ECLI:NL:GHDHA:2024:187

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
22-002166-22
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak deelname aan criminele organisatie en veroordeling voor woninginbraken en -overvallen met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte Mega Kuroda. De verdachte was in eerste aanleg door de rechtbank Rotterdam op 8 juli 2022 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 jaren voor verschillende misdrijven, waaronder deelname aan een criminele organisatie, woninginbraken en -overvallen. In hoger beroep heeft het hof de verdachte vrijgesproken van deelname aan een criminele organisatie, maar heeft het wel de bewezenverklaring van de woninginbraken en -overvallen bevestigd. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaren en 6 maanden. De vordering van de benadeelde partijen is deels toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor immateriële schade. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraken in eerste aanleg, en heeft de vordering van de officier van justitie voor zover gericht tegen de vrijspraken eveneens niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan na een uitgebreid onderzoek ter terechtzitting, waarbij het hof de feiten en omstandigheden van de zaak heeft gewogen, inclusief de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002166-22
Parketnummers: 10-700420-20 en 10-702011-21
Datum uitspraak: 8 februari 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 8 juli 2022 in de strafzaak tegen de verdachte:

[medeverdachte 8],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1999,
thans gedetineerd in [naam P.I.], te [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 van het onder 1 en in de zaak met parketnummer 10-702011-21 tenlastegelegde vrijgesproken en ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts zijn beslissingen genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Tot slot is de vordering tot het opleggen van de maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht afgewezen.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 1 en in de zaak met parketnummer 10-702011-21 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in het hoger beroep
Blijkens de akte rechtsmiddel d.d. 21 juli 2022 heeft de officier van justitie beperkt hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 16 januari 2024 gevorderd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep zal worden verklaard voor zover gericht tegen de beslissing van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 1 tenlastegelegde.
Het hof begrijpt hieruit dat de grieven tegen dit deel van het vonnis niet langer worden gehandhaafd. Het hof ziet ambtshalve evenmin redenen voor een inhoudelijke behandeling van de zaak in hoger beroep. Daarom zal de officier van justitie, naar analogie van het bepaalde in artikel 416, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering,
niet-ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 1 tenlastegelegde.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-700420-20:
2. ( Rockanje)
hij
op of omstreeks 13 juni 2020 te Rockanje, in/uit een woning gelegen aan [adres slachtoffer 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een kluis, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s), zulks nadat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had/hadden verschaft en/of die weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
3. (
Merrimack)
hij
op of omstreeks 08 augustus 2020 te Uden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen (een grote hoeveelheid) (kostbare) sieraden en/of sleutels en/of een tas (merk: Louis Vutton), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
  • binnendringen/betreden van de woning en/of de tuin van deze woning van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
  • (met kracht) beetpakken/vastpakken van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
  • tonen/voorhouden van een mes en/of vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
  • duwen/drukken van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op/tegen de borst, althans het lichaam van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
  • vastbinden/knevelen (met touw en/of ducttape en/of tyraps) van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en/of
  • slaan/stompen op/tegen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op/tegen het hoofd van die [benadeelde partij 2] en/of
  • (daarbij) aan die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] (dreigend) toevoegen van de woorden: "Kom mee naar binnen" en/of "We moeten jullie vastbinden, jullie moeten een half uur blijven zitten, anders komen we terug en dan heb je problemen" en/of "Waar is de kluis", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4. (
Mijnsheerenland)
hij
op of omstreeks 28 oktober 2020 te Mijnsheerenland tezamen en in vereniging met een of meer anderen
ter voorbereiding van (het) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 312 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of afpersing in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 317 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of diefstal in een woning in vereniging door middel van braak verbreking en/of inklimming (hetgeen een misdrijf oplevert in het artikel 311 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht), althans (een) met (een) ander(en) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
opzettelijk
  • een gestolen (personen)auto (merk: Renault / type: Megane) en/of gestolen/valse/gedupliceerde kentekenplaten en/of
  • 4, althans één of meer bivakmutsen en/of
  • een uitschuifbare ladder en/of
  • modder en/of aarde, in elk geval een substantie (geschikt om een of meer bewakings/beveiligings-camera's mee in te smeren, als gevolg waarvan het zicht/de scherpte van deze camera's (sterk) afneemt)
(kennelijk) bestemd tot het in vereniging begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Zaak met parketnummer 10-702011-21 (gevoegd):
(Loof)
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2020 tot en met 08 december 2020 te Rotterdam en/of Ridderkerk en/of Dordrecht en/of Uden en/of Mijnsheerenland en/of Hendrik-Ido-Ambacht en/of Krimpen aan den IJssel en/of Rockanje, althans (elders) in Nederland heeft deelgenomen aan een organisatie die werd gevormd door hem, verdachte, en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 2 en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten (onder meer):
  • diefstal(len) met geweld in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 312 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of
  • afpersing(en) in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 317 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of
  • en/of diefstal(len) in/uit een woning in vereniging door middel van braak verbreking en/of inklimming (hetgeen een misdrijf in het artikel 311 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of
  • voorbereiding van een of meer van voornoemde misdrijven (hetgeen een misdrijf in het artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht oplevert).
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 10-702011-21 zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak Loof
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te veroordelen voor deelname aan een criminele organisatie. Hij heeft daartoe in essentie het volgende aangevoerd:
  • In ieder geval maken de verdachten [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2 deel uit van deze criminele organisatie.
  • De verdachten zijn met name geïnteresseerd in horloges en sieraden van grote waarde. Doelwitten worden gevonden door onderzoek op sociale media dan wel door rond te rijden in wijken met dure woningen. Hiervan wordt aantekening gemaakt in telefoons.
  • Vervolgens wordt nadere informatie vergaard en vinden fysieke voorverkenningen plaats.
  • Inbrekersmateriaal en tie-wraps zijn voorhanden of worden aangeschaft.
  • Er wordt gebruik gemaakt van (gestolen) auto’s met valse kentekenplaten dan wel van een chauffeur met een eigen auto.
  • Bij het plegen van de feiten wordt verhullende kleding gedragen.
  • Bij de uitvoering van de zaken Merrimack en Ridder wordt gebruik gemaakt van wapens.
  • Bij de uitvoering van de zaken Merrimack, Ridder en Salvia wordt zo nodig geweld toegepast.
