Het hof begrijpt hieruit dat de grieven tegen dit deel van het vonnis niet langer worden gehandhaafd. Het hof ziet ambtshalve evenmin redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de officier van justitie, naar analogie van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering,
niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 1 tenlastegelegde.
hij
op of omstreeks 13 juni 2020 te Rockanje, in/uit een woning gelegen aan [adres slachtoffer 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had/hadden verschaft en/of die weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
hij
op of omstreeks 08 augustus 2020 te Uden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een grote hoeveelheid) (kostbare) sieraden en/of sleutels en/of een tas (merk: Louis Vutton), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
hij
op of omstreeks 28 oktober 2020 te Mijnsheerenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen
ter voorbereiding van (het) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 312 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of afpersing in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 317 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of diefstal in een woning in vereniging door middel van braak verbreking en/of inklimming (hetgeen een misdrijf oplevert in het artikel 311 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), althans (een) met (een) ander(en) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
(Loof)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 08 december 2020 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Dordrecht en/of Uden en/of Mijnsheerenland en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Rockanje, althans (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte, en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2 en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
Beoordeling hof
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Niet is vereist dat het samenwerkingsverband steeds uit dezelfde personen bestaat of dat alle deelnemers elkaar kennen. Evenmin is vereist dat ten aanzien van alle deelnemers blijkt van een gestructureerde vorm van samenwerking met een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Wel is vereist dat de deelnemers opzet hebben op het deelnemen aan deze organisatie, waartoe het voorwaardelijk opzet onvoldoende is. Vast dient te komen te staan dat de deelnemers gedurende een zekere tijd hebben samengewerkt met ten minste een van de andere deelnemers aan de organisatie en dat zij in zijn algemeenheid weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Die samenwerking dient voorts te hebben bestaan uit het hebben van een aandeel in, of het leveren van een bijdrage aan gedragingen die strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Bewezenverklaarde feiten
Ter beoordeling van de vraag of uit het voorhanden bewijs afgeleid kan worden dat sprake is van een criminele organisatie in de zin van art. 140 van het Wetboek van Strafrecht beziet het hof eerst de feiten in de zaken van de afzonderlijke verdachten. Deze feiten maken alle onderdeel uit van het totale dossier in deze zaak. Het hof gaat daarbij uit van de feiten zoals door het hof bewezenverklaard.
De overval in de parkeergarage in Ridderkerk, de zaak Ridder, vindt plaats op 2 februari 2020. Deze overval is gepleegd door drie personen. Het hof acht bewezen dat de verdachten [medeverdachte 2 en [medeverdachte 4] betrokken zijn bij deze overval als medepleger. De identiteit van de derde dader is niet komen vast te staan.
Op 27 april 2020 wordt gepoogd een persoon in Dordrecht te overvallen door drie personen, de zaak Salvia. Ene [medeplichtige] trad op als de bestuurder van de vluchtauto (medeplichtige). Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 2 één van de plegers van dit feit was. De identiteit van de andere daders is niet komen vast te staan.
Op 22 mei 2020 vindt een poging tot woninginbraak in Krimpen aan den IJssel plaats, de zaak Waning. [medeverdachte 2, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] hebben dit feit bekend. [medeplichtige] was bestuurder van de vluchtauto.
Op 13 juni 2020 vindt een woninginbraak in Rockanje plaats door meerdere verdachten, de zaak Rockanje. De verdachte [medeverdachte 8] heeft verklaard te hebben rondgereden op zoek naar een geschikt object om in te breken en de bestuurder van de (vlucht)auto te zijn geweest. De identiteit van de mededaders is onbekend.
Op 8 augustus 2020 vindt een woningoverval in Uden plaats door vier personen, de zaak Merrimack. Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] hierbij als medeplegers betrokken zijn geweest. De identiteit van de vierde dader is onbekend.
Op 28 oktober 2020 vinden handelingen plaats in Mijnsheerenland ter voorbereiding van een inbraak, de zaak Mijnsheerenland. [medeverdachte 2, [medeverdachte 5], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] zijn hierbij door een observatieteam gefotografeerd.
