identiteitsgegevens in zijn administratie heeft aangetekend en/of heeft doen aantekenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het bij dagvaarding I onder 1 primair ten laste gelegde en partieel van het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, sub 3 tenlastegelegde.
Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte van het onder dagvaarding I, onder feit 1 subsidiair – ten aanzien van de onderdelen 1 en 2 –, feit 2 – ten aanzien van 1 jammer – alsmede voor de feiten 1 en 2 primair onder dagvaarding II ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, en een beroepsverbod voor de duur van 5 jaren. Voor de bij dagvaarding II onder 3 tenlastegelegde overtreding heeft de advocaat-generaal een geldboete gevorderd ter hoogte van
€ 2.000,00, te vervangen door 30 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Partiële nietigheid van dagvaarding II, feit 1
De verdediging heeft aangevoerd dat dagvaarding II nietig is voor zover het betreft het tenlastegelegde onder feit 1.
Het openbaar ministerie heeft aangevoerd dat voldoende duidelijk is wat de verdachte wordt verweten en heeft in dat verband gewezen op het feit dat er in de tenlastelegging naar het proces-verbaal en paginanummers wordt verwezen. Hooguit is er volgens de advocaat-generaal sprake van partiële nietigheid voor zover het betreft de bestanddelen “onder meer” in de tenlastelegging.

