ECLI:NL:GHDHA:2024:1980

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 september 2024
Publicatiedatum
23 oktober 2024
Zaaknummer
200.323.981/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onenigheid over de toedeling van de voormalige echtelijke woning en de uitleg van het echtscheidingsconvenant

In deze zaak gaat het om de onduidelijkheid over de toedeling van de voormalige echtelijke woning tussen partijen, die van 2010 tot 2013 gehuwd zijn geweest. In 2013 hebben zij een echtscheidingsconvenant opgesteld, maar er is onduidelijkheid over de afspraken die zij hebben gemaakt met betrekking tot de woning. De man heeft de woning verkocht in 2022, maar de vrouw betwist dat de woning aan de man is toegedeeld zonder verdere verrekening. Het hof moet nu beoordelen wat de partijen in 2013 zijn overeengekomen over de woning. De vrouw is in hoger beroep gekomen tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de man werd erkend als gerechtigd tot de gehele overwaarde van de woning. Het hof heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de man gerechtigd is tot de gehele overwaarde van de woning, en dat de vrouw geen recht heeft op een deel van de overwaarde. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en compenseert de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
Zaaknummer hof : 200.323.981/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/637811 / HA ZA 22-381
Arrest van 24 september 2024
in de zaak van
[de vrouw],
wonend in [woonplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. J.H.M. de Boer, kantoorhoudend in Alkmaar,
tegen
[de man],
wonend in [woonplaats] ,
verweerder,
advocaat: mr. L.P. Quist, kantoorhoudend in Dordrecht.
Het hof zal partijen hierna noemen de vrouw en de man.

1.De zaak in het kort

Partijen zijn gehuwd geweest van 2010 tot 2013. Zij woonden in de woning aan het adres [adres] (hierna: de woning). Zonder juridische bijstand hebben zij in 2013 een echtscheidingsconvenant opgesteld (hierna: het convenant), dat is gehecht aan de echtscheidingsbeschikking, waarin staat: “
Vader blijft in de koopwoning wonen, (…). Hypotheek staat volledig op zijn naam, waarvan moeder volledige afstand neemt.” Daarnaast is daarin een algemene bepaling over vrijwaring en algehele kwijting opgenomen, waarin kort gezegd staat dat partijen niets meer van elkaar te vorderen hebben. Vervolgens is de man ook daadwerkelijk in de woning blijven wonen en heeft hij alle woonlasten voldaan. In 2022 verkoopt de man de woning, die op dat moment een overwaarde heeft, aan een derde. Voorafgaand aan de notariële levering blijkt dat partijen van mening verschillen over het echtscheidingsconvenant voor zover dat ziet op de woning. De verkoopopbrengst, een bedrag van € 56.454,04, is daarom in depot gesteld. In deze zaak ligt nu voor wat partijen in 2013 zijn overeengekomen over de woning. De man meent dat partijen toen de woning aan hem hebben toegedeeld, zonder verdere verrekening. De vrouw betwist dat en meent dat partijen slechts zijn overeengekomen dat de man in de woning blijft wonen.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 24 februari 2023, waarmee de vrouw in hoger beroep is gekomen van het onder bovengenoemd zaaknummer uitgesproken vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2022 (hierna: het bestreden vonnis);
  • de memorie van grieven van de vrouw, met bijlagen;
  • de memorie van antwoord van de man, met bijlagen;
  • het journaalbericht van 14 juni 2024 van de zijde van de vrouw, ingekomen bij het hof op 17 juni 2024, met bijlagen.
2.2
Op 25 juni 2024 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Naast de feiten, die het hof onder 1. heeft genoemd, zijn de volgende feiten relevant.
3.2
Partijen zijn op [huwelijksdatum] 2010 gehuwd in algehele gemeenschap van goederen. Tot de huwelijksgoederengemeenschap behoorden onder meer de woning, een op de woning rustende hypothecaire geldlening bij de [bank] (hierna: de hypotheek) en een daaraan gekoppelde bankspaarrekening.
