Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
wonende te [woonplaats],
1.Waar de zaak over gaat
2.De processtappen
3.De feiten
[appellant] heeft toegezegd dat [verweerder] ook over de gemaakte omzet in de periode 1 januari tot 1 februari 2015 de overeengekomen bonus van 7% zal ontvangen (in plaats van de 6% die in het contract staat). Ten aanzien van de openstaande vakantiedagen heeft [appellant] toegezegd 14 dagen uit te betalen. Met betrekking tot de overige financiële punten is overeengekomen dat u mij beiden (nogmaals) zult berichten wat u van elkaar te vorderen heeft. Graag ontvang ik deze opstellingen binnen twee weken na heden, dat wil zeggen uiterlijk op 5 juni 2015.
Ik stel uw verdere bemiddeling ten zeerste op prijs: Het was u eind december 2017 gelukt om een tussenoplossing te creëren door voor te stellen dat ik een bedrag van ongeveer € 6000 op de rekening van de orde moest storten en dat [verweerder] een machtiging/akte van cessie tekende zodat ik zelf aan de slag kon gaan met het declareren van de overige toevoegingen.
“
Cliënt stelt dat hij een vordering ad € 54.177,30 exclusief btw op u heeft, ergo 65.554,54 inclusief btw. Dit betreft het equivalent van 510 toevoegingspunten. Een overzicht heb ik als bijlage bijgevoegd. Dit waren zaken die op uw naam uitbetaald zijn terwijl de werkzaamheden tijdens uw dienstverband bij cliënt waren verricht, meegenomen alsmede overgenomen zaken. Partijen hebben aangaande deze kwestie immers uitvoerig met elkaar alsmede de deken gecorrespondeerd. Ten overvloede verwijs ik u naar het schrijven van cliënt aan de Deken d.d. 18 januari 2018.
1. Bij overdracht van een toevoegingszaak dient het uitgangspunt te zijn dat de opgevolgde advocaat de opvolgende advocaat informeert over de al aan de zaak bestede tijd door een urenspecificatie te verstrekken bij de overdracht van het dossier; tevens informeert de opgevolgde advocaat de opvolgende advocaat over het al dan niet betaald zijn van eigen bijdrage.
4.De vorderingen van partijen en de beslissing van de rechtbank
in conventiegevorderd, voor zover nu nog van belang:
in reconventie, voor zover nu nog van belang, gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van de volgende bedragen:
€ 3.000,- netto met wettelijke rente vanaf 31 januari 2015;
31 januari 2015;
in conventievoor wat betreft de voltooide zaken aan [appellant] toegewezen (i) een vergoeding van € 41.442,55 inclusief btw met wettelijke rente; en (ii), op straffe van een dwangsom bevolen tot afgifte van alle vaststellingen dan wel uitbetalingsoverzichten van de RvR. [verweerder] is veroordeeld in de proceskosten van de conventie. De overige vorderingen, waaronder die inzake de onvoltooide zaken, heeft de kantonrechter afgewezen.
in reconventieveroordeeld aan [verweerder] te betalen: aan bonus € 4.490,29 met rente; het bruto equivalent van 12 (niet genoten) vakantiedagen met rente; het bruto equivalent van € 3.000,- met rente; het bruto equivalent van € 476,82 met rente; € 50,- met rente. Verder heeft hij [appellant] op straffe van een dwangsom veroordeeld om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis aan [verweerder] een eindafrekening en de jaaropgaven 2014 en 2015 te verstrekken. [appellant] is veroordeeld in de proceskosten van de reconventie.
5.De vorderingen in hoger beroep.
principaal beroepvordert [appellant], na vermeerdering van eis, voor wat betreft de
conventiein eerste aanleg
primair: vernietiging van het bestreden vonnis en (i) betaling van € 68.652,82 (€ 56.737,87 en € 11.914,15 aan btw) met rente; (ii) betaling van € 1.730,97
(€ 1.430,55 en € 300,42 aan btw) aan buitengerechtelijke incassokosten met rente; (iii) een bevel op straffe van een dwangsom tot afgifte van alle vaststellingen c.q uitbetalingsoverzichten van de RvR met urenspecificaties zoals gespecificeerd door [appellant]; en
subsidiaireen in goede justitie te wijzen arrest. . Voor wat betreft de
reconventiein eerste aanleg vraagt hij
primair[verweerder] niet ontvankelijk te verklaren in zijn vorderingen, althans deze af te wijzen; en
subsidiaireen in goede justitie te wijzen arrest; alles met veroordeling van [verweerder] in de kosten van het geding in het principaal hoger beroep met nakosten en rente.
