ECLI:NL:GHDHA:2024:1846

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
11 oktober 2024
Zaaknummer
2200389023
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens belaging van ex-partner met contactverbod en taakstraf

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte is veroordeeld voor belaging van zijn ex-partner, waarbij het hof oordeelt dat de gedragingen van de verdachte niet alleen storend waren, maar ook wederrechtelijk en stelselmatig inbreuk maakten op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster. De verdachte had een problematische geschiedenis met de aangeefster, die in 2011 naar een vrouwenopvang was gevlucht vanwege mishandelingen door de verdachte. Ondanks dat de aangeefster geen contact wilde, zocht de verdachte herhaaldelijk contact door aan te bellen, brieven te sturen en zich in de buurt van haar woning op te houden. Het hof legt een taakstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op, evenals een contactverbod en een gebiedsverbod voor de duur van 3 jaren. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat niet was aangetoond dat er sprake was van een aantasting in de persoon. De verdachte werd niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor zover dit gericht was tegen de partiële vrijspraak in eerste aanleg.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003890-23
Parketnummer: 10-206023-23 en 99-000290-23 (v.i.)
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2023 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboortestad] op [geboortedag] 1971,
adres: [adres 1].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ten aanzien van [betrokkene] partieel vrijgesproken en ter zake van het hem tenlastegelegde ten aanzien van [aangeefster] veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, met een proeftijd van 3 jaren en met de bijzondere voorwaarden, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. De bijzondere voorwaarden en het reclasseringstoezicht zijn dadelijk uitvoerbaar verklaard. Verder is een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) voor de duur van 3 jaren opgelegd, inhoudende een contact- en gebiedsverbod, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Ook deze maatregel is dadelijk uitvoerbaar verklaard. Daarnaast is er een beslissing genomen over de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen en over de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, een en ander zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van wat aan hem ten aanzien van [betrokkene] is tenlastegelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en daarom mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op wat is bepaald in artikel 404 lid 5 van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte daarom niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven partiële vrijspraak ten aanzien van [betrokkene].
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - tenlastegelegd dat:
hij in of omstreeks in de periode van 6 februari 2023 tot en met 14 augustus 2023 te Rotterdam, althans in Nederland, wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door:
  • meermalen berichten per sms te sturen naar die [aangeefster] en/of
  • meermalen bij de woning van die [aangeefster] aan te bellen en/of
  • zich op te houden in/rond/om de woning van die die [aangeefster] en/of
  • bij de buren van die [aangeefster] aan te bellen en/of
  • brieven en/of foto’s in de brievenbus van die [aangeefster] te deponeren
met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft – in afwijking op de schriftelijke vordering – gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de duur van de proeftijd die aan de bijzondere voorwaarden is verbonden. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan de bijzondere voorwaarden een proeftijd voor de duur van 2 jaren dient te worden verbonden.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich niet geheel verenigt met (de gronden voor) de bewezenverklaring en ook tot een andere strafoplegging komt.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft op de gronden als genoemd in de door haar op de terechtzitting overgelegde pleitnota vrijspraak bepleit van de tenlastegelegde belaging. Zij heeft daartoe – kort gezegd – aangevoerd dat de aard en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte niet zodanig zijn geweest dat sprake is van belaging. De verdachte wilde slechts het contact met zijn kinderen herstellen, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging als bedoeld in art. 285b lid 1 Sr zijn de aard, duur, frequentie en intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijke leven en de persoonlijke vrijheid van slachtoffer van belang.
Het hof stelt de volgende feiten en omstandigheden vast.
Aangeefster is de ex-partner van de verdachte. Zij hebben samen drie kinderen. Aangeefster heeft verklaard dat zij in 2011 naar de vrouwenopvang is gevlucht vanwege mishandelingen door de verdachte. De verdachte heeft vervolgens (sporadisch) contact gehad met de kinderen, maar dat contact is, mede door tussenkomst van de rechter, gestopt. In 2013 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar voor doodslag en het verbergen van een lijk. Tijdens zijn detentie hebben de verdachte en aangeefster meerdere rechtszaken gevoerd over de kinderen en op dit moment heeft alleen aangeefster het gezag over de kinderen en mag de verdachte geen contact met hen hebben. De verdachte is in 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
Op 6 februari 2023 heeft de verdachte voor het eerst sinds zijn voorwaardelijke invrijheidstelling bij de aangeefster aangebeld. Aangeefster deed open, schrok en heeft de deur vervolgens dichtgetrokken. De verdachte bleef aanbellen, maar aangeefster heeft de deur niet opengemaakt. De volgende dag, op 7 februari 2023, heeft de verdachte bij de buurvrouw van aangeefster aangebeld en zichzelf voorgedaan als een Post NL bezorger om binnen te kunnen komen. Vervolgens heeft de verdachte met een bos bloemen in zijn hand bij aangeefster aangebeld, maar zij heeft wederom de deur niet opengedaan. Aangeefster heeft vanwege deze incidenten 112 gebeld.