  • In de zaken Merrimack en Ridder wordt de buit snel verkocht. De opbrengst wordt verdeeld.
  • Uit begin februari 2020 gevoerde gesprekken blijkt dat de verdachte [medeverdachte 2 samen met anderen zonder medeweten van de verdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] het slachtoffer in de zaak Ridder overvallen heeft, terwijl het idee voor deze overval van [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] kwam en zij al werk in de voorbereiding hadden gestoken. De verdachte [medeverdachte 2 en anderen betalen uiteindelijk aan de verdachten [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] een bedrag afkomstig uit de buit van die overval. Uit deze gesprekken trekt de advocaat-generaal conclusies over de samenwerking en de rolverdeling tussen de verdachten [medeverdachte 2, [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6].
De verdediging heeft vrijspraak ten aanzien van dit feit bepleit.
Beoordeling hof
Het hof stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Aanwijzingen voor het bestaan van een dergelijk samenwerkingsverband kunnen bijvoorbeeld zijn: gemeenschappelijke regels, het voeren van overleg, gezamenlijke besluitvorming, een taakverdeling, een bepaalde hiërarchie en/of geledingen. Dit zijn echter geen constitutieve vereisten om van een samenwerkingsverband te kunnen spreken.
Niet is vereist dat het samenwerkingsverband steeds uit dezelfde personen bestaat of dat alle deelnemers elkaar kennen. Evenmin is vereist dat ten aanzien van alle deelnemers blijkt van een gestructureerde vorm van samenwerking met een of meer andere deelnemers aan de organisatie. Wel is vereist dat de deelnemers opzet hebben op het deelnemen aan deze organisatie, waartoe het voorwaardelijk opzet onvoldoende is. Vast dient te komen te staan dat de deelnemers gedurende een zekere tijd hebben samengewerkt met ten minste een van de andere deelnemers aan de organisatie en dat zij in zijn algemeenheid weten dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Die samenwerking dient voorts te hebben bestaan uit het hebben van een aandeel in, of het leveren van een bijdrage aan gedragingen die strekken tot verwezenlijking van het oogmerk van die organisatie.
Bewezenverklaarde feiten
Ter beoordeling van de vraag of uit het voorhanden bewijs afgeleid kan worden dat sprake is van een criminele organisatie in de zin van art. 140 van het Wetboek van Strafrecht beziet het hof eerst de feiten in de zaken van de afzonderlijke verdachten. Deze feiten maken alle onderdeel uit van het totale dossier in deze zaak. Het hof gaat daarbij uit van de feiten zoals door het hof bewezenverklaard.
De overval in de parkeergarage in Ridderkerk, de zaak Ridder, vindt plaats op 2 februari 2020. Deze overval is gepleegd door drie personen. Het hof acht bewezen dat de verdachten [medeverdachte 2 en [medeverdachte 4] betrokken zijn bij deze overval als medepleger. De identiteit van de derde dader is niet komen vast te staan.
Op 27 april 2020 wordt gepoogd een persoon in Dordrecht te overvallen door drie personen, de zaak Salvia. Ene [medeplichtige] trad op als de bestuurder van de vluchtauto (medeplichtige). Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 2 één van de plegers van dit feit was. De identiteit van de andere daders is niet komen vast te staan.
Op 22 mei 2020 vindt een poging tot woninginbraak in Krimpen aan den IJssel plaats, de zaak Waning. [medeverdachte 2, [medeverdachte 3] en [medeverdachte 8] hebben dit feit bekend. [medeplichtige] was bestuurder van de vluchtauto.
Op 13 juni 2020 vindt een woninginbraak in Rockanje plaats door meerdere verdachten, de zaak Rockanje. De verdachte [medeverdachte 8] heeft verklaard te hebben rondgereden op zoek naar een geschikt object om in te breken en de bestuurder van de (vlucht)auto te zijn geweest. De identiteit van de mededaders is onbekend.
Op 8 augustus 2020 vindt een woningoverval in Uden plaats door vier personen, de zaak Merrimack. Het hof acht bewezen dat [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] hierbij als medeplegers betrokken zijn geweest. De identiteit van de vierde dader is onbekend.
Op 28 oktober 2020 vinden handelingen plaats in Mijnsheerenland ter voorbereiding van een inbraak, de zaak Mijnsheerenland. [medeverdachte 2, [medeverdachte 5], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] zijn hierbij door een observatieteam gefotografeerd.
Op 20 november 2020 is ingebroken in een woning in Hendrik-Ido-Ambacht. Op camerabeelden zijn drie personen te zien die door inklimming en braak de woning betreden. Daarnaast is de bestuurder van een vluchtauto betrokken. Het hof acht bewezen dat in ieder geval [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] hierbij als medeplegers betrokken zijn.
Gesprekken met [medeverdachte 6]
De overval in de parkeergarage in Ridderkerk heeft plaatsgevonden op 2 februari 2020 rond 03:50 uur. Deze overval is gepleegd door drie personen. Het hof acht bewezen dat onder meer de verdachten [medeverdachte 2 en [medeverdachte 4] betrokken zijn bij deze overval als medepleger. Bij deze overval is een exclusief horloge van het merk Rolex met een Arabische wijzerplaat buitgemaakt. [medeverdachte 6] voert vanaf 2 februari 2020 vanuit de penitentiaire inrichting waar hij van november 2019 tot 16 mei 2020 gedetineerd was, telefoongesprekken met onder meer [medeverdachte 2, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 8].
Op 2 februari 2020 omstreeks 13:31 uur vertelt [medeverdachte 4] aan [medeverdachte 6] dat ze een chick geneukt hebben en dat [medeverdachte 6] wel weet welke. [medeverdachte 4] vertelt dat ze een ‘R, een erretje’ hebben en dat [medeverdachte 4] dit gedaan heeft met [bijnaam medeverdachte 2] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2) en [bijnaam medeverdachte 7] (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 7]). [medeverdachte 6] vraagt of het die Dubai is. [medeverdachte 4] bevestigt dit. [medeverdachte 6] zegt dan dat [medeverdachte 4] hem niet mag vergeten. Vervolgens wordt kennelijk over de prijs gepraat die dit voorwerp kan opbrengen in B, het hof begrijpt België gezien de informatie in het dossier. [medeverdachte 6] zegt dat [medeverdachte 4] niet lager moet gaan dan 3 euro vijftig, 4 euro. Het hof stelt vast dat dit gesprek gaat over de hiervoor onder a genoemde overval in Ridderkerk. Gelet op de waarde van het betreffende horloge interpreteert het hof deze instructie van [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 4] als dat het horloge niet verkocht moet worden voor een lagere prijs dan € 35.000 dan wel € 40.000.