3.3
In 2012 hebben partijen besloten te gaan scheiden. De vrouw is in dat jaar samen met de kinderen verhuisd naar een andere woning.
3.4
Bij beschikking van 27 februari 2013 heeft de rechtbank Amsterdam de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het convenant maakt onderdeel uit van deze beschikking.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
De man heeft de vrouw gedagvaard en - na eiswijziging - gevorderd (in conventie), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat partijen zijn overeengekomen dat de man sinds 4 februari 2013 enig eigenaar van de woning is geweest en derhalve gerechtigd is tot de gehele overwaarde ad € 80.723,-;
de vrouw te veroordelen op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000,- per dag dat zij in gebreke mocht blijven de notaris te berichten dat de gehele opbrengst van de depotovereenkomst d.d. 31 maart 2022 aan de man dient te worden uitgekeerd althans te bepalen dat het te wijzen vonnis treedt in plaats van de toestemming van de vrouw;
voor recht te verklaren dat de man ter zake de verdeling van de woning geen enkel bedrag verschuldigd is aan de vrouw;
de vrouw te veroordelen in de kosten van depotstelling bij de notaris voor een bedrag ad € 423,50 nog te vermeerderen met de over het depotbedrag te betalen negatieve rente van 0,5%;
indien de vrouw rechthebbende op (de verkoopopbrengst van) de woning is gebleven: de vrouw te veroordelen in de kosten ter zake de woning en de overige regresvorderingen van de man voor een bedrag ad € 56.315,13, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag althans voor recht te verklaren dat de man deze bedragen kan verrekenen met enig bedrag dat hij aan de vrouw dient te voldoen;
de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen;
voor zover de rechtbank van oordeel is dat een of meer van de tegenvorderingen van de vrouw toewijsbaar zijn en/of dat de woning tussen partijen nog verdeeld dient te worden: de vrouw te veroordelen tot betaling van € 2.560,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 19 juni 2014.
4.2
De vrouw heeft op haar beurt – na eiswijziging - gevorderd (in reconventie), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast te stellen door te bepalen dat de overwaarde van de woning, zijnde een bedrag van
€ 86.500,-, dient te worden verdeeld, in die zin dat aan ieder der partijen hiervan de helft toekomt;
te bepalen dat van het in depot staande bedrag van € 56.723,-, een bedrag van
€ 43.250,- wordt toebedeeld aan de vrouw, zijnde de helft van de overwaarde van
€ 86.500,- en dat het overige bedrag wordt toebedeeld aan de man, waarbij geldt dat de met het depot gemoeide kosten, zijnde de (eventuele) negatieve rente, gelijkwaardig tussen partijen wordt gedeeld, althans dat aan de vrouw wordt toebedeeld een bedrag in goede justitie te bepalen;
de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 2.165,50;
e man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 13.294,-;
de man te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure;
de man te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding aan de vrouw in redelijkheid vast te stellen op het bedrag aan woonlasten dat bij inleidende dagvaarding door de man is gevorderd en tevens om de man te veroordelen aan de vrouw te voldoende de helft van de aan de hypotheek gekoppelde bankspaarrekening, per 21 december 2013 een bedrag van € 6.911,16.
4.3
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank:
in conventie
- voor recht verklaard dat de man gerechtigd is tot de gehele overwaarde van de woning;
- de vrouw veroordeeld in de kosten van de depotstelling bij de notaris voor een bedrag van € 423,50, te vermeerderen met de over het depotbedrag te betalen negatieve rente van 0,5%;
- bepaald dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt;
- het meer of anders gevorderde afgewezen;
in reconventie
- de vorderingen van de vrouw afgewezen;
- bepaald dat ieder van de partijen de eigen proceskosten draagt.