Op 20 november 2020 is ingebroken in een woning in Hendrik-Ido-Ambacht. Op camerabeelden zijn drie personen te zien die door inklimming en braak de woning betreden. Daarnaast is de bestuurder van een vluchtauto betrokken. Het hof acht bewezen dat in ieder geval [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] hierbij als medeplegers betrokken zijn.
De overval in de parkeergarage in Ridderkerk heeft plaatsgevonden op 2 februari 2020 rond 03:50 uur. Deze overval is gepleegd door drie personen. Het hof acht bewezen dat onder meer de verdachten [medeverdachte 2 en [medeverdachte 4] betrokken zijn bij deze overval als medepleger. Bij deze overval is een exclusief horloge van het merk Rolex met een Arabische wijzerplaat buitgemaakt. [medeverdachte 6] voert vanaf 2 februari 2020 vanuit de penitentiaire inrichting waar hij van november 2019 tot 16 mei 2020 gedetineerd was, telefoongesprekken met onder meer [medeverdachte 2, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8].
Op 2 februari 2020 omstreeks 13:31 uur vertelt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] dat ze een chick geneukt hebben en dat [medeverdachte 6] wel weet welke. [medeverdachte 4] vertelt dat ze een ‘R, een erretje’ hebben en dat [medeverdachte 4] dit gedaan heeft met [bijnaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2) en [bijnaam medeverdachte 7] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 7]). [medeverdachte 6] vraagt of het die Dubai is. [medeverdachte 4] bevestigt dit. [medeverdachte 6] zegt dan dat [medeverdachte 4] hem niet mag vergeten. Vervolgens wordt kennelijk over de prijs gepraat die dit voorwerp kan opbrengen in B, het hof begrijpt België gezien de informatie in het dossier. [medeverdachte 6] zegt dat [medeverdachte 4] niet lager moet gaan dan 3 euro vijftig, 4 euro. Het hof stelt vast dat dit gesprek gaat over de hiervoor onder a genoemde overval in Ridderkerk. Gelet op de waarde van het betreffende horloge interpreteert het hof deze instructie van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] als dat het horloge niet verkocht moet worden voor een lagere prijs dan € 35.000 dan wel € 40.000.
Het hof leidt uit deze gesprekken voorts af dat [medeverdachte 8] op enig moment voorafgaand aan de datum 2 februari 2020 in aanwezigheid van [medeverdachte 2 op bezoek is geweest bij [medeverdachte 6] in de Penitentaire Inrichting waar [medeverdachte 6] toen gedetineerd was. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] hebben gesproken over de voorbereiding van een overval op een persoon die in het bezit was van een exclusief horloge van het merk Rolex (de Dubai). [medeverdachte 2 heeft alleen geluisterd en later nog een paar vragen aan [medeverdachte 8] gesteld. Vervolgens heeft [medeverdachte 2 deze overval uitgevoerd met [medeverdachte 4] en een derde persoon. [medeverdachte 6] is boos omdat deze overval zijn idee was en maakt aanspraak op een deel van de opbrengst van de buit.
Een redelijke uitleg van de reeks aan gesprekken, bezien in onderling verband en samenhang, brengt mee dat [medeverdachte 6] zijn aanspraak op € 4.500 van de vermoedelijke opbrengst ad € 35.000 à € 40.000, met name baseert op overwegingen over hoe men met elkaar om behoort te gaan en de wens dat zijn voorwerk erkend wordt.
