ECLI:NL:GHDHA:2024:186

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2024
Publicatiedatum
8 februari 2024
Zaaknummer
200.311.595/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezamenlijk gezag en partneralimentatie in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2022, waarin de echtscheiding tussen de vader en de moeder werd uitgesproken. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Alam-Khan, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind vast te stellen, alsook om de frequentie van de omgang te verhogen en partneralimentatie te ontvangen van de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van Wijk.

De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige zou hebben en dat de vader geen recht had op partneralimentatie. De vader voerde aan dat hij in staat was om het gezag uit te oefenen en dat de communicatie met de moeder niet onoverkomelijk was. De moeder daarentegen stelde dat de vader psychisch instabiel was en dat het in het belang van de minderjarige was dat zij het gezag alleen uitoefende.

Het hof oordeelde dat het noodzakelijk was dat de moeder het eenhoofdig gezag behield, gezien de onbereikbaarheid van de vader en de moeizame communicatie. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de vader om partneralimentatie af, aangezien dit verzoek door de vader tijdens de mondelinge behandeling was ingetrokken. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en communicatie in de uitoefening van gezag over minderjarigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Familie
zaaknummer : 200.311.595/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 20-8623
zaaknummer rechtbank : C/09/603580
beschikking van de meervoudige kamer van 7 februari 2024
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Alam-Khan te Delft,
tegen
[verweerster]
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.M. van Wijk te Honselersdijk.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar zijn tussenbeschikking van 14 december 2022, waarvan de inhoud hier als herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking is de man ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep en is iedere verdere beslissing aangehouden.
1.2
Nadien is bij het hof het volgende stuk ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 11 december 2023 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
1.3
Op 20 december 2023 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de advocaat van de vader;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat.
De raad is, ondanks daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet ter mondelinge behandeling verschenen.

2.De feiten

2.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
2.2
Uit het (inmiddels door echtscheiding ontbonden) huwelijk van de moeder en de vader is geboren [de minderjarige] , op [geboortedatum] 2019 in [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).
2.3
Blijkens de Basisregistratie personen heeft de moeder de Nederlandse nationaliteit en de vader de Egyptische nationaliteit.
2.4
De rechtbank Den Haag heeft op 8 december 2020 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende dat - voor zover in dit hoger beroep van belang -:
- het verzoek van de vader tot een voorlopige partneralimentatie is afgewezen (wegens gebrek aan draagkracht bij de moeder).

3.De omvang van het geschil

3.1
Bij de bestreden beschikking van 4 maart 2022 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en is, voor zover thans van belang, bepaald dat:
  • voortaan alleen aan de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarige toekomt;
  • tussen de vader en de minderjarige begeleide omgang zal plaatsvinden via de hulpverlener van het traject omgangsbegeleiding één keer per veertien dagen voor de duur van anderhalf uur, waarbij onder regie van de professionele hulpverlener van het traject omgangsbegeleiding en/of op eensluidende wens van partijen de begeleide omgang kan worden uitgebreid.
Het meer of anders verzochte, waaronder het verzoek van de vader om vaststelling van een door de moeder te betalen bijdrage in het levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) van de vader van € 200,- bruto per maand, is afgewezen.
3.2
De vader is het niet met die beslissing eens. Hij verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat:
I. het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag wordt afgewezen;
II. de frequentie van de omgang wordt verhoogd, eventueel in overleg met het omgangshuis;
III. de moeder partneralimentatie zal betalen ad. € 136,- bruto per maand.
3.3
De moeder voert verweer. Zij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, primair de vader niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep dan wel subsidiair de bestreden beschikking te bekrachtigen.