Op 3 februari 2020 omstreeks 11:21 uur vertelt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] dat Kleine (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2) “die schimpie heeft gepierd”. [medeverdachte 8] vraagt of het die Arabische chimeid is. [medeverdachte 6] bevestigt dit. Vervolgens gaat het gesprek erover dat ‘kleine’ (het hof begrijpt: de verdachte [medeverdachte 2) niets tegen hem, [medeverdachte 6], gezegd heeft en dat hij het verborgen heeft. [medeverdachte 6] komt hier twee keer op terug.
Uit de op 3 februari 2020 te 11:28 uur, 12:50 uur en 13:02 uur gevoerde gesprekken tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] leidt het hof af dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] met elkaar spreken over de overval in Ridderkerk en over een eerder gesprek waarbij [medeverdachte 2 aanwezig was. [medeverdachte 2 heeft bij dat eerdere gesprek alleen geluisterd terwijl [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] over de op dat moment nog niet uitgevoerde overval hebben gesproken. Na afloop van dat gesprek, in de metro, heeft [medeverdachte 2 nog een paar vragen gesteld aan [medeverdachte 8]. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] vinden het vieze actie van [medeverdachte 2 dat hij de aangever met anderen overvallen heeft. [medeverdachte 6] vindt dat hij recht heeft op een deel van de buit omdat het zijn idee was. [medeverdachte 6] zal dit met [medeverdachte 8] delen.
Op 3 februari 2020 te 15:15 uur vindt een gesprek plaats tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2. [medeverdachte 6] vraagt [medeverdachte 2 onder meer waarom hij niets tegen hem gezegd heeft. [medeverdachte 2 antwoordt dat hij zelf niet wist wanneer hij het zou doen. [medeverdachte 6] wil dat iedereen € 1.500 aan hem betaalt, zodat hij € 4.500 heeft omdat het zijn idee was.
Op 6 februari 2020 te 9:42 uur vertelt [medeverdachte 6] aan [medeverdachte 8] onder meer dat [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2 op bezoek zijn geweest. [medeverdachte 2 heeft toen gezegd dat hij [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] € 1.500 zal geven. [medeverdachte 4] heeft gezegd dat hij niet wist dat het idee van [medeverdachte 6] was.
Geen van de bij deze gesprekken betrokken personen heeft een verklaring afgelegd over de inhoud/uitleg van deze gesprekken. Het komt dus aan op een redelijke uitleg van hetgeen de verdachten over en weer hebben verklaard, zoals een en ander is vastgelegd in de schriftelijke verslagen van de tapgesprekken.
Uit deze gesprekken blijkt allereerst dat [medeverdachte 6], [medeverdachte 2 en [medeverdachte 8] elkaar vanaf het begin van de tenlastegelegde periode kennen en er tussen hen gepraat wordt over in ieder geval een door [medeverdachte 6] voorgenomen overval.
Het hof leidt uit deze gesprekken voorts af dat [medeverdachte 8] op enig moment voorafgaand aan de datum 2 februari 2020 in aanwezigheid van [medeverdachte 2 op bezoek is geweest bij [medeverdachte 6] in de Penitentaire Inrichting waar [medeverdachte 6] toen gedetineerd was. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] hebben gesproken over de voorbereiding van een overval op een persoon die in het bezit was van een exclusief horloge van het merk Rolex (de Dubai). [medeverdachte 2 heeft alleen geluisterd en later nog een paar vragen aan [medeverdachte 8] gesteld. Vervolgens heeft [medeverdachte 2 deze overval uitgevoerd met [medeverdachte 4] en een derde persoon. [medeverdachte 6] is boos omdat deze overval zijn idee was en maakt aanspraak op een deel van de opbrengst van de buit.
Een redelijke uitleg van de reeks aan gesprekken, bezien in onderling verband en samenhang, brengt mee dat [medeverdachte 6] zijn aanspraak op € 4.500 van de vermoedelijke opbrengst ad € 35.000 à € 40.000, met name baseert op overwegingen over hoe men met elkaar om behoort te gaan en de wens dat zijn voorwerk erkend wordt.
Zo zegt [medeverdachte 6] op 3 februari 2020 omstreeks 15:15 uur dat hij para is op [medeverdachte 2, hij moest het hem eerder zeggen, hij had moeten zeggen wanneer hij hem (het slachtoffer) zou chappen, hij moest het zeggen anders zou hij ([medeverdachte 6]) daar naar toe gaan voor poepskneis. [medeverdachte 6] zegt dat [medeverdachte 2 bij [bijnaam medeverdachte 4] (hof: [medeverdachte 4]) en bij die [bijnaam mededader] (hof: de mededader) 15 barkie moet pakken
omdat het zijn kankergimma is en hij ook zijn huiswerk gedaan heeft. [medeverdachte 6] zegt dat hij 15 barkie moet pakken bij hun, vier en een half. Hoeveel houden jullie dan manskneis? [medeverdachte 2] zegt elf of zo. [medeverdachte 6] zegt dat Knabskneis aan hem vroeg of [medeverdachte 6] (hof: [medeverdachte 6]) hem groen licht wilde geven om [bijnaam medeverdachte 2] (hof: [medeverdachte 2) te pakken. [medeverdachte 6] zegt dat hij heeft gezegd dat Knabskneis die actie moet skippen, hij praat tamara (hof: tomorrow) met [medeverdachte 2 als hij op bezoek komt.
Het hof stelt vast dat de overval in Ridderkerk door [medeverdachte 2 in ieder geval niet is uitgevoerd ter verwezenlijking van het doel van een criminele organisatie, omdat hij deze kennelijk op dat moment voor eigen rekening en ‘stiekem’ uitvoerde.