5.Vorderingen in hoger beroep

5.1
De vrouw is in hoger beroep gekomen omdat zij het niet eens is met het bestreden vonnis. De vrouw vordert in haar memorie van grieven om bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, en na wijziging ter zitting,
I. het beroep van de vrouw tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2022 gegrond te verklaren, het bestreden vonnis te vernietigen en de man alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen dan wel deze af te wijzen;
II. de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen vast te stellen door te bepalen dat de overwaarde van de woning zijnde een bedrag van
€ 108.700,-, dient te worden verdeeld, in die zin dat aan ieder der partijen hiervan toekomt de helft;
III. te bepalen dat van het in depot staande bedrag van € 56.723,- een bedrag van
€ 43.250,- wordt toebedeeld aan de vrouw, zijnde de helft van de overwaarde van
€ 86.500,- en dat het overige bedrag wordt toebedeeld aan de man, waarbij geldt dat de met het depot gemoeide kosten, zijnde de (eventuele) negatieve rente, gelijkwaardig tussen partijen wordt verdeeld, althans dat aan de vrouw wordt toebedeeld een bedrag in goede justitie te bepalen;
IV. de man te veroordelen tot betaling van een gebruiksvergoeding ex artikel 3:169 BW aan de vrouw vanwege het gebruik door de man van de gemeenschappelijke woning over de periode vanaf het alleen gebruik (het moment dat de vrouw de gemeenschappelijke woning heeft verlaten), althans vanaf de datum echtscheiding, tot het moment van de levering van de woning aan een derde, en de gebruiksvergoeding in alle redelijkheid vast te stellen op het bedrag aan woonlasten door de man gevorderd bij inleidende dagvaarding;
V. de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen de helft van de aan de hypotheek gekoppelde bankspaarrekening, per 31 december 2013 een bedrag van € 6.911,16;
VI. de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 2.165,50;
VII. de man te veroordelen om aan de vrouw te voldoen een bedrag van € 13.294,-;
VIII. de man hoofdelijk te veroordelen in de kosten van dit geding, in beide instanties, waaronder begrepen het salaris en de noodzakelijke verschotten van de advocaat van de vrouw, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en
- voor het geval dat voldoening van deze kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de veertiende dag na dagtekening van het arrest, en te vermeerderen met de na het arrest te maken kosten van tenuitvoerlegging daarvan.
5.2
De man verweert zich daartegen en vordert, voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest, de vrouw in het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar vorderingen af te wijzen met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure, de nakosten daaronder begrepen.

6.Beoordeling in hoger beroep

Eiswijziging

6.1
De vrouw heeft ter zitting haar vordering onder II. vermeerderd in die zin dat zij de overwaarde van de woning stelt op € 108.700,- en vordert dat dit bedrag bij helfte dient te worden verdeeld tussen partijen. Het hof is van oordeel dat deze eiswijziging niet in strijd is met de tweeconclusieregel aangezien de vrouw deze niet eerder dan na het indienen van de memorie van antwoord kon doen omdat zij toen pas bescheiden had ontvangen over de hypothecaire geldleningen. Evenmin is de eiswijziging in strijd met de goede procesorde nu de man voldoende in de gelegenheid is gesteld hier verweer tegen te voeren.
Uitleg convenant (grieven 1-5)
6.2
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank – samengevat weergegeven – geoordeeld dat partijen op 4 februari 2013 de woning aan de man hebben toegedeeld tegen een onderwaarde. Daarbij is – in de kern - het volgende overwogen. Aan de tekst van het convenant kan niet veel waarde worden gehecht, onder andere doordat partijen niet beschikten over relevante juridische kennis. Wel van belang is dat partijen bij het opstellen van het convenant zijn uitgegaan van een onderwaarde van de woning, hetgeen blijkt uit het Whatsappbericht van 19 november 2012. Aan de whatsappcorrespondentie tussen de vrouw en de moeder van de man, waar dit bericht deel van uitmaakt, wordt veel waarde gehecht aangezien daaruit blijkt dat het de bedoeling van de vrouw was om de woning aan de man toe te delen. Uit deze whatsappberichten, alsmede dat de man vanaf 2013 alle woonlasten heeft gedragen en het onderhoud van de woning voor zijn rekening heeft genomen, zonder dat de vrouw daar enige bijdrage aan heeft geleverd en de vrouw negen jaar niet naar de woning heeft geïnformeerd, mocht de man er gerechtvaardigd op vertrouwen dat de vrouw instemde met zowel de feitelijke toedeling van de woning aan de vrouw als met de financiële consequenties daarvan. Met het convenant hebben partijen dan ook op 4 februari 2023 de woning aan de man toegedeeld, aldus de rechtbank.