Oordeel van het hof

Op grond van artikel 261, eerste lid, Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) behelst de inleidende dagvaarding een opgave van het feit dat ten laste wordt gelegd, met vermelding omstreeks welke tijd en waar ter plaatse het feit begaan zou zijn. Het tweede lid voegt daaraan toe dat de inleidende dagvaarding tevens de vermelding behelst van de omstandigheden waaronder het feit zou zijn begaan.
De achtergrond van deze bepaling is dat de procesdeelnemers op de hoogte zijn van de gronden waarop de vervolging berust. Vanuit oogpunt van de verdediging staat hierbij centraal dat de verdachte zich op basis van de tenlastelegging naar behoren kan verdedigen. De opgave van het feit moet duidelijk en begrijpelijk, niet innerlijk tegenstrijdig en voldoende feitelijk zijn. Bij de verdachte mag er - tegen de achtergrond van het strafdossier - redelijkerwijs geen twijfel over bestaan welke specifieke gedraging(en) hem worden verweten.
De middels een wijziging tenlastelegging in eerste aanleg gewijzigde tekst van feit 1 op dagvaarding II luidt (zoals eerder weergegeven):
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 4 juli 2014 tot en met 21 april 2019, te Rijswijk, althans in Nederland, in de uitoefening van zijn bedrijf, (telkens) van voorwerpen de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding, de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld en/of heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbenden op voorwerpen waren en/of heeft verborgen en/of verhuld wie voorwerpen voorhanden hebben gehad, door van een (grote) hoeveelheid auto-onderdelen de productiekenmerken en/of de identificatiekenmerken te verwijderen en/of onleesbaar te maken en/of (vervolgens) auto-onderdelen te monteren in andere voertuigen, althans, een (grote) hoeveelheid auto-onderdelen (onder meer afkomstig van voertuigen genoemd in proces verbaal LEFC819006-295 (p. 264/265, zaaksdossier 4) en/of de eindrapportage inzake locatie Rijswijk van het VbV (p. 466, zaaksdossier 4)), heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voornoemde voorwerpen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat die auto-onderdelen geheel of gedeeltelijk, - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij aldus van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
Voor een beoordeling van de duidelijkheid van de tenlastelegging is het volgende van belang.
Van 21 tot en met 24 april 2019 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in de bij de verdachte in gebruik zijnde loods aan de [adres 8] in Rijswijk. Tijdens de doorzoeking werd volgens het proces-verbaal (onder meer) een zeer grote hoeveelheid auto-onderdelen aangetroffen, die deels te relateren waren aan gestolen auto's. Voorts werden in die loods auto-onderdelen aangetroffen waarvan de productiekenmerken (unieke nummers die aantonen van welk voertuig dat onderdeel afkomt) en/of de identificatiekenmerken waren verwijderd of onleesbaar gemaakt. Gezien de grote hoeveelheid aangetroffen goederen is besloten de gehele bedrijfsruimte leeg te ruimen en de voorwerpen die vatbaar waren voor inbeslagname in beslag te nemen. Later is dit gehele beslag overgedragen aan de stichting Verzekeringsbureau Voertuigencriminaliteit (hierna: VbV) voor nader onderzoek (zie proces-verbaal bevindingen p. 60, zaaksdossier 4). Ook het Landelijk informatiecentrum Voertuigencriminaliteit (hierna LIV) heeft onderzoek verricht.
Het VbV heeft in opdracht van de politie in totaal 3312 items afkomstig van de [adres] te Rijswijk ontvangen en onderzocht. Dit heeft er in geresulteerd dat in het beslag onderdelen zijn aangetroffen die te herleiden waren naar in totaal 26 auto's die van diefstal afkomstig waren. Daarnaast bleken van 106 geregistreerde onderdelen de unieke fabriekskenmerken (moedwillig) te zijn verminkt of verwijderd. Het LIV had dit reeds ten aanzien van 81 onderdelen geconstateerd, die deel uitmaken van het totaal van 106 onderdelen.