De advocaat-generaal wijst erop dat [medeverdachte 8] zich druk maakt om het feit dat [medeverdachte 2 heeft gehandeld zonder hem en [medeverdachte 6] te informeren. Ook wijst de advocaat-generaal er op dat [medeverdachte 6] en [medeverdachte 8] personen beletten om een overval te plegen dan wel groen licht daarvoor geven.
Naar het oordeel van het hof roepen de betreffende opmerkingen op zichzelf genomen vragen op, maar wanneer deze opmerkingen worden gelezen in de context van het betreffende gesprek en de hele reeks van gevoerde gesprekken lijkt veel meer sprake van verontwaardiging over het stiekeme en in strijd met de vriendschappelijke verhoudingen profiteren van andermans ideeën en voorbereidingswerkzaamheden door [medeverdachte 2 dan van een gezagsverhouding en een sanctiesysteem samenhangend met dan wel voortvloeiend uit een bestaand samenwerkingsverband. Naar het oordeel van het hof gaat het te ver om deze gesprekken aldus te interpreteren dat sprake is van een vorm van samenwerking en van een zodanige onderlinge verhouding en rolverdeling, dat dit wijst op een bestaand crimineel samenwerkingsverband.
Modus operandi
Voorverkenningen
Op grond van de inhoud van het dossier stelt het hof vast dat onder meer [medeverdachte 8] op 29 juni 2020 en 16 juli 2020 in Uden geweest is en dat [medeverdachte 2 op 18 juli 2020 in die plaats geweest is. Door de politie worden deze bezoeken aan Uden uitgelegd als voorverkenningen.
Op 22 september 2020 zijn door [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2 voorverkenningen verricht in Mijnsheerenland. Op 21 oktober 2020 zijn door [medeverdachte 8], [medeverdachte 2 en [medeverdachte 6] voorverkenningen verricht bij een bedrijf in Barendrecht, waar de bewoners van de woning in Mijnsheerenland werkzaam waren, en bij de woning in Mijnsheerenland. Het hof merkt onder meer deze handelingen aan als voorbereidingshandelingen voor een inbraak.
Op 13 september 2020 rijdt [medeverdachte 8] in een wijk met luxe woningen in Lage Zwaluwe.
Op 20 september 2020 rijdt [medeverdachte 8] in een wijk met luxe woningen in Oudenbosch.
Op 20 oktober 2020 rijdt [medeverdachte 8] in Hillegersberg.
Op 21 oktober 2020 rijdt [medeverdachte 8] daar samen met [medeverdachte 2. In deze wijk staan kapitale villa’s.
Op 20 oktober 2020 rijdt [medeverdachte 8] in Oudenbosch door een straat met meerdere vrijstaande woningen.
Op 9 en 18 november 2020 rijdt [medeverdachte 8] door Gouda en Haastrecht en op 22 november 2020 door Noordwijk, telkens in wijken met luxe woningen.
De advocaat-generaal wijst erop dat ook in de zaak Zalm, die niet ten laste is gelegd, [medeverdachte 8] op 24 september 2020 observerend is gezien bij het adres, waar op 28 november 2020 wordt ingebroken. Een bepaald type horloge en het kenteken van de Mercedes waar de bewoner in rijdt staan sinds 15 mei 2020 genoteerd in de telefoon van [medeverdachte 2.
Naar het oordeel van het hof kan uit het voorgaande afgeleid worden dat in het bijzonder [medeverdachte 8] zich oriënteert op potentiële locaties om in te breken. Is de keuze gevallen op zo’n locatie, dan vindt nader onderzoek plaats samen met anderen, zoals in de zaken Uden, Mijnsheerenland en Achterambachtseweg. In de eerste twee zaken heeft dit onderzoek daarnaast mede online plaatsgevonden.
Personenauto’s
Bij de daadwerkelijke uitvoering van de feiten is in alle gevallen gebruik gemaakt van personenauto’s die voorzien waren van valse kentekenplaten dan wel van auto’s die op naam stonden van een derde die optrad als chauffeur.
Wapens/geweld
In twee van de zes bewezenverklaarde feiten (de overvallen in Dordrecht en Uden; de overval in Ridderkerk is zonder belang voor de beoordeling van de eventuele criminele organisatie) is sprake van geweldshandelingen. In de zaak Merrimack was sprake van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp dat gebruikt werd om mee te dreigen. In de zaak Salvia in Dordrecht werd met hamers geslagen op autoruiten. De aard van de verrichte geweldshandelingen is derhalve sterk verschillend. Naar het oordeel van het hof gaat zijn deze geweldshandelingen te verschillend om als een met de criminele organisatie samenhangende modus operandi aan te merken. Daar komt bij dat [medeverdachte 2 weliswaar wel betrokken is bij de overval in Dordrecht, maar niet bij die in Uden, waar de ernstigste vorm van geweld is gebruikt, terwijl [medeverdachte 8] en [medeverdachte 3] juist niet bij de zaak in Dordrecht betrokken waren. Het gebruik van wapens en/of (dreiging met) geweld kan derhalve niet worden aangemerkt als behorend tot de vaste modus operandi van de criminele organisatie.
Onderscheidend?
Op zichzelf kunnen interesse in dure horloges en sieraden, de snelle verkoop van de buit en het verdelen van de opbrengst van de buit, als ook het bezit en gebruik van werktuigen/hulpmiddelen ten behoeve van het daadwerkelijke inbreken in een woning, zoals een koevoet, en het dragen van donkere kleding en hoodies met een capuchon of een bivakmuts strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in art. 140 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde oogmerk. Daar staat echter tegenover dat dit alles weinig onderscheidend is en veeleer lijkt samen te hangen met het soort delict dat gepleegd wordt dan met het samenwerken ter verwezenlijking van het oogmerk van de criminele organisatie.
Personen die zich presenteren in de (sociale) media kiezen ervoor een bepaald beeld (bijvoorbeeld zeer welvarend) uit te dragen. Zij willen gezien en gevolgd worden. De advocaat-generaal wordt toegegeven dat de keuze van slachtoffers in de zaken Salvia en Merrimack vragen oproept, maar naar het oordeel van het hof staat niet dan wel onvoldoende vast dat een eerste selectie van potentiële doelwitten plaats vindt op basis van onderzoek in de diverse media. Wel staat vast, zoals hiervoor overwogen, dat fysieke voorverkenningen gecombineerd worden met online onderzoek.