6.3
De vrouw is het hier niet mee eens en voert hiertoe het volgende aan. In de kern komen de grieven 1 tot en met 5 erop neer dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de woning per 4 februari 2013 aan de man is toebedeeld. De vrouw voert hiertoe het volgende aan. De tekst van het convenant is wel duidelijk. Partijen zijn overeengekomen dat de man in de woning blijft wonen en deze mag gebruiken en dat de vrouw afstand doet van de op de woning rustende hypothecaire geldlening, maar niet van de woning zelf. Partijen hebben geen overeenstemming bereikt in 2013 over een verdeling daarvan aangezien zij het niet eens waren over de financiële consequenties van een verdeling.
6.4
De man heeft de grieven van de vrouw gemotiveerd bestreden.
6.5
Aan de orde is de vraag hoe de afspraken in het echtscheidingsconvenant moeten worden uitgelegd. Bij die vraag komt het, zoals de rechtbank terecht voorop heeft gesteld, aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen in het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.6
Voordat het hof op die uitleg ingaat, beoordeelt het hof eerst grief 3. Daarin herhaalt de vrouw haar betwisting van de door de man overgelegde Whatsappberichten, die de rechtbank heeft verworpen. De vrouw stelt in toelichting op deze grief dat zij niet de juistheid van de berichten heeft kunnen verifiëren en dat er gemakkelijk met de berichten ‘gerommeld’ kan zijn. In aanvulling daarop heeft de vrouw op de zitting bij het hof naar voren gebracht dat niet de volledige Whatsappberichten zijn overgelegd. Deze grief slaagt niet. Net als de rechtbank acht het hof van belang dat de vrouw op de zitting bij de rechtbank heeft erkend dat zij de door de man overgelegde berichten heeft verstuurd naar de moeder van de man. Verder heeft de vrouw ook in hoger beroep niet gespecifieerd en onderbouwd op welke punten de berichten onjuist zijn (weergegeven). Voor zover de vrouw meent dat niet de volledige correspondentie is overgelegd, had het op haar weg gelegen om die correspondentie over te leggen dan wel (als zij daarover niet beschikt) een daartoe strekkende vordering in te dienen. Zij heeft dat niet gedaan. Het hof zal dus in het vervolg uitgaan van de juistheid van de overgelegde Whatsappberichten.
6.7
In die Whatsappberichten tussen de vrouw ( [X] ) en de moeder van de man ( [Y] ) staat, voor zover van belang:
“19-11-12 12:32:13: [X] : Maar wou [de man] nie alles nieuw late kope
19-11-12 12:32:27: [X] : Huis kon ik ook aanvechte
19-11-12 12:32:33: [X] : Ook helft van my
19-11-12 12:32:45: [X] : Maar wil ni hy in shit kom
(…)
19-11-12 12:34:20: [Y] : Ja maar slechte tijd voor verkopen
19-11-12 12:34:24: [X] : En gekocht 125000
19-11-12 12:34:27: [Y] : Huizen prijzen gedaald
19-11-12 12:34:35: [X] : Zag et er ni uit
19-11-12 12:35:40: [Y] : Dus je heb altijd verlies
19-11-12 12:24:48: [X] : Ja maar met beide
19-11-12 12:34:55: [X] : Hooguit 8000 per man
(…)
26-12-12 10:07:16: [X] : Ik heb afstand gdaan
26-12-12 10:07:24: [X] : Pensioen van em.