De gegevens van voornoemde 26 gestolen auto’s zijn opgenomen in het dossier. Tevens zijn beslaglijsten overgelegd. Het dossier behelst echter geen informatie over welke onderdelen afkomstig waren van deze gestolen auto’s. Ook is niet geverbaliseerd van welke onderdelen de unieke fabriekskenmerken waren verminkt of verwijderd. Aanvankelijk was ook niet duidelijk om hoeveel onderdelen het ging, maar in eerste aanleg heeft de rechtbank – mede op verzoek van de verdediging - op 20 november 2020 de officier van justitie opdracht gegeven om – kort gezegd – de politie een aanvullend rapport op te laten opstellen waarin zo veel mogelijk concrete gegevens en aldus duidelijkheid wordt gegeven over de auto-onderdelen die onderzocht zijn. Hierop is - voor zover relevant - als antwoord gekomen dat het LIV van 81 onderdelen heeft getracht de herkomst te achterhalen en is gewezen op de lijst van gestolen voertuigen. Van de gestolen voertuigen zijn in totaal 71 onderdelen geïdentificeerd (p. 115 en 117 e.v. Addendum dossier n.a.v. pro forma 20 november 2020).
Het hof constateert dat de tenlastelegging de voorwerpen die zouden zijn witgewassen, aanduidt als “
een (grote) hoeveelheid auto-onderdelen”. Tegen de achtergrond van het dossier, zoals hiervoor geschetst, is onvoldoende duidelijk waartegen de verdachte zich moet verdedigen, als genoemde auto-onderdelen niet nader geduid worden. In de tenlastelegging is na “
althans” weliswaar opgenomen “
afkomstig van voertuigen genoemd in proces-verbaal LEFC819006-295 (p. 264/265, zaaksdossier 4) en/of de eindrapportage inzake locatie Rijswijk van het VbV (p. 466, zaaksdossier 4)”, maar de bewuste paginanummers in het dossier behelzen slechts een overzicht van de gestolen voertuigen en geen informatie ten aanzien van de vraag om welke onderdelen het gaat. Hierbij komt dat de verdenking (gewoonte)witwassen behelst zodat bij een vermoeden van niet legale herkomst van voorwerpen van de verdachte verlangd wordt dat hij met een voldoende concrete, verifieerbare en niet op voorhand onwaarschijnlijke verklaring ten aanzien van die voorwerpen komt. Als niet duidelijk is om welke auto-onderdelen het gaat, dan kan de verdachte zich hiertegen niet (voldoende) verdedigen. Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte onder deze omstandigheden niet in staat is zich op basis van de tenlastelegging naar behoren te verdedigen.
Tenslotte merkt het hof in dit verband op, dat het oog heeft voor de belangen die gemoeid zijn met het niet prijsgeven van opsporingsmethodes die bij onderzoek naar voertuigidentificatie worden gehanteerd. Het hof onderkent ook dat uitspraken over onderdelen en de daarop weergegeven echtheidskenmerken informatie kunnen opleveren voor criminelen die zich juist bezighouden met het verwijderen van die echtheidskenmerken, en dat identificatie van onderdelen daarmee mogelijk moeilijker zal worden. Dit alles laat echter onverlet dat de bewoordingen van de tenlastelegging de geldigheidstoets, zoals hiervoor uiteengezet, tegen de achtergrond van het dossier moet kunnen doorstaan.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat dagvaarding II wat betreft feit 1 nietig dient te worden verklaard.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder dagvaarding II, feit 2 primair en subsidiair is tenlastegelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Uit het procesdossier volgt dat de verdachte op verschillende plekken in zijn woning contant geld bewaarde, onder meer in een geprepareerd colablikje en in een tas. Het hof is van oordeel dat het dossier te weinig indicatoren bevat om te spreken van een witwasvermoeden ten aanzien van het aangetroffen geld. Daartoe is acht geslagen op de relatief beperkte hoogte van het in totaal aangetroffen bedrag, de vindplaatsen en de – voor het grootste deel niet van wat in het normale betalingsverkeer gebruikelijk is afwijkende – coupures. Het gegeven dat ook één biljet van € 500,00 is aangetroffen in de woning van de verdachte maakt deze afweging, alle omstandigheden tezamen bezien, niet anders.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair, sub 1 en 2, en 2 en bij dagvaarding II onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 09-852255-18 (dagvaarding I):
1.
subsidiairhij
in of omstreeks de periode van 09 april 2018 tot en metop30 november 2018 te Waddinxveen
, althans in Nederland, meermalen, althans eenmaal een of meergoederen, te weten
1. een bestelbus, [automerk 1], kenteken [kenteken 1] en
/of
2.
één of meerkentekenpla
(a
)t
(en
), kenteken [kenteken 2] en
/ofkenteken [keneteken 3]
en/of