De advocaat-generaal wijst er nog op dat [medeverdachte 6] in het bezit is van een in de zaak Zalm gestolen Louis Vuitton koffer. Wat er verder ook zij van de vraag of het inderdaad dezelfde koffer is, het hof kan niet vaststellen of deze koffer afkomstig is van een door [medeverdachte 2, [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 6] gepleegde inbraak, dan wel van heling of enig andere strafbaar feit waarbij [medeverdachte 6], [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 2 betrokken zijn. Ook kan het hof om deze reden niet vaststellen dat het bezit van deze koffer samenhangt met het door de advocaat-generaal gestelde oogmerk van de criminele organisatie, te weten het plegen van inbraken en/of overvallen.
Slotsom
De overval in Ridderkerk is door [medeverdachte 2 in ieder geval niet uitgevoerd ter verwezenlijking van het doel/oogmerk van de criminele organisatie, omdat hij deze overval kennelijk voor eigen rekening en ‘stiekem’ heeft uitgevoerd. Deze overval zal het hof dus niet meewegen bij de beoordeling van het voorhanden bewijs in het kader van de tenlastegelegde criminele organisatie.
Daar staat tegenover dat [medeverdachte 6], [medeverdachte 2 en [medeverdachte 8] elkaar kennen vanaf het begin van de tenlastegelegde periode. Tussen hen wordt vanaf 3 februari 2020 over in ieder geval de overval in Ridderkerk gesproken. Het gaat naar het oordeel van het hof te ver om deze gesprekken aldus te interpreteren dat sprake is van een vorm van samenwerking en een zodanige onderlinge verhouding en rolverdeling dat dit wijst op een crimineel samenwerkingsverband.
Er is in zoverre sprake van een vaste werkwijze dat in het bijzonder [medeverdachte 8] zich oriënteert op potentiële locaties om in te breken. Is eenmaal een keuze gemaakt, dan vindt nader onderzoek plaats, online en in de fysieke wereld. In alle gevallen wordt bij de daadwerkelijke uitvoering van de feiten gebruik gemaakt van personenauto’s die voorzien waren van valse kentekenplaten dan wel van auto’s die op naam van een derde stonden, die optrad als chauffeur. De aard van het geweld in Dordrecht en Uden is totaal verschillend geweest. [medeverdachte 2 is betrokken bij de overval in Dordrecht, maar niet bij die in Uden. [medeverdachte 8] en [medeverdachte 6] zijn niet betrokken geweest bij de zaak in Dordrecht. Alleen [medeverdachte 8] is van de drie personen die vervolgd worden voor het lidmaatschap van een criminele organisatie betrokken geweest bij de woningoverval in Uden. Wel hebben zowel [medeverdachte 2, [medeverdachte 8] als [medeverdachte 6] zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor een inbraak Mijnsheerenland en is [medeverdachte 6] betrokken bij de woninginbraak in Hendrik-Ido-Ambacht.
Alles afwegend is het hof van oordeel [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2 elkaar kennen en in wisselende samenstelling met andere personen strafbare feiten plegen, maar dat het te ver gaat om bewezen te achten dat sprake is van een door hen ondersteund samenwerkingsverband dat het oogmerk heeft op het plegen van overvallen en inbraken.
Dit betekent dat niet is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht en dat de verdachte van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-700420-20:
2. ( Rockanje)
hij
op
of omstreeks13 juni 2020 te Rockanje, in
/uiteen woning gelegen aan [adres slachtoffer 1], tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een kluis,
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [slachtoffer 1],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en/of zijn mededader(s),zulks nadat hij, verdachte, en
/ofzijn mededader
(s
), zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
had/hadden verschaft
en /of die weg te nemen kluis onder zijn/hun bereik had(den) gebrachtdoor middel van braak
, verbrekingen
/ofinklimming;
3. (
Merrimack)
hij
op
of omstreeks 08 augustus 2020 te Uden, tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
(een grote hoeveelheid
) (kostbare
)sieraden en
/ofsleutels en
/ofeen tas (merk: Louis Vuitton),
in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten deletoebehorende aan [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2],
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),welke diefstal werd voorafgegaan en
/ofvergezeld en
/ofgevolgd van geweld en
/ofbedreiging met geweld tegen die [benadeelde partij 1] en
/of[benadeelde partij 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal
voor te bereiden en/ofgemakkelijk te maken en
/ofom bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan
(een)andere deelnemer
(s
)van voormeld misdrijf
hetzijde vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en
/ofwelke bedreiging met geweld bestond
(en
)uit het
  • binnendringen
  • (met kracht
    )beetpakken/vastpakken van die [benadeelde partij 1] en
    /of[benadeelde partij 2] en
    /of
  • tonen/voorhouden van een mes en
  • duwen/drukken van een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp
  • vastbinden/knevelen
  • slaan
  • (daarbij
    )aan die [benadeelde partij 1] en
    /of[benadeelde partij 2]
    (dreigend
    )toevoegen van de woorden: "Kom mee naar binnen" en
    /of"We moeten jullie vastbinden, jullie moeten een half uur blijven zitten, anders komen we terug en dan heb je problemen" en
    /of"Waar is de kluis"
    , althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
4. (
Mijnsheerenland)
hij
op
of omstreeks28 oktober 2020 te Mijnsheerenland tezamen en in vereniging met
een of meeranderen
ter voorbereiding van (het) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis
strafvan acht jaren of meer is gesteld, te weten
diefstal met geweld in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 312 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/of afpersing in vereniging (hetgeen een misdrijf genoemd in de artikelen 317 jo 47 van het Wetboek van Strafrecht oplevert) en/ofdiefstal in een woning in vereniging door middel van braak verbreking en/of inklimming (hetgeen een misdrijf oplevert in het artikel 311 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht),
althans (een) met (een) ander(en) te plegen misdrijf/misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld,
opzettelijk
  • een gestolen (personen)auto (merk: Renault / type: Megane) en
  • 4, althanséén of meer bivakmutsen en
    /of
  • een uitschuifbare ladder en
  • modder en/of aarde, in elk geval een substantie
(kennelijk
)bestemd tot het in vereniging begaan van dat/die misdrijf/misdrijven, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Merrimack
De verdachte heeft ten overstaan van de raadsheer-commissaris een bekennende verklaring afgelegd. De verdachte heeft met drie medeverdachten een woningoverval gepland en gepleegd, waarbij de slachtoffers onder bedreiging van een (nep)vuurwapen en een groot mes van hun sieraden zijn beroofd.