26-12-12 10:07:25: [X] : Huis afstamd
26-12-12 10:07:42: [X] : Had ik koophuis en spulle ook moete dele
26-12-12 10:07:47: [X] : Ov had ik huis krnne eise
10:08:03: [Y] : Ja dat klopt alles delen
26-12-12 10:08:02: [X] : Als we er zo moete gaan doem
26-12-12 10:08:06: [X] : Autos
26-12-12 10:08:17: [Y] : Maar dan hrb jr. Helemaal misère
26-12-12 10:08:21: [Y] : Bij allebei
26-12-12 10:08:29: [X] : Ja en daarom ik gezrg
26-12-12 10:08:34: [X] : [de man] hou jy alles
(…)
21-01-13 16:52:01: [X] : Advocaat zei inboedel
21-01-13 16:52:05: [X] : Huis verdelen
21-01-13 16:52:09: [X] : Lijst invullwn
21-01-13 16:52:24: [X] : Heb gezegd dat ik niks hoef
21-01-13 16:52:30: [X] : Ook zyn pensioen niet
(…)
22-01-13 20:05:16: [X] : Convenant moeste we opstelle
22-01-13 20:05:18: [X] : Zelf
22-01-13 20:05:24: [X] : Heb ik [de man] gegeve
22-01-13 20:06:19: [Y] : Mar wie heft dat opgesteld dan
22-01-13 20:06:19: [X] : Ik
22-01-13 20:09:29: [X] : Convenant sta ook ik afstanf neem inboedek
20:09:31: [X] : Huis”
6.8
Het hof overweegt als volgt. De letterlijke tekst van het convenant luidt dat de man in de woning blijft wonen en de vrouw afstand doet van de hypotheek. Dat partijen daarmee bedoelden dat de vrouw enkel afstand deed van de inboedel volgt daar niet uit en vindt ook geen steun in de vorenstaande Whatsappberichten. Uit deze berichten blijkt voldoende duidelijk dat de vrouw in de periode voorafgaand aan de totstandkoming van het convenant de intentie had om ook de woning aan de man toe te delen (waaronder “
huis afstamd”, “
Convenant sta ook ik afstanf neem inboedek”, “
Huis”). Ook het bericht van 18 augustus 2018, overgelegd als productie 2 bij de Memorie van Antwoord, waarin de vrouw aan de man schrijft: “
Ik ben juist helemaal niet vals geweest tegenover inboedel.. 1e jaar alimentatie en noem maar op maar.. Als ik moeilijk had gedaan had ik inderdaad alle spullen ook verdeeld !!! En huis opgeeist ook gedeelte .. Dus doe net of ik jou met niks heb achtergelaten ik stond met niks ja met 2 kinderen waardoor ik alles nieuw moest kopen (…)” bevestigt dat de woning aan de man is toebedeeld. Na het uiteengaan van partijen hebben partijen zich ook gedragen alsof de woning aan de man was toebedeeld. Zo heeft de vrouw de woning niet meer vermeld in haar aangiftes Inkomstenbelasting. De vrouw heeft daar geen overtuigende verklaring voor gegeven. Verder heeft de man de volledige woonlasten en onderhoudskosten van de woning voldaan en heeft de vrouw negen jaar lang niet bij de man geïnformeerd naar de woning. Dat de vrouw, naar gesteld, bij derden informatie heeft ingewonnen over de woning heeft zij niet onderbouwd.
6.9
Het beroep van de vrouw op de conclusie van A-G Lückers van 22 oktober 2021 (ECLI:NL:PHR:2021:994), onder meer inhoudende dat enkel feitelijk stilzitten onvoldoende is om te concluderen dat er overeenstemming is over de toebedeling en de financiële gevolgen ervan, gaat naar het oordeel van het hof niet op. Die conclusie gaat over een andere feitelijke situatie dan in de onderhavige zaak, namelijk waarin ten tijde van het feitelijk uiteengaan sprake was van een overwaarde en in het geheel niet was gebleken dat die ten tijde van het uiteengaan was toebedeeld of dat daar afspraken over waren gemaakt. Ook het beroep van de vrouw op de beschikking van de Hoge Raad van 8 februari 2013,
ECLI:NL:HR:2013:BY4279 (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2013:BY4279), slaagt niet. De vrouw heeft in dit verband gesteld dat partijen voorlopig geen verdeling van de woning zijn overeengekomen omdat partijen in 2013 niet bekend waren met de waarde van de woning en de financiële gevolgen van een verdeling daarom nog niet waren te overzien. Het hof volgt de vrouw niet in dit standpunt. De WOZ-waarde van de woning bedroeg in 2013 € 114.000,- en de aan de woning gekoppelde hypothecaire geldlening bedroeg € 154.000,- (zo blijkt uit de als productie 2a bij de inleidende dagvaarding overgelegde aanslag van het [gemeente] van 2013 en het jaaroverzicht van de [bank] van 2013). Ook de vrouw was met een onderwaarde bekend, gezien haar berichten over het verlies van
“hooguit € 8.000,- per man”. Dit betekent dat de grieven 1 tot en met 5 van de vrouw niet slagen.