3. één of meer auto-onderde(e)l(en) van een personenauto, [automerk 2], kenteken [kenteken 4],

heeft verworven,voorhanden
heeftgehad
en/of overgedragen, terwijl hij
(telkens)ten tijde van
de verwerving ofhet voorhanden krijgen van deze goederen wist
althans redelijkerwijs had moeten vermoedendat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij
in of omstreeksop30 november 2018 te Waddinxveen,
al dan nietopzettelijk,
een of meerradioapparaten, te weten
één of meerjammer
(s
),
heeft aangelegd,geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft gehad
en/of heeft gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radioapparaten geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend op grond van hoofdstuk 3 van de Telecommunicatiewet;
Zaak met parketnummer 09-837317-19 (dagvaarding II) :
3.
hij
op één of meer tijdstip(pen)in
of omstreeksde periode van 4 juli 2014 tot en met 21 april 2019, te Rijswijk
, althans in Nederland, als opkoper en handelaar in auto's en
/ofauto-onderdelen, aangewezen bij het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Staatsblad 1992/36) niet met inachtneming van de bij de algemene maatregel van bestuur geldende regels:
- aantekening heeft gehouden en/of heeft doen houden van alle gebruikte en/of ongeregelde goederen die hij, verdachte, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en
/of
-
één of meerderegebruikte en
/ofongeregelde goed
(eren
)heeft verworven van
één of meerperso
(o)n
(en
)zonder dat die perso
(o)n
(en
) zijn/hun identiteitsgegevens had
(den
)opgegeven en
/ofzonder dat hij, verdachte, die identiteitsgegevens in zijn administratie heeft aangetekend en/of heeft doen aantekenen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging

Dagvaarding I, feiten 1 subsidiair en 2

Door de verdediging is bepleit dat de verdachte van dagvaarding I, feiten 1 en 2, moet worden vrijgesproken. De verdachte heeft verklaard dat hij tegen een vergoeding in opdracht van een ander, van wie hij de naam niet wil noemen, doende was de bestelbus naar een locatie te brengen toen hij werd aangehouden. De verdachte heeft desgevraagd niet willen zeggen waar de bestelbus vandaan kwam en waar hij de bestelbus naar toe moest brengen. Hij wist niet dat de bestelbus gestolen was en het was hem niet opgevallen dat er losse kentekenplaten en jammers in de bestelbus aanwezig waren.
Het hof overweegt als volgt. Op 30 november 2018 is de verdachte aangehouden toen hij in een [automerk 1] bestelbus met kenteken [kenteken 2] reed. De verbalisanten stelden vast dat de op de bestelbus bevestigde kentekenplaten als gestolen waren opgegeven en dat de duplicaatcode ‘1’ hierop valselijk was aangebracht, kennelijk door middel van een stift. Ook de bestelbus zelf bleek na controle van het chassisnummer op 10 april 2018 als gestolen te zijn opgegeven. In de bestelbus lagen voorts, kort gezegd, diverse auto-onderdelen (in de laadruimte), gestolen kentekenplaten (achter de bijrijdersstoel) en twee zogeheten jammers (in het bergvak van het bestuurdersportier en in de armleuning). Uit het politiedossier volgt dat een deel van de auto-onderdelen afkomstig was uit een [automerk 2] met voertuigidentificatienummer [identificatienummer]. In de door de verdachte gehuurde garageruimte aan de [adres] te Rijswijk zijn eveneens auto-onderdelen afkomstig uit diezelfde [automerk 2] aangetroffen. In beide gevallen betrof het onderdelen van de [automerk 2] van [medeverdachte], die eerder, op 1 oktober 2018, aangifte had gedaan van diefstal van dit voertuig op 30 september 2018, terwijl later uit politieonderzoek is gebleken dat deze aangifte valselijk was gedaan. Uit het politiedossier blijkt verder dat deze [medeverdachte] in de periode rond de valse aangifte regelmatig contact had met de verdachte, met name ook op de dag vóór de aangifte, dus de dag van de beweerdelijke diefstal van de [automerk 2]. Berichten die de verdachte en [medeverdachte] die dag uitwisselden gaan over het feit dat ze elkaar straks zien, over een trailer en een sleepkabel. Het hof leidt hieruit af, dat de verdachte de dag voor de aangifte doende is geweest de [automerk 2] bij [medeverdachte] op/weg te halen.
Het samenstel van deze omstandigheden, in combinatie met het feit dat de verdachte ook in hoger beroep niet heeft willen verklaren over een kennelijk betrokken derde persoon, maken dat het hof het niet aannemelijk acht dat de verdachte op de dag van zijn aanhouding in opdracht van een ander met de bestelbus reed. Uitgangspunt is daarom dat hij dat voor zichzelf deed, en dus verantwoordelijk was voor de bestelbus en de inhoud ervan en op de hoogte was van de illegale herkomst van die bestelbus en van de gestolen goederen die zich daarin bevonden. De (enige) reden dat de verdachte desalniettemin en conform vordering van de advocaat-generaal van het ten laste gelegde bestanddeel
“één of meer auto-onderde(e)l(en) van een personenauto, [automerk 2], kenteken [kenteken 4]”zal worden vrijgesproken, is omdat ten aanzien daarvan niet kan worden vastgesteld dat deze onderdelen – gelet op voornoemde valse aangifte – door misdrijf (van een ander) verkregen zijn.
Het verweer van de verdediging wordt verworpen.

Dagvaarding II, feit 3

Door de verdediging is bepleit dat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. Hoewel deze administratie tekortkomingen had, hield de verdachte wel een administratie bij. Hij maakte digitale overzichten voor zichzelf met bijbehorende foto’s, bewaarde op zijn telefoon foto’s van onderdelen en chassisnummers en plakte stickers op de onderdelen. Zo hield hij bij wat hij kocht, van wie, en wat daarmee gebeurde. De telefoon met daarop de foto’s is op enig moment gestolen, waardoor de foto’s verloren zijn geraakt. De digitale overzichten heeft hij wel overgelegd.
Het hof is van oordeel dat hetgeen de verdachte stelt in dit verband te hebben ondernomen niet voldoet aan wat moet worden verstaan onder het houden van de vereiste aantekening in de zin van artikel 437 Wetboek van Strafrecht. Deze dient immers te voldoen aan de eisen, voortvloeiend uit het Besluit van 6 januari 1992, Stb. 1992,36 (laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 oktober 2012, Stb. 2012,480), te weten het bijhouden van een doorlopend en een door of namens het hoofd van de plaatselijke politie gewaarmerkt register, en is ontoereikend in het licht van het doel van het voorschrift, te weten de handel in gestolen goederen aan banden te leggen en de eigendommen/vermogensrechten van personen te beschermen. Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bij dagvaarding I onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:

Opzetheling, meermalen gepleegd.