Daarbij zijn de slachtoffers vastgebonden en is er geweld gebruikt. Over het geweld dat tegen de bewoners is gebruikt heeft de verdachte - samengevat weergegeven - het volgende verklaard. Voorzien was dat bij de overval geweld zou worden gebruikt. Dit moest zo min mogelijk zijn. Toch heeft een medeverdachte meer geweld gebruikt dan was afgesproken. Hij heeft een van de bewoners tegen zijn hoofd geslagen. Het ging de verdachte echter alleen om de buit. Bij binnenkomst in de woning heeft hij een vuurwapen tegen de borstkast van de bewoonster heeft geduwd. Verder heeft de verdachte geen geweld gebruikt.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het medeplegen van een woningoverval bewezen kan worden verklaard. De verdachte heeft echter niet meer geweld gebruikt dan wat hij heeft bekend.
Naar het oordeel van het hof kan op grond van de aangifte en de nadere verklaringen van de slachtoffers met onvoldoende mate van zekerheid worden vastgesteld welke verdachte heeft geslagen. Het hof gaat er dus niet vanuit dat de verdachte meer of ander geweld heeft gebruikt dan hij ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft bekend.
De voorwaarde waaronder de raadsvrouw een verzoek tot het horen van de slachtoffers als getuigen heeft gedaan is derhalve niet vervuld en behoeft geen verdere bespreking.
Mijnsheerenland
Inleiding
De woning aan de [adres slachtoffers] 2 te Mijnsheerenland wordt bewoond door een echtpaar dat werkt bij een bedrijf in Barendrecht. Een van de bewoners heeft aangifte gedaan van de voorbereiding van een woningoverval op 28 oktober 2020.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het medeplegen van de voorbereiding van een woningoverval bewezen verklaard kan worden. De verdediging heeft bij pleidooi in hoger beroep aangevoerd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het voorbereiden van een woningoverval. Verzocht wordt “maximaal” tot bewezenverklaring van het voorbereiden van een woninginbraak over te gaan (pleitnota, blz. 4).
Het hof stelt voorop dat de verdachte ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat hij met anderen van plan was om op 28 oktober 2020 in te breken in een woning te Mijnsheerenland. Hij had een tip gekregen dat daar waardevolle spullen te halen waren. De verdachten hadden een schroevendraaier en een breekijzer bij zich. Een voorverkenning bij het bedrijf van de bewoners van deze woning op die dag leidde tot de aanname dat zij niet thuis zouden zijn. Bij een voorverkenning rondom het huis hebben de verdachte en de medeverdachten de geplande inbraak in eerste instantie niet uitgevoerd omdat zij dachten een verbalisant van het observatieteam te hebben gezien. Vervolgens zijn zij langs het bedrijf in Barendrecht gereden om te kijken of de auto’s van de bewoners daar stonden. Dat was moeilijk te zien. Toen zijn zij teruggegaan naar de woning. De inbraak is uiteindelijk niet doorgegaan omdat hij bij de woning opnieuw een verbalisant van een observatieteam zag lopen, aldus de verdachte.
Op camerabeelden van de tuin van de woning aan de [adres slachtoffers] te Mijnsheerenland is te zien dat op 28 oktober 2020 omstreeks 11:00 uur een persoon met een bivakmuts over het terras naar een slaapkamer op de begane grond loopt. Hij pakt een terrasstoel, zet deze onder een camera en smeert deze in met modder. In de achtertuin is een andere persoon te zien. Even later lopen vier personen weg. Een van hen draagt een rugtas. Rond 13:00 uur komt de eerder genoemde man met de bivakmuts – ondanks de modder op de lens van de camera - weer in beeld. Hij plaats de tuinstoel terug en maakt de zitting ervan schoon.
Een observatieteam van de politie heeft op dezelfde dag om 10:48 uur een Renault Megane met meerdere inzitten zien parkeren nabij deze woning. Om 11:11 uur werden twee in het donker geklede mannen in de tuin van de woning waargenomen. Zij zijn vertrokken en om 12:49 uur keerde de Renault terug naar de [adres te Mijnsheerenland]. Even later leggen twee mannen nabij de woning een uitschuifbare ladder over een sloot. Om 13:10 uur zag het observatieteam de verdachte in de buurt van de woning lopen. Hij was in gezelschap van de medeverdachten [medeverdachte 5], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2]. Zij zijn met de Renault van de verdachte vertrokken naar Zwijndrecht en later niet meer bij de woning gezien. Uit bakengegevens van deze Renault blijkt dat deze auto vóór 28 oktober 2020 enkele keren in de buurt is geweest van het bedrijf van de bewoners in Barendrecht.
Op 14 september 2020 vond een chatgesprek plaats tussen de medeverdachte [medeverdachte 2] en de medeverdachte [medeverdachte 6]. Hierin schrijft de medeverdachte [medeverdachte 2 om 00:39 uur: “Mis (hof: misschien) is dit hem, [adres]” en om 00:34 uur: “dat is hem als het goed is.” Om 11:08 uur schrijft medeverdachte [medeverdachte 6]: “Luister ik ga hem gewoon laten afstaan”. Even later stuurde hij een foto van een vuurwapen aan de medeverdachte [medeverdachte 2].
Ten slotte vermeldt het hof dat de verdachte op 26 oktober 2020 chatte met een derde, die schrijft: “iemand wil die trek hebben”, waarop de medeverdachte [medeverdachte 2] antwoordt: “die tijrips toch” en “jatog 5. Min ff die boy bellen”. Even later chatte de medeverdachte [medeverdachte 2]: “Hij komt hem vandaag halen man”. De derde schrijft vervolgens: “Is goed. Laat me weten dalijk hoe laat want die klant wil graag hebbe”.