6.1
Het hof gaat voorbij aan de aanvulling op de grieven van de vrouw ter zitting, die inhoudt dat het niet redelijk en billijk is dat de overwaarde van de woning bij de verkoop van de woning op 1 april 2022 alleen aan de man toekomt, nu daartegen gemotiveerd verweer is gevoerd en in het geheel niet is onderbouwd.
6.11
Uit het voorgaande volgt dat het hof niet meer toekomt aan de bespreking van het subsidiaire standpunt van de man dat hij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de woning aan hem was toebedeeld in het echtscheidingsconvenant.
6.12
Het hof onderschrijft dus het oordeel van de rechtbank, dat inhoudt dat partijen in het convenant de woning (zonder verdere verrekening) aan de man hebben toegedeeld. Het hof zal dan ook het bestreden vonnis bekrachtigen, voor zover daarin voor recht is verklaard dat de man gerechtigd is tot de gehele overwaarde van de woning. Grief 9, die voortbouwt op de grieven 1-5 en tegen die verklaring voor recht is gericht, slaagt dus ook niet.
Bedrag overwaarde woning (grief 6)
6.13
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de man gerechtigd is tot de gehele overwaarde van de woning. Gelet op die verklaring voor recht behoeft het geschil over de omvang van de overwaarde van de woning volgens de rechtbank geen beslechting.
6.14
In grief 6 stelt de vrouw dat zij wel degelijk belang heeft bij een oordeel over de omvang van de overwaarde van de woning, aangezien zij op die manier kan vaststellen of de man nog meer handelingen heeft verricht zonder haar toestemming.
6.15
De man verweert zich daartegen.
6.16
Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat het hof de verklaring voor recht dat de man gerechtigd is tot de gehele overwaarde zal bekrachtigen. Het hof is, evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, van oordeel dat de vrouw gelet op die verklaring voor recht geen belang heeft bij een oordeel over de omvang van de overwaarde van de woning per datum levering van de woning aan de derde. Grief 6 slaagt dus niet.
Kosten depotstelling (grief 7)
6.17
In het bestreden vonnis heeft de rechtbank de kosten van de depotstelling voor rekening van de vrouw laten komen, aangezien de vrouw op het punt van de verdeling van de woning in het ongelijk is gesteld. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat hoe eerder de vrouw haar medewerking verleent, hoe lager die kosten zullen zijn.
6.18
Grief 7 richt zich tegen dat oordeel. De vrouw stelt dat partijen in de depotovereenkomst zijn overeengekomen dat de kosten van de depotovereenkomst in mindering zullen worden gebracht op het depotbedrag bij uitbetaling daarvan. De vrouw wijst daarbij op de volgende bepalingen: “
Het depotbedrag zal met de negatieve rente worden verlaagd totdat uitbetaling zal plaatsvinden.” En “
De kosten van de depotovereenkomst zullen in mindering worden gebracht op het depotbedrag bij uitbetaling hiervan.”.
6.19
De man is het daar niet mee eens. Hij voert onder meer aan dat zijn vordering om de vrouw te veroordelen in de kosten van de depotstelling toewijsbaar is omdat de rechtbank oordeelt dat de man rechthebbend is op de verkoopopbrengst van de woning. In eerste aanleg heeft de man in dit verband een e-mailwisseling tussen zijn advocaat en de voormalige advocate van de vrouw overgelegd (hierna: de e-mailwisseling).
