In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 20 augustus 2024 een hersteluitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 23 mei 2023. De zaak betreft een geschil over de vergoeding van immateriële schade door de Heffingsambtenaar van de gemeente Rijswijk. Op 10 juli 2024 had het Hof al uitspraak gedaan, maar belanghebbende wees het Hof op een omissie in het dictum, waarin de toekenning van € 500 aan immateriële schade niet was opgenomen. Het Hof erkende deze omissie als een kennelijke fout die hersteld diende te worden.
In de hersteluitspraak heeft het Hof het dictum van de eerdere uitspraak aangepast. Het Hof vernietigt de uitspraak van de Rechtbank voor zover deze geen beslissing bevatte over de vergoeding van immateriële schade. Daarnaast bevestigt het Hof de uitspraak van de Rechtbank voor het overige en veroordeelt de Heffingsambtenaar tot betaling van € 500 aan immateriële schade aan belanghebbende. Tevens worden de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 218,75 en wordt het griffierecht van € 136 teruggestort aan belanghebbende.
De uitspraak is gedaan door de meervoudige kamer van het Team Belastingrecht van het Gerechtshof Den Haag, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier E.J. Nederveen. Deze hersteluitspraak is van belang voor de rechtszekerheid en de correcte uitvoering van de eerdere uitspraak.