Overwegingen hof
Uit hetgeen op de camerabeelden te zien is en in het proces-verbaal van het observatieteam is te lezen, kan het hof niet vaststellen dat de voorbereidingshandelingen van de verdachte en zijn medeverdachten gericht waren op het plegen van een woningoverval. Toen de verdachte een Porsche bij het bedrijf van de bewoners had zien staan is hij terug naar de woning gegaan. Dit duidt op een plan in te breken. Daarvan heeft de verdachte afgezien, toen hij opnieuw een verbalisant van het observatieteam dacht te zien. De conclusie dat de verdachten weliswaar de gelegenheid hadden om in te breken maar dit niet hebben gedaan, wat duidt op het voorbereiden van een woningoverval, kan dus niet worden getrokken.
Het is aannemelijk dat de chatberichten die de verdachte op 14 september 2020 om 00:39 uur verstuurde – ongeveer 6 weken voordat de verdachten zich rondom de woning aan de [adres slachtoffers] te Mijnsheerenland bevinden – betrekking hebben op criminele activiteiten ten aanzien van die woning. Uit deze chatberichten kan, ook in samenhang bezien met overige bevindingen uit het dossier, echter niet worden afgeleid dat de verdachte (met een of meer medeverdachten) voorbereidingen trof voor een woningoverval en niet voor een woninginbraak. Van de chatberichten die medeverdachte [medeverdachte 6], weliswaar op dezelfde dag maar ongeveer 11 uur later, stuurde aan de medeverdachte [medeverdachte 2] kan niet met voldoende zekerheid worden gesteld dat deze betrekking hadden op een woningoverval.
De chat van de verdachte over “tijrips” – tie-wraps: kabelbinders die bij een woningoverval worden gebruikt om de bewoners vast te binden - is onvoldoende specifiek om deze te kunnen betrekken op de gestelde voorbereiding van een woningoverval in Mijnsheerenland.
Alle bevindingen, in onderling verband en samenhang beschouwd, leggen onvoldoende gewicht in de schaal van het overval scenario ten opzichte van het inbraakscenario. De bekentenis van de verdachte dat hij een woninginbraak voorbereidde ondersteunt daarentegen alleen het inbraakscenario.
Het hof zal het medeplegen van voorbereidingshandelingen van een woninginbraak bewezen verklaren.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 2 (Rockanje) bewezenverklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 (Merrimack) bewezenverklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 4 (Mijnsheerenland) bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van voorbereiding van diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, verbreking en/of inklimming
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een gewapende woningoverval. Op klaarlichte dag is hij met drie mededaders de tuin in gerend
waar de twee bewoners op dat moment waren. De overvallers hadden een vuurwapen en een groot mes bij zich en dreven de bewoners naar binnen, waar één van hen met het wapen is geslagen en beiden het vuurwapen tegen de borst gedrukt hebben gekregen. De bewoner is getrapt en meermalen – waaronder met het pistool op het hoofd– geslagen waardoor hij gewond is geraakt. Beide bewoners werden aan een stoel vastgebonden door middel van ducttape, tie-wraps en touw en hebben gedurende twintig minuten moeten toekijken hoe de overvallers op zoek waren naar hun waardevolle spullen en sieraden en een tas meenamen. Hierbij werden verschillende dreigementen geuit. De bewoners werden constant bewaakt en er werd geprobeerd armbanden van de pols van de bewoonster af te halen. De bewoners hebben doodsangsten uitgestaan. Het idee dat de verdachte en zijn mededaders al sinds de vroege morgen op de loer hebben gelegen bij de woning van de aangevers, wachtend op het juiste moment om toe te slaan, moet ook zeer beangstigend zijn. De verdachte is binnengedrongen op een plek waar zij zich veilig voelden.
Met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan een ernstige inbreuk die de daders hebben gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van de slachtoffers. Zo zijn de slachtoffers in behandeling (geweest) bij een psycholoog voor de verwerking van het door de overval opgelopen trauma en ervaren zij tot op heden een groot gevoel van onveiligheid en kampen zij met angstgevoelens en nachtmerries. Naast de psychologische schade heeft de overval ook financiële en fysieke schade veroorzaakt bij de slachtoffers. Het hof rekent het de verdachte aan dat hij zich om de gevolgen die zijn daden voor de bewoners zou hebben kennelijk niet bekommerd maar zich enkel laten leiden door financiële motieven.
Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen op de bewezenverklaarde wijze een woninginbraak voorbereid. Deze woninginbraak is door hem samen met anderen nauwkeurig voorbereid door de bewakingscamera met modder te besmeuren, een ladder klaar te leggen en eerder al voorverkenningen bij zowel de woning als het werkadres van de bewoners te doen. Uit de aangifte blijkt dat zij enige tijd niet thuis durfden te slapen. Zij zijn hierdoor direct in hun gevoel van veiligheid en hun persoonlijke levenssfeer aangetast.
Tot slot heeft de verdachte samen met anderen een brutale woninginbraak gepleegd waarbij een kluis door een opengebroken raam naar beneden is gegooid. De bewoners waren niet thuis maar een gealarmeerde buurman liep de inbrekers tegen het lijf en heeft hen nog enige tijd gevolgd. Ook voor deze bewoners moet het een heel onveilig gevoel zijn dat de daders in hun woning zijn geweest en op zoek naar waardevolle bezittingen hun kluis
hebben meegenomen.
Voor alle feiten geldt dat niet alleen de directe slachtoffers daarvan nadeel ondervinden. Dergelijke feiten veroorzaken ook sterke gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in het algemeen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 5 januari 2024, waaruit blijkt dat de verdachte meermalen onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden weer dergelijke feiten te plegen.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het plegen van ernstige strafbare feiten, waarop naar het oordeel van het hof niet anders kan worden gereageerd dan met de oplegging van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 2]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van € 35.000,00, bestaande uit een bedrag van € 20.000,00 aan materiële (toekomstige) schade en een bedrag van € 15.000,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.520,00 aan materiële schade en tot hoofdelijke toewijzing van de volledige vordering van de immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Toekomstige medische kosten
In eerste aanleg heeft de benadeelde partij een bedrag van € 20.000,00 gevorderd ten aanzien van toekomstige medische kosten. De benadeelde partij heeft deze vordering in eerste aanleg inhoudelijk niet onderbouwd en ook niet benoemd waar deze toekomstige medische kosten op zouden zien. Wel heeft de benadeelde in eerste aanleg aangegeven dat dit deel van de vordering is ingesteld vanwege de mogelijkheid van hoger beroep en de wettelijke beperking om een vordering in hoger beroep te verhogen.