In de periode daarna heeft de verdachte brieven bij aangeefster in de brievenbus gedaan, heeft hij boodschappen voor haar deur achtergelaten en belde hij regelmatig bij aangeefster aan. Dat heeft tot 13 februari 2023 geduurd. Op 24 en 25 maart 2023 heeft de verdachte oude foto’s van aangeefster in aangeefsters brievenbus achtergelaten.
Op 5 en 17 april 2023 heeft de verdachte contact opgenomen met de politie omdat hij zijn kinderen wilde zien. Hem is toen onder meer medegedeeld dat hij zich rustig moest houden, niet persoonlijk op aangeefster moest reageren en afstand van haar moest houden. Tijdens het gesprek op 17 april 2023 heeft de verdachte tegen de politie gezegd dat aangeefster leugens over hem verspreidt en dat hij “
snapt dat in dit systeem zaken uit de hand lopen en dat vrouwen in kofferbakken worden gevonden”.
Een buurvrouw van aangeefster heeft verklaard dat zij de verdachte op 19 mei 2023 (één keer) en 21 mei 2023 (de hele middag) rondjes heeft zien rijden in de buurt van de woning van aangeefster. Op 21 mei 2023 heeft de verdachte wederom aangebeld bij de woning van aangeefster. Op 25 mei 2023 is een zogenoemd ‘stopgesprek’ gevoerd met de verdachte en vanaf dat moment is er geen rechtstreeks contact meer geweest met aangeefster.
De verdachte erkent dat hij voornoemde handelingen heeft verricht. Hij verklaart dat hij dat heeft gedaan omdat hij ervan overtuigd is dat zijn kinderen hem willen zien en dat aangeefster dat contact blokkeert.
Het hof is van oordeel dat de gedragingen van de verdachte – gelet op de omstandigheden van het geval – niet slechts als storend of onwenselijk kunnen worden gekarakteriseerd, maar dat hij met zijn gedragingen wederrechtelijk en stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Daarbij is in de eerste plaats van belang de hiervoor beschreven problematische gezamenlijk geschiedenis van aangeefster en de verdachte. Tegen die achtergrond had de verdachte op zijn minst moeten weten dat het herhaaldelijk en op uiteenlopende wijze contact zoeken met aangeefster in de gegeven situatie (zeer) ongewenst was. Dat de verdachte in dat kader stelt dat hij slechts het contact met zijn kinderen wilde herstellen en geen contact met aangeefster wilde, maakt dat niet anders. Contact met minderjarige kinderen verloopt hoe dan ook via de gezaghebbende ouder en dat is kennelijk ook wat de verdachte bij zijn handelen voor ogen had. Daarbij heeft aangeefster vanaf de eerste keer dat de verdachte in februari 2023 bij haar voor de deur stond de deur dichtgedaan of dichtgehouden. Dat was een duidelijk signaal voor de verdachte dat hij aangeefster met rust moest laten. Dit heeft de verdachte er echter niet van weerhouden om ook in de periode daarna meermalen (al dan niet na eerst onder valse voorwendselen bij de buurvrouw te hebben aangebeld) bij haar aan te bellen, brieven en foto’s van haar in de brievenbus te deponeren en zich in de buurt van haar woning op te houden. Ook de politie heeft de verdachte in april 2023 duidelijk gemaakt dat hij afstand van aangeefster moest houden. In mei 2023 heeft hij niettemin weer bij haar aangebeld en rondjes gereden in de buurt van haar woning. Aangeefster is door het handelen van de verdachte gedwongen geweest het contact met hem te dulden: haar is geen keuze gelaten in het al dan niet aanvaarden van het (al dan niet indirecte) contact met de verdachte.
Naar het oordeel van het hof hadden verdachtes gedragingen een dwingend karakter. Dat blijkt ook uit zijn verklaring hierover op de terechtzitting in hoger beroep, te weten dat de instanties hem niet helpen en dat hij daarom “
het recht in eigen hand neemt” en dat aangeefster mee “
moet” werken aan het contact tussen hem en de kinderen. Ook hieruit maakt het hof op dat de verdachte het oogmerk had om aangeefster te dwingen iets te dulden of (niet) te doen. Tot slot is van belang dat aangeefster heeft verklaard dat de impact van verdachtes handelen op haar leven groot is geweest. Zo heeft zij naar aanleiding van deze gebeurtenissen onder meer een zogenoemd “slachtoffer-device” bij zich gedragen.
De aard, duur, frequentie en de intensiteit van het geheel van gedragingen van verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de – vanwege het indringende en dwingende karakter daarvan - invloed daarvan op het leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster maken dat naar het oordeel van het hof bewezen kan worden dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster wel degelijk ook stelselmatig is geweest. Dat het de verdachte erom te doen was contact met zijn kinderen te krijgen en niet (primair) om het contact met zijn ex-partner doet daar gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet aan af. Dat laatste geldt ook voor het relatief beperkte aantal ‘contactmomenten’.
Het hof acht – anders dan de rechtbank – niet bewezen dat de verdachte (ook) heeft gehandeld met het oogmerk om aangeefster vrees aan te jagen. Van dat onderdeel wordt de verdachte vrijgesproken. Ook van het eerste gedachtestreepje (meermalen berichten per sms te sturen naar die [aangeefster]) wordt de verdachte vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij
in of omstreeksin de periode van 6 februari 2023 tot en met
14 augustus24 mei2023 te Rotterdam,
althans in Nederland,wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op eens anders persoonlijke levenssfeer, te weten die van [aangeefster], door:
  • meermalen berichten per sms te sturen naar die [aangeefster] en/of
  • meermalen bij de woning van die [aangeefster] aan te bellen en
  • zich op te houden in/rond/om de woning van die
  • bij de buren van die [aangeefster] aan te bellen en
  • brieven en
met het oogmerk die [aangeefster], te dwingen iets te doen, niet te doen
,en/ofte dulden
en/of vrees aan te jagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359 lid 3, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal dat plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

