ECLI:NL:GHDHA:2024:1804

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2024
Publicatiedatum
9 oktober 2024
Zaaknummer
2200218621
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in beroving van slijterij door onvoldoende bewijs van medeplegen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 oktober 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, voor zijn betrokkenheid bij een beroving van een slijterij op 9 juni 2017. Het hof oordeelde dat de verdachte zich onvoldoende heeft gedistantieerd van het strafbare feit en feitelijk heeft bijgedragen aan de groep waarmee hij de slijterij binnenkwam. Echter, het hof concludeerde dat de bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van onvoldoende gewicht was om hem als medepleger aan te merken. De vereiste nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachten was niet wettig en overtuigend komen vast te staan. De verdachte werd vrijgesproken van het tenlastegelegde feit.

De zaak begon met de tenlastelegging dat de verdachte samen met anderen een geldbedrag en alcoholhoudende drank had weggenomen uit de slijterij, waarbij geweld en bedreiging met geweld tegen de aangever was gepleegd. Tijdens de rechtszittingen werd duidelijk dat de verdachte weliswaar aanwezig was, maar niet actief had deelgenomen aan het geweld of de diefstal. De aangever verklaarde dat de verdachte en een andere medeverdachte rustig aan de zijkant stonden en niets deden. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor een gezamenlijke uitvoering van het strafbare feit en dat de verdachte niet had bijgedragen aan de diefstal met geweld.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij, waarbij het ook de teruggave van het in beslag genomen geldbedrag aan de verdachte gelastte. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs voor medeplegen en de noodzaak van nauwe en bewuste samenwerking bij het vaststellen van strafbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002186-21
Parketnummer: 09-852031-18
Datum uitspraak: 8 oktober 2024
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 13 juli 2021 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam],

geboren te [geboortestad] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1964,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van wat door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Verder is er een beslissing genomen over het in beslag genomen geldbedrag, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 09 juni 2017 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een geldbedrag (ter hoogte van ongeveer 200 euro) en/of meerdere, althans een, fles(sen) alcoholhoudende drank en/of een videorecorder, althans een recorder behorende bij video-opnameapparatuur, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Slijterij [aangever] en/of [aangever], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit
  • het meermalen, althans eenmaal, (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd slaan/stompen van die [aangever] en/of
  • het (hierbij) tegen die [aangever] roepen van de woorden "begin maar met geld te komen anders heb je dikke problemen", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking en/of
  • het tussen verdachte en zijn mededaders in, in elk geval onder dwang, mee voeren van die [aangever] naar zijn, [aangevers], kantoor en/of
  • het bij de hals vastpakken van een (gevulde) glazen fles en hiermee dreigend op korte afstand van die [aangever] te staan en/of
  • het (hierbij) tegen die [aangever] roepen van de woorden "als je de politie belt kome we terug en schiet ik je neer" en/of "morgen komen we terug en dan moet er 10.000 euro zijn", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich op de terechtzitting in hoger beroep – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities – op het standpunt gesteld dat de verdachte van het hem tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de enkele aanwezigheid van de verdachte in de slijterij onvoldoende is om te concluderen dat de verdachte zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten dat er is sprake is geweest van medeplegen van diefstal met geweld.
Het hof overweegt daarover als volgt.
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen kan worden bewezenverklaard wanneer is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking.
Ook wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn.
Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de stukken in het dossier en uit dat wat op de terechtzitting is besproken volgt dat de verdachte – nadat er die dag kortstondig telefonisch contact is geweest tussen de verdachte en de aangever - op 9 juni 2017 samen met drie medeverdachten slijterij [aangever] is binnengekomen, waarbij de aangever kort daarna door twee medeverdachten is geslagen en bedreigd.
Vervolgens is het kantoor van de slijterij door twee medeverdachten doorzocht en hebben zij tassen weggenomen met daarin een geldbedrag en flessen drank.
Over de rol van de verdachte en een andere medeverdachte heeft de aangever verklaard dat zij tijdens het incident wel in de buurt bleven, maar niet hebben geslagen. Ook heeft de aangever verklaard dat zij rustig waren, aan de zijkant stonden en niks deden. Zij stonden erbij en keken ernaar, aldus de aangever. Op de inhoud van het telefoongesprek tussen de verdachte en de aangever heeft het hof geen zicht kunnen krijgen, ook omdat de aangever hierover geen openheid van zaken heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat op basis van het verhandelde ter terechtzitting niet vast is komen te staan dat er sprake was van een vooropgezet plan om de slijterij of aangever [aangever] te beroven noch dat er achteraf door de verdachte in de buit is gedeeld. Nu hiervan geen sprake is, dient het hof vast te stellen of er eventueel sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit.
Het hof stelt voorop dat onvoldoende vastgesteld kan worden wat de feitelijke gang van zaken in de slijterij is geweest. Het is het hof onvoldoende duidelijk geworden of de verdachte boven in het kantoor van de slijterij is geweest en als hij daar al is geweest, is onvoldoende vast komen te staan of het kantoor een dusdanig kleine ruimte betrof dat de verdachte bij heeft gedragen aan het insluiten van de aangever. Dat de aangever in de aangifte stelt: “Ik werd vervolgens door de vier mannen mee naar boven genomen waar een klein kantoortje is. Ik moest tussen hen inlopen,” is – mede in het licht van de hetgeen de aangever en de overige aanwezigen hebben verklaard over de gang van zaken - voor het hof niet voldoende (overtuigend) om uit te gaan van een (opzettelijke) bijdrage van de verdachte aan het tenlastegelegde. Ook daarnaast heeft het hof niet kunnen vaststellen dat de verdachte enige uitvoeringshandeling heeft verricht, noch ten aanzien van het gepleegde geweld of de dreiging daarmee, noch ten aanzien van het wegnemen van het geld en/of de flessen drank.
Het hof is van oordeel dat de verdachte zich onvoldoende heeft gedistantieerd van het strafbare feit en daarmee feitelijk heeft bijgedragen aan de getalsmatige versterking van de groep waarmee hij de slijterij binnenkwam, maar het hof is ook van oordeel dat deze bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit van onvoldoende gewicht is om hem als medepleger daarvan aan te merken, noch daargelaten de vraag of de verdachte opzet had op het leveren van een bijdrage aan de door twee medeverdachten begane diefstal met geweld. Daar komt bij dat ook de aangever niet heeft verklaard dat die getalsmatige versterking door de verdachte de situatie extra bedreigend voor hem heeft gemaakt.
Op grond van het voorgaande is het hof – met de verdediging - van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de medeverdachten gericht op het met geweld en bedreiging met geweld beroven van aangever [aangever] niet wettig en overtuigend is komen vast te staan, aangezien niet is gebleken van een bijdrage van voldoende gewicht aan het tenlastegelegde om hem als medepleger daarvan aan te merken. Daarom zal de verdachte worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
In beslag genomen geldbedrag
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag zal het hof de teruggave aan de verdachte gelasten, nu het strafvorderlijk belang zich daartegen niet verzet.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart
niet bewezendat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en
spreekt de verdachtedaarvan
vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten:
1. 50 euro dd ibg 27-06-2017.
Dit arrest is gewezen door mr. H.C. Wiersinga als voorzitter, mr. B.P. de Boer en mr. E.R.F. van Engelen, leden, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 oktober 2024.