In hoger beroep is een bedrag van € 1.520,00 aan medische kosten gevorderd ter invulling van de post “toekomstige medische kosten”. De gevorderde kosten zijn gemaakt na het vonnis in eerste aanleg. Het hof begrijpt dat de benadeelde aldus de post “toekomstige medische kosten” heeft verlaagd met € 1.520,00 en als daadwerkelijk gemaakte kosten eenzelfde bedrag heeft gevorderd.
Het hof zal de benadeelde partij met betrekking tot de vordering van € 1.520,00 niet-ontvankelijk verklaren. Als aangegeven is in eerste aanleg enkel een post toekomstige kosten opgevoerd zonder hier enige nadere invulling aan te geven en is dit enkel gedaan met het oog op een eventuele hoger beroep procedure. Door alsnog in hoger beroep invulling te geven aan deze post door een concreet bedrag van € 1.520,00 aan medische kosten te vorderen, wordt hiermee een schadepost opgevoerd die in eerste aanleg niet aan de rechter is voorgelegd en heeft dit naar het oordeel van het hof te gelden als een verhoging van de vordering ten opzichte van het in eerste aanleg gevorderde, hetgeen in strijd is met artikel 421 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. Het hof zal de benadeelde dan ook niet ontvankelijk verklaren in deze vordering.
Ook zal het hof de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in het resterende deel toekomstige medische kosten aangezien de benadeelde ook in hoger beroep heeft nagelaten hier enige invulling aan te geven.
Immateriële schade
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil (gelet op de hierna te bespreken proceskostenveroordeling ten gunste van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 7.500,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 2].
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde, tot een bedrag van in totaal € 513.318,05, bestaande uit een bedrag van € 486.861,05 aan materiele en € 15.000,00 aan immateriële schade.
Materiële schade
De gevorderde materiële schade bestaat uit na te melden schadeposten:
  • Weggenomen goederen en sieraden: € 182.884,00 (Verenigde Staten) en € 261.500,00 (Cartier)
  • Kosten psycholoog € 6.459,00
  • Vervangen sloten € 2.148,42
  • Kosten beveiliging € 13.869,63
  • Toekomstige medische kosten € 20.000,00
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met uitzondering van de post “kosten beveiliging”, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering voor deze betrekking heeft op de post “kosten beveiliging”
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde. Deze schade bestaat uit de posten:
  • Weggenomen goederen en sieraden (uit de Verenigde Staten en van Cartier);
  • Kosten psycholoog;
  • Vervangen sloten
Deze posten zijn genoegzaam onderbouwd en aldus voor toewijzing vatbaar.
Sieraden uit de Verenigde Staten
Met betrekking tot de post betreffende de sieraden uit de Verenigde Staten overweegt het hof dat deze voldoende is onderbouwd door middel van de aangifte, de foto’s, de facturen en een taxatierapport waaruit volgt dat een aantal sieraden (waarvan het gewicht kan worden vastgesteld) in waarde is gestegen in verband met de stijging van de goudprijs. Het hof gaat dan ook uit van een bedrag van € 182.884,00 nu dit de minimale schade betreft.
De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van
€ 452.991,42, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Met betrekking tot de post “toekomstige medische kosten” is het hof van oordeel dat deze onvoldoende zijn onderbouwd en dat het nader laten onderbouwen van deze vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde wordt in deze post dan ook niet ontvankelijk verklaard in de vordering.
Immateriële schade
Het hof is evenwel van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 tenlastegelegde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid en gelet op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 7.500,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 8 augustus 2020 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Proceskosten
Aangezien de verdachte in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal de verdachte hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten door de benadeelde gemaakt. In eerste aanleg heeft de rechtbank de werkzaamheden van de advocaat op vijf punten gewaardeerd (zes zittingsdagen en indienen vordering) als bedoeld in het Liquidatietarief. Het hof ziet geen reden deze werkzaamheden in eerste aanleg anders te waarderen. In hoger beroep waardeert het hof de werkzaamheden van de raadsvrouw op twee punten (twee inhoudelijke zittingsdagen, een regiezitting en een bericht ter handhaving van de vordering). Het hof is van oordeel dat de vordering relatief eenvoudig is en dat de werkzaamheden van de raadsvrouw minder intensief
en inhoudelijk zijn vergeleken bij een civiele dagvaardingsprocedure. Ondanks het relatief hoge gevorderde (en toegewezen) bedrag zit het hof daarom aanleiding voor zowel de werkzaamheden in eerste aanleg als in hoger beroep aan te haken bij tarief II, welk tarief ook geldt voor onbepaalde vorderingen. Tijdens de procedure in eerste aanleg bedroeg dit tarief € 563,00. Inmiddels is het tarief verhoogd naar € 598,00, welk tarief het hof zal hanteren voor de werkzaamheden in hoger beroep. Aldus dient de verdachte aan proceskosten tot aan deze uitspraak gemaakt een bedrag van € 4.609,00 (5 x € 563,00 + 3 x € 598,00) te voldoen aan de benadeelde.
Ook wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 460.491,42 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 46, 47, 57, 63, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte en de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 1 tenlastegelegde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-702011-21 tenlastegelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-702011-21 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 2], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro)als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 8 augustus 2020.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 460.491,42 (vierhonderdzestigduizend vierhonderdeenennegentig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 452.991,42 (vierhonderdtweeënvijftigduizend negenhonderdeenennegentig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte met zijn mededader(s) hoofdelijk in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 4.609,00 (vierduizend zeshonderdnegen euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-700420-20 onder 3 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 460.491,42 (vierhonderdzestigduizend vierhonderdeenennegentig euro en tweeënveertig cent) bestaande uit € 452.991,42 (vierhonderdtweeënvijftigduizend negenhonderdeenennegentig euro en tweeënveertig cent) materiële schade en € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de
gijzelingop ten hoogste
288 (tweehonderdachtentachtig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 8 augustus 2020.
Dit arrest is gewezen door mr. Th.W.H.E. Schmitz,
mr. D.M. Thierry en mr. J. Candido,
in bijzijn van de griffier mr. R. van Eekeres.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 februari 2024.