Belaging.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek op de terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in een periode van bijna vier maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner en de moeder van zijn kinderen door op de bewezenverklaarde wijze contact met haar te zoeken. Hiermee heeft hij herhaaldelijk inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer, hetgeen een grote impact op het slachtoffer heeft gehad. De verdachte heeft met zijn handelen gevoelens van angst en onveiligheid bij haar veroorzaakt en versterkt.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 10 september 2024, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder – zij het niet recentelijk - onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van (ernstige) strafbare feiten.
Verder heeft het hof bij het bepalen van de straf acht geslagen op de persoonlijke omstandigheden zoals deze op de terechtzitting in hoger beroep naar voren zijn gebracht en op het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 9 september 2024. Hieruit volgt dat de verdachte meewerkt aan begeleiding, waaronder Maatschappelijke Juridische Dienstverlening (MJD) van Fivoor en De Binnenvest in Leiden. De verdachte heeft een eigen woning, een baan in een glazenwasserij en heeft een behandeling bij De Waag positief afgerond. Daarnaast heeft de verdachte een nieuwe relatie en dat lijkt aan zijn leven een positieve wending te geven. Het enige aandachtsgebied is het leefgebied ‘partner, gezin en familie’. De verdachte hoopt weer een omgangsregeling met zijn kinderen te kunnen krijgen, maar zijn ex-partner zet (volgens hem) alle rechtsmiddelen in om dat te voorkomen. Hierdoor blijft spanning bij de verdachte aanwezig. De verwachting is dat het conflict tussen de verdachte en zijn ex-partner niet zal stoppen totdat de verdachte zijn kinderen weer mag zien.
Gelet hierop en gelet op de aard en de ernst van het feit zal het hof aan de verdachte opleggen een onvoorwaardelijke taakstraf en daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaren. Dit laatste moet de verdachte ervan weerhouden in de toekomst opnieuw een (soortgelijk) strafbaar feit te plegen. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat aan de voorwaardelijke gevangenisstraf geen bijzondere voorwaarden verbonden dienen te worden. Het hof ziet daartoe geen aanleiding nu de verdachte tevens in een voorwaardelijke invrijheidsstelling loopt, waarvan de proeftijd eindigt op 16 augustus 2025. Aan deze voorwaardelijke invrijheidsstelling zijn nagenoeg dezelfde bijzondere voorwaarden verbonden als die in de onderhavige zaak door de reclassering zijn geadviseerd. Daar komt nog bij dat het hof wel – net als de rechtbank – een vrijheidsbeperkende maatregel zal opleggen.
Het hof acht het namelijk wel nodig om aan de verdachte, ter voorkoming van strafbare feiten, een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid ex artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende een contactverbod met het slachtoffer [aangeefster] en een gebiedsverbod ten aanzien van de woonomgeving van het slachtoffer, voor de duur van 3 jaren. Het hof zal daaraan geen elektronische monitoring aan verbinden, gelet op de omstandigheid dat de reclassering thans reeds heeft aangegeven te overwegen die (in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling) te gaan beëindigen.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal begaan, dan wel zich belastend zal gedragen jegens het slachtoffer, zal het hof, gelet op artikel 38v lid 4 Sr, de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar verklaren. Daarbij heeft het hof dat wat de reclassering heeft aangegeven over het nog lopende conflict tussen de verdachte en het slachtoffer over de kinderen in aanmerking genomen.
De tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit arrest onderworpen is geweest aan de door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar verklaarde vrijheidsbeperkende maatregel zal bij de uitvoering van de thans op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel in mindering worden gebracht.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf alsmede een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur en een contact- en gebiedsverbod een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,00, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat het handelen van de verdachte grote impact heeft gehad op het leven van de benadeelde partij en veel onrust en gevoelens van onveiligheid bij haar heeft veroorzaakt, zoals vermeld in de vordering van de benadeelde partij. Dit brengt echter niet zonder meer met zich dat sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarvoor is nodig dat sprake is van geestelijk letsel. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in artikel 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. Het hof stelt vast dat de gestelde immateriële schade – behoudens een algemene weergave van de gevolgen – niet is onderbouwd met enig stuk. Evenmin is gesteld of anderszins gebleken dat sprake is van een aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ , terwijl zich hier ook niet de situatie voordoet waarin de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Het hof is dan ook van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Het hof zal bepalen dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering. De vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op de beslissing die ter zake van de vordering van de benadeelde partij zal worden gegeven zal het hof bepalen dat de verdachte en de benadeelde partij ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering tot schadevergoeding [betrokkene]
In het onderhavige strafproces heeft [betrokkene] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde, tot een bedrag van € 1.500,00, vermeerderd met de wettelijke rente.
In de aanloop naar de zitting in hoger beroep is namens de benadeelde partij te kennen gegeven dat deze vordering wordt gehandhaafd.
Nu de verdachte echter ter zake van het tenlastegelegde is vrijgesproken in eerste aanleg voor zover het het belagen van [betrokkene] betreft en dat feit in hoger beroep niet langer aan de orde is, is de vordering van de benadeelde partij ook niet aan de orde in hoger beroep. De door de rechtbank gegeven beslissing blijft in stand.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Rotterdam onder parketnummer 10-660341-13 van 21 mei 2014 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De veroordeelde is in die zaak op 15 augustus 2021 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de v.i.-periode van 1462 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft op 5 oktober 2023 een vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 120 dagen ingediend bij de rechtbank. Deze vordering strekt tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit. Op de terechtzitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering tot gedeeltelijke herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af te wijzen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde v.i.-periode nog niet was verstreken. De vordering is daarom gegrond.
Met de advocaat-generaal ziet het hof echter geen aanleiding die vordering toe te wijzen. Als de verdachte opnieuw gedetineerd raakt, zal hij alle hiervoor genoemde stabiele factoren kwijtraken. Zowel de verdachte als de maatschappij is hierbij – naar het oordeel van het hof - niet gebaat.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 38v, 38w, 63 en 285b van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het hem tenlastegelegde ten aanzien van [betrokkene].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Heft ophet bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bij vonnis van de rechtbank van 13 december 2023 op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en hierop uit te oefenen toezicht.
Heft ophet bevel tot dadelijke uitvoerbaarheid van de bij vonnis van de rechtbank van 13 december 2023 opgelegde maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Legt op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid inhoudende dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaren
  • op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
  • zich niet zal ophouden binnen een straal van 250 meter van de [adres 2].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 2 weken voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een gezamenlijk maximum van 6 maanden.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.

Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

Bepaalt dat de tijd die de genoemde maatregel reeds van kracht is geweest, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde maatregel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster] niet-ontvankelijkin de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.

Wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling af.

Dit arrest is gewezen door mr. E.R.F. van Engelen als voorzitter, mr. H.C. Wiersinga en mr. B.P. de Boer, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2024.