conventie:
reconventie:
incidenteelhoger beroep ingesteld. Hij heeft, met wijziging van eis, gevorderd dat de door hem ingestelde vorderingen
in reconventie, waaronder een vermeerderde vordering voor wat betreft de bonus (€ 4.965,98 met rente), alsnog worden toegewezen met veroordeling van [appellant] in beide instanties. Zijn grieven met betrekking tot de conventie en de reconventie laten zich als volgt samenvatten.
6.Beoordeling van het hoger beroep
vermeerderinguiterlijk bij de MvG had moeten indienen blijft de naam ‘Dankoor’ buiten beschouwing en gaat het hof voor de rest wel uit van de laatst overgelegde lijst.
(= € 46.899,55 verminderd met € 5.547,- aan eigen bijdrage) toegewezen. Dit is gebaseerd op 366,5 toevoegingspunten en een aftrek van € 5.547,- aan eigen bijdrage. Verder heeft de kantonrechter [verweerder] veroordeeld om ‘alle vaststellingen dan wel uitbetalingsoverzichten’ van de RvR die betrekking hebben op de door [appellant] opgevoerde toevoegingskenmerken over te leggen. In par. 17 van de MvG heeft [appellant] zijn geldvordering vermeerderd op basis van zijn stelling dat uit de verstrekte overzichten kan worden afgeleid dat de vordering gebaseerd moet worden op 404 toevoegingspunten corresponderend met een bedrag van € 55.143,60 inclusief btw waarvan een eigen bijdrage van € 6.620,50 moet worden afgetrokken. [appellant] komt dan uit op een bedrag van € 48.523,10 inclusief btw.
€ 5.547,-. Toewijsbaar is dus (€ 48.523,10 min € 6.621,50 is) € 48.523,10.
29 december 2017 die hij als productie heeft overgelegd.
€ 6.620,50 in mindering moet worden gebracht, zal de omzet waarover de bonus wordt berekend vermeerderd worden met € 48.523,10. Immers, in zijn rekenvoorbeeld op basis van het door de kantonrechter toegewezen bedrag, brengt [verweerder] ook de eigen bijdrage in aftrek. De in aanmerking te nemen omzet komt dan uit op € 255.023,10.
12 september 2003 (ECLI:NL:HR:2003:AF8560) heeft de Hoge Raad uitgemaakt dat de werknemer het door hem gestelde tegoed aan vakantiedagen zal moeten bewijzen indien de werkgever voldoende gemotiveerd betwist heeft dat aan de werknemer nog vakantiedagen toekomen. In verband met het bepaalde in art. 7:641 lid 2 BW, waarin ervan wordt uitgegaan dat de werkgever verplicht is de administratie bij te houden van de door de werknemer genoten vakantiedagen, zal de werkgever in beginsel zijn betwisting mede moeten motiveren aan de hand van de uit de administratie blijkende gegevens die dan ook door de werkgever in het geding moeten worden gebracht. [appellant] voert aan dat die administratie er is maar hij heeft geen afschriften van de hierop betrekking hebbende stukken uit die administratie overgelegd die zijn standpunt kunnen onderbouwen. Dat had wel op zijn weg gelegen. Nu hij die onderbouwing achterwege heeft gelaten gaat het hof uit van de stellingen van [verweerder] over de nog verschuldigde vakantiedagen. Daaruit volgt dat, uitgaande van 16 nog af te rekenen dagen, het gevorderde bedrag van € 3.200,- bruto toewijsbaar is.
€ 2.560.- en geen € 3.000,- bedraagt heeft [verweerder] niet bestreden. In zoverre slaagt de grief wel.
€ 256,42 inclusief btw te hebben betaald aan ‘het Advocatencollectief’ en legt in dat verband een declaratie aan zijn kantoor over. Verder stelt hij dat [verweerder] in de door [appellant] overgenomen zaak Caglar aan hem moet voldoen een opvolgingsvergoeding van € 256,42 exclusief btw. [appellant] stelt daar in eerste aanleg tegenover dat hij geen betaalbewijzen heeft gezien en dat deze facturen nooit aan hem zijn gezonden zodat hij ze ook niet heeft kunnen betwisten of verrekenen.