In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 september 2024 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie en de draagkracht van de ouders. De vrouw, verzoekster in het principaal hoger beroep, was het niet eens met de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2022, waarin de man was verplicht om een bijdrage in de kosten van de kinderen te betalen van € 25,- per maand per kind. De vrouw verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en de kinderalimentatie vast te stellen op € 594,- per kind per maand. De man, verweerder in het principaal hoger beroep, voerde verweer en vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
Het hof heeft de feiten vastgesteld, waaronder dat partijen ouders zijn van twee minderjarige kinderen en dat de man de kinderen heeft erkend. De kinderen hebben hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw. Het hof heeft de financiële situatie van de man beoordeeld, inclusief zijn inkomen en uitgavenpatroon. De vrouw stelde dat de man zwarte inkomsten had, maar het hof oordeelde dat zij onvoldoende bewijs had geleverd voor deze claim. Het hof concludeerde dat de man een inkomen heeft op bijstandsniveau en dat zijn draagkracht vastgesteld dient te worden op het minimumbedrag van € 50,- per maand.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, wat betekent dat de man niet meer kinderalimentatie hoeft te betalen dan eerder was vastgesteld. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer van het hof, waarbij de griffier aanwezig was.