Het bij dagvaarding I onder 2 bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, opzettelijk begaan.
Het bij dagvaarding II onder 3 bewezenverklaarde levert op:
als bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf niet met inachtneming van de bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels aantekening houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij heeft verworven dan wel voorhanden heeft

en

als bij algemene maatregel van bestuur aangewezen handelaar in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf een gebruikt of ongeregeld goed verwerven van iemand, zonder dat diegene zijn identificerende persoonsgegevens heeft opgegeven of zonder dat hij die gegevens in zijn administratie heeft aangetekend.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een bestelbus en kentekenplaten, welk misdrijf het plegen van diefstallen en inbraken lucratief maakt en een afzetmarkt voor gestolen voorwerpen in stand houdt. Daarbij vervoerde hij in deze bus zogeheten jammers, terwijl hiervan algemeen bekend is dat zij gebruikt worden bij criminele activiteiten. De verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan het, kort gezegd, niet bijhouden van een deugdelijke administratie, terwijl hij hiertoe vanuit de uitoefening van zijn bedrijf verplicht was. Dit feit maakt de controle van een legale bedrijfsvoering onmogelijk en zal de teruggave van de inbeslaggenomen goederen aan de rechthebbenden bemoeilijken.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de houding van de verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten. Daarbij merkt het hof op dat de verdachte, hoewel hij verklaart te hebben geleerd van zijn onvoorzichtigheid – of, zoals hij het zelf noemt, zijn naïviteit – en is uitgeschreven uit het register van de Kamer van Koophandel, ook thans nog ‘via via’ klusjes met betrekking tot auto’s en het vervaardigen van duplicaatsleutels ten behoeve van autosloten uitvoert. Ook verklaart hij nog steeds in aanraking te komen met mogelijk gestolen voertuigen. De verdachte heeft weinig losgelaten over het rondrijden met een gestolen bestelbus en lijkt het belang van een deugdelijke bedrijfsadministratie niet in te zien.
Het hof heeft ten slotte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 19 augustus 2024, waaruit blijkt dat de verdachte eerder tot forse gevangenisstraffen is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof stelt met de verdediging vast dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 EVRM. Er is in deze zaak op 15 december 2021 hoger beroep ingesteld en de appelschriftuur is (tijdig) op 29 december 2021 ingediend. Eerst op 27 februari 2024 heeft een regiezitting plaatsgevonden, gevolgd door getuigenverhoren bij de Raadsheer-Commissaris. Met het wijzen van dit arrest op 1 oktober 2024 is de redelijke termijn hiermee in hoger beroep met ruim 9 maanden overschreden.
Het hof acht - alles afwegende - in beginsel een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden voor de bewezen verklaarde misdrijven passend en geboden. Gelet op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof evenwel een deel hiervan, namelijk drie maanden, voorwaardelijk opleggen met een proeftijd van twee jaren.
Daarnaast zal het hof een geheel onvoorwaardelijke geldboete van € 2.000,00 opleggen terzake van de bewezenverklaarde overtreding. Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Anders dan de advocaat-generaal ziet het hof – mede
gelet op de beslissing ten aanzien van feit 1 op dagvaarding II - geen aanleiding de verdachte een beroepsverbod op te leggen.
Beslag
Onder de verdachte zijn goederen in beslag genomen, en nog niet teruggegeven, met betrekking tot of met behulp waarvan het bewezenverklaarde is begaan of die bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane feiten, zoals opgenomen in de beslaglijsten 09/852255-18, 09/837317-19A KBH en 09/837317-19B VbV.
Het hof beslist ten aanzien van de inbeslaggenomen goederen als volgt.
De na te melden in beslag genomen en nog niet teruggegeven jammers (09/837317-19A KBH, nummers 8, 30 en 73) zijn voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan en zijn van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De in beslag genomen voertuigen (09/837317-19A KBH, nummers 40 en 52) dienen te worden onttrokken aan het verkeer, nu gebleken is dat de voertuigen zijn samengesteld uit onderdelen waarvan de kenmerken onleesbaar zijn gemaakt, waardoor de herkomst hiervan niet kan worden vastgesteld. De voertuigen behoren toe aan de verdachte, terwijl ze bij gelegenheid naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen. Bovendien betreft het voorwerpen die kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke feiten en die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met het algemeen belang.
De in beslag genomen linnen tas met administratie (09/837317-19A KBH, nummer 5) moet worden teruggegeven aan de rechthebbende, de verdachte.
De in beslag genomen gereedschapskist met inhoud (09/852255-18, nummer 2) moet worden teruggeven aan de rechthebbende, [eigenaar gereedschapskist].
Ten aanzien van de overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen kan het hof niet vaststellen wie de rechtmatige eigenaar is. Het hof gelast daarom de bewaring daarvan ten behoeve van de rechthebbenden.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 8.336,66. In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag € 8.336,66.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan, dat de gestelde schade een rechtstreeks gevolg is van een van de bewezenverklaarde feiten.
De benadeelde partij dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding.
Gelet op het voorgaande dient de benadeelde partij te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met de verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2016, met rolnummer 22-003158-13, is de verdachte opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Aan de orde is de vordering tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel.
Zowel de advocaat-generaal als de verdediging hebben verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, waarbij (onder meer) is gewezen op het feit dat de verdachte in voorarrest het voorwaardelijk opgelegde deel van de gevangenisstraf reeds heeft uitgezeten.
Het hof constateert dat het met een toewijzing van de vordering tenuitvoerlegging gepaard gaande bevel tot aftrek van het voorarrest ertoe zou leiden dat in het onderhavige geval — waarin de gezamenlijke duur van het
onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf en het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf gelijk is aan de duur van het reeds ondergane voorarrest — aan een bevel tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf van vijf maanden geen (verdere) uitvoering kan worden gegeven. Daarom zal het hof de vordering afwijzen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 36b, 36c, 36d, 57, 62, 416 en 437 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10.15 van de Telecommunicatiewet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 09-837317-19 (dagvaarding II) onder 4 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de dagvaarding in eerste aanleg wat betreft het in de zaak met parketnummer 09-837317-19 (dagvaarding II) onder 1 tenlastegelegde
nietig.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-852255-18 (dagvaarding I) onder 1 primair en in de zaak met parketnummer 09-837317-19 (dagvaarding II) onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan
vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 09-852255-18 (dagvaarding I) onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 09-837317-19 (dagvaarding II) onder 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 09-852255-18 (dagvaarding I) onder 1 subsidiair en 2 en in de zaak met parketnummer 09-837317-19 (dagvaarding II) onder 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer
09-852255-18 (dagvaarding I) onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ten aanzien van het in de zaak met parketnummer
09-837317-19 (dagvaarding II) onder 3 bewezenverklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 2.000,00 (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
30 (dertig) dagen hechtenis.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Onder beslaglijst 09-837317-19A KBH:
nr. 8 (jammer)
nr. 30 (jammer)
nr. 73 (jammer)
nr. 40 (personenauto JZ96ID)
nr. 52 (personenauto [automerk 3])
Gelast de
teruggaveaan [eigenaar gereedschapskist] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Onder beslaglijst 09-852255-18:
(2) 1.00 STK Gereedschapskist met inhoud.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- Onder beslaglijst 09-837317-19A KBH:
(5) linnen tas met administratie.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- Onder beslaglijst 09-852255-18:
(6) 1.00 DIV Motoronderdeel, 2 KRATTEN diversen; onderd. van 1 auto VIN/chassisnr: [chassisnr]
- beslaglijst 09-837317-19A KBH:
alle op de lijst genoemde goederen met uitzondering van de nummers 2, 5, 8, 30, 40, 52, 73
- beslaglijst 09-837317-19B VbV:
alle op de lijst genoemde goederen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeeld partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging van de bij het arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 maart 2016, met rolnummer 22-003158-13, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. L.C. van Walree,
mr. M.C. Bruining en mr. B. Vogel, in bijzijn van de griffier mr. K. Roos.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 oktober 2024.
Mr. B. Vogel is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.