Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop na tussenarrest
- de akte van [appellant] sr. van 17 oktober 2023, met bijlagen;
- de antwoordakte van [verweerster].
3.Verdere beoordeling van het hoger beroep
(a) De bewijslast dat schuldenaar [schuldenaar] op 2 april 2020 een vordering had op [appellant] sr. rust op [verweerster] als beslaglegger.
(b) [appellant] sr. moet (in het kader van zijn verzwaarde motiveringsplicht) wel voldoende gemotiveerd feiten stellen om te onderbouwen dat zijn schuld aan [schuldenaar] uit hoofde van de aankoop van de panden voor de beslaglegging van 2 april 2020 teniet is gegaan.
Vervolgens is het hof tot de conclusie gekomen [2] dat de grieven I tot en met VI falen en dat [appellant] sr. in ieder geval een bedrag van € 211.384,72 aan [verweerster] moet betalen.
Het hof heeft verder in zijn tussenarrest [appellant] sr. in de gelegenheid gesteld om bepaalde vragen, die betrekking hebben op de grieven VII en VIII, te beantwoorden. In de hiervoor genoemde aktes hebben partijen zich hierover uitgelaten. Het hof oordeelt als volgt.
“i) dat het hof een systematische, genummerde, lijst van de contante opnamen wil ontvangen (voorzien van bedrag en datum), met optelling tot een totaalbedrag;(ii) dat het hof ook een systematische, genummerde, lijst met kwitanties (voorzien van bedrag en datum) wil ontvangen, met optelling tot een totaalbedrag;(iii) dat het hof daarnaast een nadere uitleg wil krijgen omtrent de niet-corresponderende data en bedragen tussen (i) en (ii),(iv) dat het hof uitgelegd wil krijgen hoe dit leidt tot een contant bedrag van € 162.250, en tot slot(v) dat het hof uitgelegd wil krijgen waarom [appellant] sr. niet zelf rechtstreeks de schuldeisers van [schuldenaar] heeft betaald, hetgeen wegens de verslaving van [schuldenaar] voorshands meer voor de hand had gelegen.”
€ 12.750 niet hoefde te pinnen. Dit laatste bedrag had hij namelijk al in contanten tot zijn beschikking. Hij heeft onder grote druk van [schuldenaar] en familie tot een bedrag van € 149.500 contant opgenomen (voornamelijk tussen 21 januari tot en met 23 maart 2020) en uiteindelijk een totaalbedrag van € 162.500 betaald aan [schuldenaar] in maart 2020, steeds in delen, omdat hij hoopte dat de druk zou stoppen. Hij heeft wel rechtstreeks betaald aan de hem bekende schuldeisers, maar met de agressieve schuldeisers (veelal uit het gokcircuit) wilde hij niets te maken hebben, aldus nog steeds [appellant] sr.in antwoord op vraag
(v).
€ 149.500 geld heeft opgenomen. Daarnaast heeft hij de vragen van het hof beantwoord en daarmee een zekere consistentie en duidelijkheid aan zijn verklaring gegeven. De bewijslast van de (on)juistheid van de gestelde contante betalingen aan [schuldenaar] ter aflossing van zijn schuld uit hoofde van de aankoop van de panden – dus de bewijslast dat [appellant] sr. op het moment van het beslag geld schuldig was aan [schuldenaar] – rust vervolgens op [verweerster] (als beslaglegger). [verweerster] heeft ten aanzien van deze post geen concreet nader bewijs aangeboden. Het hof gaat daarom uit van de juistheid van de verklaring van [appellant] sr. op dit onderdeel. Grief VII van [appellant] sr. slaagt.
€ 8000 op 2 januari 2018. [naam] bevestigt dit in zijn schriftelijke verklaringen.
4.Beslissing
- bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Den Haag van 20 oktober 2021,
- veroordeelt [appellant] sr. om aan de deurwaarder van [verweerster] te voldoen een bedrag van € 211.384,72;
- veroordeelt [appellant] sr. in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [verweerster] tot aan deze uitspraak bepaald op € 783,- aan griffierecht en € 13.284,- aan salaris advocaat (3 punten, tarief VI); bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.