Zo zegt [medeverdachte 6] op 3 februari 2020 omstreeks 15:15 uur dat hij para is op [medeverdachte 2, hij moest het hem eerder zeggen, hij had moeten zeggen wanneer hij hem (het slachtoffer) zou chappen, hij moest het zeggen anders zou hij ([medeverdachte 6]) daar naar toe gaan voor poepskneis. [medeverdachte 6] zegt dat [medeverdachte 2 bij [bijnaam medeverdachte 4] (hof: [medeverdachte 4]) en bij die [bijnaam mededader] (hof: de mededader) 15 barkie moet pakken
omdat het zijn kankergimma is en hij ook zijn huiswerk gedaan heeft. [medeverdachte 6] zegt dat hij 15 barkie moet pakken bij hun, vier en een half. Hoeveel houden jullie dan manskneis? [medeverdachte 2] zegt elf of zo. [medeverdachte 6] zegt dat Knabskneis aan hem vroeg of [medeverdachte 6] (hof: [medeverdachte 6]) hem groen licht wilde geven om [bijnaam medeverdachte 2] (hof: [medeverdachte 2) te pakken. [medeverdachte 6] zegt dat hij heeft gezegd dat Knabskneis die actie moet skippen, hij praat tamara (hof: tomorrow) met [medeverdachte 2 als hij op bezoek komt.
Het hof stelt vast dat de overval in Ridderkerk door [medeverdachte 2 in ieder geval niet is uitgevoerd ter verwezenlijking van het doel van een criminele organisatie, omdat hij deze kennelijk op dat moment voor eigen rekening en ‘stiekem’ uitvoerde.
De advocaat-generaal wijst erop dat [medeverdachte 8] zich druk maakt om het feit dat [medeverdachte 2 heeft gehandeld zonder hem en [medeverdachte 6] te informeren. Ook wijst de advocaat-generaal er op dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] personen beletten om een overval te plegen dan wel groen licht daarvoor geven.
Naar het oordeel van het hof roepen de betreffende opmerkingen op zichzelf genomen vragen op, maar wanneer deze opmerkingen worden gelezen in de context van het betreffende gesprek en de hele reeks van gevoerde gesprekken lijkt veel meer sprake van verontwaardiging over het stiekeme en in strijd met de vriendschappelijke verhoudingen profiteren van andermans ideeën en voorbereidingswerkzaamheden door [medeverdachte 2 dan van een gezagsverhouding en een sanctiesysteem samenhangend met dan wel voortvloeiend uit een bestaand samenwerkingsverband. Naar het oordeel van het hof gaat het te ver om deze gesprekken aldus te interpreteren dat sprake is van een vorm van samenwerking en van een zodanige onderlinge verhouding en rolverdeling, dat dit wijst op een bestaand crimineel samenwerkingsverband.
Op 13 september 2020 rijdt [medeverdachte 8] in een wijk met luxe woningen in Lage Zwaluwe.
Op 20 september 2020 rijdt [medeverdachte 8] in een wijk met luxe woningen in Oudenbosch.
Op 20 oktober 2020 rijdt [medeverdachte 8] in Hillegersberg.
Op 21 oktober 2020 rijdt [medeverdachte 8] daar samen met [medeverdachte 2. In deze wijk staan kapitale villa’s.
De advocaat-generaal wijst er nog op dat [medeverdachte 6] in het bezit is van een in de zaak Zalm gestolen Louis Vuitton koffer. Wat er verder ook zij van de vraag of het inderdaad dezelfde koffer is, het hof kan niet vaststellen of deze koffer afkomstig is van een door [medeverdachte 2, [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 6] gepleegde inbraak, dan wel van heling of enig andere strafbaar feit waarbij [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 2 betrokken zijn. Ook kan het hof om deze reden niet vaststellen dat het bezit van deze koffer samenhangt met het door de advocaat-generaal gestelde oogmerk van de criminele organisatie, te weten het plegen van inbraken en/of overvallen.
Slotsom
De overval in Ridderkerk is door [medeverdachte 2 in ieder geval niet uitgevoerd ter verwezenlijking van het doel/oogmerk van de criminele organisatie, omdat hij deze overval kennelijk voor eigen rekening en ‘stiekem’ heeft uitgevoerd. Deze overval zal het hof dus niet meewegen bij de beoordeling van het voorhanden bewijs in het kader van de tenlastegelegde criminele organisatie.
Daar staat tegenover dat [medeverdachte 6], [medeverdachte 2 en [medeverdachte 8] elkaar kennen vanaf het begin van de tenlastegelegde periode. Tussen hen wordt vanaf 3 februari 2020 over in ieder geval de overval in Ridderkerk gesproken. Het gaat naar het oordeel van het hof te ver om deze gesprekken aldus te interpreteren dat sprake is van een vorm van samenwerking en een zodanige onderlinge verhouding en rolverdeling dat dit wijst op een crimineel samenwerkingsverband.