4.De motivering van de beslissing

gezag
4.1
De vader voert – samengevat – aan dat de rechtbank de moeder ten onrechte heeft belast met het eenhoofdig gezag. De vader is in staat om het gezag over de minderjarige uit te oefenen. Dat blijkt onder meer uit het feit dat de begeleide omgang tussen hen goed verloopt en dat de vader over het voor gezag noodzakelijke zelfinzicht beschikt. Als de vader zich psychisch niet in staat voelt om de omgang door te laten gaan, belt hij van tevoren af. Dat de vader en de moeder moeizaam met elkaar communiceren staat niet in de weg aan gezamenlijk gezag. De vader is per e-mail altijd bereikbaar. De vader is bang dat de moeder hem uit het leven van de minderjarige zal weren als het eenhoofdig gezag bij haar berust.
4.2
De moeder voert – samengevat – aan dat de vader psychisch niet in staat is om het gezag over de minderjarige te dragen. Communicatie met de vader is onmogelijk. Hij woont op dit moment in een tent. De vader koestert een groot wantrouwen jegens haar en heeft last van waandenkbeelden. Als de vader mede belast wordt met het gezag over de minderjarige zal het voor de moeder onmogelijk zijn om gezagsbeslissingen te nemen en zal de minderjarige klem en verloren raken. Voordat de moeder het eenhoofdig gezag had, was het voor haar niet mogelijk om de minderjarige in te schrijven op een basisschool doordat zij geen contact kon krijgen met de vader. De stellingen van de vader over de goed verlopende omgang en zijn angst dat de moeder hem uit het leven van de minderjarige zal weren, hebben niets met gezag te maken.
4.3
Het hof oordeelt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting acht het hof het in het belang van de minderjarige noodzakelijk dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft. Het hof acht de stellingen van de moeder over de onbereikbaarheid van de vader en het moeizame verloop van de communicatie geloofwaardig. De vader heeft haar stellingen onvoldoende gemotiveerd weersproken, ter zitting is hij niet verschenen en zijn advocaat kreeg – ondanks meerdere pogingen daartoe – geen contact met hem. Voor het nemen van gezagsbeslissingen is het noodzakelijk dat de gezaghebbende ouders met elkaar kunnen communiceren en dat zij elkaar snel kunnen bereiken. Het hof is van oordeel dat het te prijzen is dat de man zich afmeldt voor de begeleide omgang op momenten dat hij zich daartoe niet in staat acht. Het ziet daarin in dit geval echter ook een indicatie dat de vader psychisch niet stabiel genoeg is om mede belast te worden met de uitoefening van het gezag over de minderjarige. De man heeft over zijn psychische gesteldheid ook in hoger beroep geen enkele duidelijkheid gegeven, terwijl de stukken wel aanleiding geven om hier, met ten minste enige onderbouwing, op in te gaan. Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt bekrachtigen.
omgang
4.4
Ter zitting heeft de advocaat van de vader uitgelegd dat het verzoek van de vader ten aanzien van de omgang (onder II) gelezen moet worden als een verzoek om in het dictum op te nemen dat het Wilmahuis de omgang in samenspraak met de vader kan uitbreiden. Het hof overweegt hierover dat het dictum van de bestreden beschikking reeds in dat verzoek voorziet. De rechtbank heeft beslist dat de begeleide omgang tussen de vader en de minderjarige zal plaatsvinden via de hulpverlener van het traject omgangsbegeleiding – de facto thans het Wilmahuis – en dat de regie over de duur en frequentie van die omgang bij de hulpverlener ligt. In de periode tussen de bestreden beschikking en de mondelinge behandeling bij dit hof is de duur van de omgang al tweemaal aangepast onder de regie van het Wilmahuis, al naar gelang het belang van de minderjarige dit vereiste. Het hof zal de beslissing van de rechtbank derhalve ook op dit punt bekrachtigen.
partneralimentatie
4.5
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader zijn verzoek onder III (met betrekking tot de partneralimentatie) ingetrokken, zodat dit verzoek geen verdere beoordeling meer behoeft.
4.6
Dit leidt tot de volgende beslissing.

5.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2022, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. van de Poll, A.F. Mollema en D.E. Valle Robles-Roomer, bijgestaan door mr. P.J. Salomons als griffier, en is op 7 februari 2024 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.