6.2
Het hof overweegt als volgt. In de e-mailwisseling staat voor zover van belang het volgende. De e-mail van de (voormalig) advocate van de vrouw van 31 januari 2022:
“(…) Dat, zodra vaststaat – zo nodig in rechte – dat cliënte mede-eigenaar van de woning is gebleven, de kosten van het depot worden gedragen door uw cliënt. (…)”. De reactie daarop van 1 februari 2022 om 13.08 uur van de advocaat van de man aan de (voormalig) advocate van de vrouw:
“(…) In antwoord op uw [..] e-mail bericht ik u als volgt.
Het onderstaande [lees: het bovenstaande] is akkoord. Ik voeg hier overigens wel aan toe dat wanneer in rechte komt vast te staan dat uw cliënte zich thans niet als mede-eigenaar kon opstellen, de kosten van depot uiteraard door uw cliënte worden gedragen.”
Zoals namens de man op de zitting bij het hof onbetwist is aangevoerd, staat verder vast dat de vrouw na dit bericht daartegen geen bezwaar heeft gemaakt.
6.21
Het hof is met de rechtbank en de man van oordeel dat een redelijke uitleg van de e-mailwisseling tot de conclusie leidt dat partijen zijn overeengekomen dat indien in rechte vast komt te staan dat de vrouw geen recht heeft op de helft van de overwaarde, de vrouw de kosten van het depot voor haar rekening dient te nemen. De bepalingen in de depotovereenkomst, waarop de vrouw zich beroept, maken dit niet anders. Deze bepalingen regelen de verhouding tussen de notaris enerzijds en partijen anderzijds wat betreft het uit te betalen depotbedrag. Dit betekent dat grief 7 faalt en het hof het bestreden vonnis op dit punt zal bekrachtigen.
Bankspaarrekening (grief 8)
6.22
In het bestreden vonnis is de vordering van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling van de helft van de aan de hypotheek gekoppelde bankspaarrekening afgewezen, aangezien de vrouw in dit verband te weinig heeft gesteld. De vrouw stelt in grief 8 wel degelijk te hebben voldaan aan haar stelplicht. Het is volgens haar de man die weigert zijn medewerking te verlenen aan het verkrijgen van informatie over de hoogte van het saldo van de bankspaarrekening.
6.23
De man bestrijdt de grief van de vrouw gemotiveerd. Hij voert aan dat de vrouw afstand heeft gedaan van de woning en de hypotheek, waaronder deze bankspaarrekening is begrepen.
6.24
Het hof is van oordeel dat de grief van de vrouw niet slaagt. Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat partijen de woning hebben toegedeeld aan de man (zonder verdere verrekening), waarbij de man de hypotheek op zich heeft genomen. Aangezien de bankspaarrekening is gekoppeld aan deze hypotheek, houdt deze afspraak ook in dat partijen (het saldo op) de bankspaarrekening aan de man hebben toegedeeld. Het verweer van de man gaat dus op.
Overige vorderingen
6.25
De vorderingen van de vrouw onder IV, VI en VII heeft de vrouw niet onderbouwd. Tegen de oordelen van de rechtbank over deze ook in eerste aanleg ingediende vorderingen heeft de vrouw geen grieven gericht. Het hof zal deze vorderingen daarom afwijzen.
Conclusie en proceskosten
6.26
De conclusie is dat het hoger beroep van de vrouw niet slaagt. Gelet op de familierechtelijke aard van deze procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en het bestreden vonnis, waarin de proceskosten zijn gecompenseerd, bekrachtigen. De over en weer gedane vorderingen tot een proceskostenveroordeling zal het hof dus afwijzen.
6.27
Het hof beslist als volgt.

7.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 7 december 2022 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
  • compenseert de proceskosten in hoger beroep aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
  • wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. S.H.M. van der Heiden, mr. E.B.J. van Elden en mr. E.C. Punselie en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2024 in aanwezigheid van de griffier.