Er is in zoverre sprake van een vaste werkwijze dat in het bijzonder [medeverdachte 8] zich oriënteert op potentiële locaties om in te breken. Is eenmaal een keuze gemaakt, dan vindt nader onderzoek plaats, online en in de fysieke wereld. In alle gevallen wordt bij de daadwerkelijke uitvoering van de feiten gebruik gemaakt van personenauto’s die voorzien waren van valse kentekenplaten dan wel van auto’s die op naam van een derde stonden, die optrad als chauffeur. De aard van het geweld in Dordrecht en Uden is totaal verschillend geweest. [medeverdachte 2 is betrokken bij de overval in Dordrecht, maar niet bij die in Uden. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] zijn niet betrokken geweest bij de zaak in Dordrecht. Alleen [medeverdachte 8] is van de drie personen die vervolgd worden voor het lidmaatschap van een criminele organisatie betrokken geweest bij de woningoverval in Uden. Wel hebben zowel [medeverdachte 2, [medeverdachte 8] als [medeverdachte 6] zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een inbraak Mijnsheerenland en is [medeverdachte 6] betrokken bij de woninginbraak in Hendrik-Ido-Ambacht.
Alles afwegend is het hof van oordeel [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2 elkaar kennen en in wisselende samenstelling met andere personen strafbare feiten plegen, maar dat het te ver gaat om bewezen te achten dat sprake is van een door hen ondersteund samenwerkingsverband dat het oogmerk heeft op het plegen van overvallen en inbraken.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
hij
op
of omstreeks13 juni 2020 te Rockanje, in
/uiteen woning gelegen aan [adres slachtoffer 1], tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),zulks nadat hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
had/hadden verschaft
en /of die weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik had(den) gebrachtdoor middel van braak
, verbrekingen
/ofinklimming;
hij
op
of omstreeks 08 augustus 2020 te Uden, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
(een grote hoeveelheid
) (kostbare
)sieraden en
/ofsleutels en
/ofeen tas (merk: Louis Vuitton),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld en
/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
(een)andere deelnemer
(s
)van voormeld misdrijf
hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
hij
op
of omstreeks28 oktober 2020 te Mijnsheerenland tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
ter voorbereiding van (het) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis
strafvan acht jaren of meer is gesteld, te weten
diefstal met geweld in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 312 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of afpersing in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 317 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/ofdiefstal in een woning in vereniging door middel van braak verbreking en/of inklimming (hetgeen een misdrijf oplevert in het artikel 311 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht),
althans (een) met (een) ander(en) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval. Op klaarlichte dag is hij met drie mededaders de tuin in gerend
waar de twee bewoners op dat moment waren. De overvallers hadden een vuurwapen en een groot mes bij zich en dreven de bewoners naar binnen, waar één van hen met het wapen is geslagen en beiden het vuurwapen tegen de borst gedrukt hebben gekregen. De bewoner is getrapt en meermalen – waaronder met het pistool op het hoofd– geslagen waardoor hij gewond is geraakt. Beide bewoners werden aan een stoel vastgebonden door middel van ducttape, tie-wraps en touw en hebben gedurende twintig minuten moeten toekijken hoe de overvallers op zoek waren naar hun waardevolle spullen en sieraden en een tas meenamen. Hierbij werden verschillende dreigementen geuit. De bewoners werden constant bewaakt en er werd geprobeerd armbanden van de pols van de bewoonster af te halen. De bewoners hebben doodsangsten uitgestaan. Het idee dat de verdachte en zijn mededaders al sinds de vroege morgen op de loer hebben gelegen bij de woning van de aangevers, wachtend op het juiste moment om toe te slaan, moet ook zeer beangstigend zijn. De verdachte is binnengedrongen op een plek waar zij zich veilig voelden.
Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan een ernstige inbreuk die de daders hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Zo zijn de slachtoffers in behandeling (geweest) bij een psycholoog voor de verwerking van het door de overval opgelopen trauma en ervaren zij tot op heden een groot gevoel van onveiligheid en kampen zij met angstgevoelens en nachtmerries. Naast de psychologische schade heeft de overval ook financiële en fysieke schade veroorzaakt bij de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich om de gevolgen die zijn daden voor de bewoners zou hebben kennelijk niet bekommerd maar zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 35.000,00, bestaande uit een bedrag van € 20.000,00 aan materiële (toekomstige) schade en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade.
In eerste aanleg heeft de benadeelde partij een bedrag van € 20.000,00 gevorderd ten aanzien van toekomstige medische kosten. De benadeelde partij heeft deze vordering in eerste aanleg inhoudelijk niet onderbouwd en ook niet benoemd waar deze toekomstige medische kosten op zouden zien. Wel heeft de benadeelde in eerste aanleg aangegeven dat dit deel van de vordering is ingesteld vanwege de mogelijkheid van hoger beroep en de wettelijke beperking om een vordering in hoger beroep te verhogen.
In hoger beroep is een bedrag van € 1.520,00 aan medische kosten gevorderd ter invulling van de post “toekomstige medische kosten”. De gevorderde kosten zijn gemaakt na het vonnis in eerste aanleg. Het hof begrijpt dat de benadeelde aldus de post “toekomstige medische kosten” heeft verlaagd met € 1.520,00 en als daadwerkelijk gemaakte kosten eenzelfde bedrag heeft gevorderd.
Het hof zal de benadeelde partij met betrekking tot de vordering van € 1.520,00 niet-ontvankelijk verklaren. Als aangegeven is in eerste aanleg enkel een post toekomstige kosten opgevoerd zonder hier enige nadere invulling aan te geven en is dit enkel gedaan met het oog op een eventuele hoger beroep procedure. Door alsnog in hoger beroep invulling te geven aan deze post door een concreet bedrag van € 1.520,00 aan medische kosten te vorderen, wordt hiermee een schadepost opgevoerd die in eerste aanleg niet aan de rechter is voorgelegd en heeft dit naar het oordeel van het hof te gelden als een verhoging van de vordering ten opzichte van het in eerste aanleg gevorderde, hetgeen in strijd is met artikel 421 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de benadeelde dan ook niet ontvankelijk verklaren in deze vordering.
Ook zal het hof de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel toekomstige medische kosten aangezien de benadeelde ook in hoger beroep heeft nagelaten hier enige invulling aan te geven.
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 513.318,05, bestaande uit een bedrag van € 486.861,05 aan materiele en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Aangezien de verdachte in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal de verdachte hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde gemaakt. In eerste aanleg heeft de rechtbank de werkzaamheden van de advocaat op vijf punten gewaardeerd (zes zittingsdagen en indienen vordering) als bedoeld in het Liquidatietarief. Het hof ziet geen reden deze werkzaamheden in eerste aanleg anders te waarderen. In hoger beroep waardeert het hof de werkzaamheden van de raadsvrouw op twee punten (twee inhoudelijke zittingsdagen, een regiezitting en een bericht ter handhaving van de vordering). Het hof is van oordeel dat de vordering relatief eenvoudig is en dat de werkzaamheden van de raadsvrouw minder intensief
en inhoudelijk zijn vergeleken bij een civiele dagvaardingsprocedure. Ondanks het relatief hoge gevorderde (en toegewezen) bedrag zit het hof daarom aanleiding voor zowel de werkzaamheden in eerste aanleg als in hoger beroep aan te haken bij tarief II, welk tarief ook geldt voor onbepaalde vorderingen. Tijdens de procedure in eerste aanleg bedroeg dit tarief € 563,00. Inmiddels is het tarief verhoogd naar € 598,00, welk tarief het hof zal hanteren voor de werkzaamheden in hoger beroep. Aldus dient de verdachte aan proceskosten tot aan deze uitspraak gemaakt een bedrag van € 4.609,00 (5 x € 563,00 + 3 x € 598,00) te voldoen aan de benadeelde.
Ook wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.