In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 februari 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 maart 2022, waarin de echtscheiding tussen de vader en de moeder werd uitgesproken. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. A. Alam-Khan, verzocht het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en om gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind vast te stellen, alsook om de frequentie van de omgang te verhogen en partneralimentatie te ontvangen van de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. van Wijk.
De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder het eenhoofdig gezag over de minderjarige zou hebben en dat de vader geen recht had op partneralimentatie. De vader voerde aan dat hij in staat was om het gezag uit te oefenen en dat de communicatie met de moeder niet onoverkomelijk was. De moeder daarentegen stelde dat de vader psychisch instabiel was en dat het in het belang van de minderjarige was dat zij het gezag alleen uitoefende.
Het hof oordeelde dat het noodzakelijk was dat de moeder het eenhoofdig gezag behield, gezien de onbereikbaarheid van de vader en de moeizame communicatie. Het hof bekrachtigde de beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van de vader om partneralimentatie af, aangezien dit verzoek door de vader tijdens de mondelinge behandeling was ingetrokken. De beslissing van het hof benadrukt het belang van stabiliteit en communicatie in de uitoefening van gezag over minderjarigen.